ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.084.206 T2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. van Etten
  • M. den Hartog Jager
  • J. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing van ontruiming van kerkgebouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin de appellant, [X.], een incidentele vordering tot schorsing van de ontruiming van de H.Hartkerk heeft ingediend. De stichting Woonzorg Nederland, als geïntimeerde, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. Het hof heeft vastgesteld dat [X.] niet in het voormalige kerkgebouw woont, maar op een ander adres, en dat zijn verblijf in het kerkgebouw zonder recht of titel plaatsvindt. Hierdoor heeft [X.] geen belang bij de vordering tot schorsing van de ontruiming.

Het hof heeft verder opgemerkt dat de appeldagvaarding summier is en dat er geen belang is gesteld dat de schorsing van de tenuitvoerlegging kan rechtvaardigen. De incidentele vordering is niet voldoende onderbouwd en de appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de voorzieningenrechter niet in aanmerking heeft kunnen nemen. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van misbruik van recht en dat de stichting voldoende spoedeisend belang heeft bij de ontruiming.

Uiteindelijk heeft het hof de incidentele vordering van [X.] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord aan de zijde van de stichting, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. Dit arrest is gewezen door de rechters A. van Etten, M. den Hartog Jager en J. Fikkers en openbaar uitgesproken op 5 april 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.084.206
arrest van de zevende kamer van 5 april 2011
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. M.F. van Hulst,
tegen:
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. A.M. Langeloo,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 22 maart 2011 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis van 17 maart 2011 tussen [X.] als gedaagde sub 4 en de stichting als eiseres.
5. Het arrest van 22 maart 2011
Bij genoemd arrest is de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 17 maart 2011 (zaaknr. 231415 / KG ZA 11-114) geschorst totdat het hof op de bij appeldagvaarding ingestelde incidentele vordering zal hebben beslist en is de zaak naar de rol van 29 maart 2011 verwezen voor het overleggen van de originele appeldagvaarding door [X.], het nemen van een memorie van antwoord in het incident door de stichting en het fourneren door partijen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
6.1. De stichting heeft een memorie van antwoord in het incident, met producties, genomen.
6.2 Alleen de stichting heeft de gedingstukken overgelegd en uitspraak in het incident gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1. Het hof merkt allereerst op dat – tot op dit moment – van de oorspronkelijke gedaagden uitsluitend [X.] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter.
De stichting heeft aangevoerd dat [X.] niet in het voormalige kerkgebouw aan de [vestigingadres A.] te [vestigingsplaats] woont. Dit sluit aan bij hetgeen [X.] zelf vermeldt in zijn appeldagvaarding: hij vermeldt daarin dat hij woont op het adres [woonadres B.] in [woonplaats]. Niet valt echter uit te sluiten dat [X.] in het kerkgebouw verblijft. Niet betwist is dat dit (mogelijke) verblijf jegens de stichting zonder recht of titel plaatsvindt. [X.] heeft mitsdien geen aan een woonrecht te ontlenen belang.
7.2. De appeldagvaarding is erg summier; de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is in het geheel niet toegelicht. Enig belang dat de schorsing van de tenuitvoerlegging kan rechtvaardigen is door [X.] niet gesteld.
De appeldagvaarding oogt incompleet, omdat de zin onder punt 15 niet is afgemaakt. De bladzijden zijn niet genummerd. De door de stichting overgelegde (kopie)-dagvaarding komt echter overeen met het door [X.] toegezonden exemplaar dat zich in het griffiedossier bevindt. Het hof gaat daarom uit van de door de stichting overgelegde (incompleet ogende) (kopie)-dagvaarding.
In het incident
7.3. Met betrekking tot de incidentele vordering tot “een voorlopig verbod tot ontruiming tot uitspraak in hoogste instantie in deze zaak” overweegt het hof het volgende.
Het hof begrijpt deze vordering als een vordering ex artikel 351 Rv.
Anders dan op het moment van het arrest van 22 maart 2011, waarin de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter is geschorst in afwachting van de beslissing op het incident, beschikt het hof thans over het volledige procesdossier, zodat het hof in staat is om tot een afgewogen beslissing te komen.
7.4. Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145), dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft (HR 30 mei 2008, LJN BC5012, NJ 2008, 311). Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
7.5. Het hof is van oordeel dat door [X.] geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waarmee de voorzieningenrechter geen rekening heeft kunnen houden bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaring en die rechtvaardigen dat van de beslissing van de voorzieningenrechter wordt afgeweken. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake is van misbruik van recht, meer in het bijzonder dat het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag zou berusten. Ten slotte is ook niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat tenuitvoerlegging van de uitspraak van de voorzieningenrechter zou leiden tot een noodsituatie voor [X.].
Voor zover [X.] stelt dat de afwijzing van zijn beroep op artikel 3:314 BW als kennelijke misslag moet worden aangemerkt, miskent dat beroep dat de kans van slagen van een grief buiten beschouwing dient te blijven. Overigens heeft [X.] niet gesteld dat hij zelf het kerkgebouw meer dan 20 jaar in gebruik heeft en heeft hij niet betwist dat het kerkgebouw in de afgelopen jaren twee keer ontruimd is geweest, wat telkens een nieuwe verjaringstermijn heeft doen ingaan.
Voor zover [X.] stelt dat de stichting geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering faalt ook deze stelling. Op een daartoe strekkende grief kan niet vooruit gelopen worden. Overigens is het hof voorshands met de voorzieningenrechter van oordeel dat de stichting voldoende spoedeisend belang heeft.
7.6. Het hof zal de incidentele vordering van [X.] afwijzen, met veroordeling van [X.] – als de in het ongelijk gestelde partij – in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak
7.7. De zaak wordt naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
8. De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [X.] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 17 maart 2011 af;
veroordeelt [X.] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting begroot op € 894,- voor salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 april 2011 voor memorie van antwoord aan de zijde van de stichting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Fikkers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 april 2011.