ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0324

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.077.851 & HV 200.081.842
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brants
  • J. Lamers
  • A. Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk verbod op contact tussen vader en zoon in het kader van omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 5 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de contactregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De moeder, appellante, verzocht om een tijdelijk verbod op contact tussen de vader en hun zoon, die in de puberteit verkeert. De rechtbank had eerder een contactregeling vastgesteld, maar de moeder betoogde dat contact met de vader schadelijk was voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de zoon. De vader, geïntimeerde, voerde aan dat het ontbreken van contact juist schadelijk was voor de ontwikkeling van de zoon.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2011 werd de minderjarige zoon gehoord, die aangaf geen contact met zijn vader te willen. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken, waaronder een brief van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank had eerder de uitoefening van het recht op contact van de vader met de dochter tijdelijk verboden en een contactregeling voor de zoon vastgesteld. Het hof oordeelde dat de zoon momenteel niet in staat is om contact met zijn vader te onderhouden en dat een contactregeling in strijd zou zijn met zijn belangen.

Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de contactregeling en legde de vader een tijdelijk verbod op om contact te hebben met de zoon. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof benadrukte dat de vader na een jaar opnieuw een verzoek tot contact kan indienen, maar dat op dit moment het belang van de zoon voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 5 april 2011
Zaaknummers: HV 200.077.852/01 en HV 200.081.842/01
Zaaknummer eerste aanleg: 133124 / FA RK 05-4009_3
in de zaak in hoger beroep (HV 200.077.852/01) van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.E. Voorvaart-Kuik,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté,
alsmede in de zaak in hoger beroep (HV 200.081.842/01) van:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté,
tegen
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.E. Voorvaart-Kuik.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 november 2010.
Het geding in hoger beroep met zaaknummer HV 200.077.852/01
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 november 2010, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de contactregeling tussen de vader en de hierna te noemen minderjarige zoon van partijen, en opnieuw rechtdoende, de vader het recht op contact met [zoon] alsnog tijdelijk te verbieden voor de periode van vijf jaar met ingang van 8 november 2010, althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2011, heeft de vader verzocht bij beschikking, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken althans deze verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
Het geding in hoger beroep met zaaknummer HV 200.081.842/01
2.3. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2011, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen, met dien verstande dat het hof aanvullend bepaalt dat partijen, danwel de vader en de minderjarige zoon van partijen, in de uitvoering van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch vastgestelde contactregeling worden begeleid door primair een door het hof te benoemen bijzondere curator, subsidiair dat het hof voornoemde minderjarige onder toezicht stelt zodat de gezinsvoogd met de begeleiding van de contactregeling kan worden belast, en meer subsidiair dat de Stichting Kompaan wordt benoemd tot begeleider van de door de rechtbank vastgestelde contactregeling.
2.4. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 februari 2011, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
In de zaak met zaaknummers HV 200.077.852/01 en HV 200.081.842/01
2.5. Gelet op de verknochtheid van de onder nummer HV 200.077.852/01 en de onder nummer HV 200.081.842/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist in één door het hof te geven beschikking.
2.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. A.E. Voorvaart-Kuik;
- de vader, bijgestaan door mr. SM.P.T. Ruijs-Kreté;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer R. Heckers.
2.7. Het hof heeft de minderjarige [zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.8. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 2 december 2010.
3. De beoordeling
3.1. Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen zijn geboren:
- [A.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats];
- [B.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [dochter] en [zoon] uit.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
de uitoefening van het recht op contact van de vader met [dochter], zoals neergelegd in de beschikking van de rechtbank van 25 januari 2002, tijdelijk verboden, voor de periode van twee jaar met ingang van 8 november 2010;
met ingang van 8 november 2010 de navolgende contactregeling ten aanzien van de minderjarige [zoon] vastgesteld:
- gedurende de eerste vier weken is de vader gerechtigd tot telefonisch contact, te weten eenmaal per week op een passend tijdstip;
- gedurende de daaropvolgende acht weken is de vader gerechtigd tot persoonlijk contact gedurende één uur per twee weken op zaterdagmiddag;
- gedurende de daaropvolgende acht weken is de vader gerechtigd tot persoonlijk contact gedurende één zaterdagmiddag per twee weken;
- vervolgens dienen partijen de contactregeling in overleg nader uit te breiden tot de reguliere contactregeling zoals die voorheen tussen partijen gold;
de informatie- en consultatieplicht zoals neergelegd in de beschikking van deze rechtbank van 30 september 2008 gehandhaafd;
deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
het meer of anders verzochte - inhoudende het verzoek van de moeder bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bestaande omgangsregeling van de vader met de kinderen zoals vastgelegd bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 25 januari 2002 met onmiddellijke ingang zal worden beëindigd -, afgewezen.
3.3. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het betreft de beslissing aangaande de contactregeling tussen de vader en [zoon], en zij zijn hiervan bij afzonderlijk beroepschrift in hoger beroep gekomen.
In de zaak met zaaknummer HV 200.077.852/01
3.4. De moeder voert - samengevat - aan dat de rechtbank het ten onrechte van belang heeft geacht voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling van [zoon] dat hij juist in deze belangrijke fase (puberteit) van zijn leven contact met de vader heeft. Immers, het contact tussen de vader en [zoon] levert een dermate grote onrust bij [zoon] op dat het belang van [zoon] vereist dat er geen contactregeling tussen de vader en hem wordt vastgelegd. [zoon] geeft zelf aan dat hij in verband met zijn aanvang op het voortgezet onderwijs een rustige start wil en om die reden thans geen contact met zijn vader wil. Gebleken is dat dwangmatig contact met zijn vader een averechts effect voor [zoon] heeft en dat zal juist een goede sociaal-emotionele ontwikkeling in de toekomst ongetwijfeld verstoren. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de weerstand van [dochter] tegenover contact met haar vader en - wellicht daarvan afgeleid - tegen hulpverlening of therapie, verhindert dat er contact plaatsvindt tussen [zoon] en de vader. Bij [zoon] bestaat zelf weerstand tegen contact met de vader. Voorts gaat de rechtbank ten onrechte voorbij aan het feit dat door het advies van de raad [zoon] reeds wordt ontheven van de verantwoordelijkheid een keuze te maken tussen wel of geen contact met zijn vader en de druk op [zoon] reeds wordt weggenomen. Verder is de rechtbank bij de vaststelling van de contactregeling tussen [zoon] en zijn vader ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat [zoon] geen contact meer wil met zijn vader, maar zelf wil bepalen wanneer hij weer contact wil. Het belang van [zoon] vereist een tijdelijk contactverbod tussen de vader en [zoon].
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek aangevuld in die zin dat zij heeft verzocht het contact voor 5 jaar of voor 2 jaar op te schorten.
3.5. De vader voert - samengevat - aan dat niet duidelijk is waarop de moeder haar stelling dat het dwangmatige contact tussen de vader en de zoon juist zorgt voor verstoring van een goede sociaal-emotionele ontwikkeling in de toekomst, baseert. Voorts is deze stelling, gelet op de rapporten van de raad (in 2010) niet juist. De vader betwist dat het belang van [zoon] vereist dat er geen contactregeling tussen hem en [zoon] wordt vastgesteld. De omstandigheid dat er geen omgang is tussen de vader en de kinderen zorgt voor de ontwikkelingsbedreiging, niet het herleven van het contact zelf. De mening van [zoon] is wel degelijk in de besluitvorming van de rechtbank betrokken. Verder blijkt reeds uit de rapporten (2010) van de raad de juistheid van de overweging van de rechtbank dat de weerstand van [dochter] tegenover contact met haar vader en - wellicht daarvan afgeleid - tegen hulpverlening of therapie, verhindert dat er contact plaatsvindt tussen [zoon] en de vader. Voorts maakt het advies van de raad thans geen omgang op te leggen niet dat [zoon] wordt ontheven van de verantwoordelijkheid een keuze te maken over het al dan niet leggen van contact met zijn vader. De rechtbank handelt juist door thans een contactregeling vast te stellen. Verder wijt de man het verzet van [zoon] tegen contact met de vader aan het loyaliteitsconflict van [zoon] jegens zijn moeder en de enorme druk die [zoon] ervaart bij het hebben c.q. uiten van positieve gevoelens over zijn vader, terwijl zijn directe familie (bestaande uit zijn zus en zijn moeder) negatief over de vader spreken. Een tijdelijk verbod op omgang met zijn vader is niet in het belang van [zoon]. Er is geen enkele contra-indicatie voor omgang. Door een contactregeling kan de vader aan [zoon] laten zie wie hij is.
In de zaak met zaaknummer HV 200.081.842/01
3.6. De vader voert - samengevat - aan dat hij de bestreden beschikking en de gronden waarop deze beschikking berust, juist acht, maar onvolledig. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat geen professionele begeleiding zal worden opgelegd om de contactmomenten tussen [zoon] en de vader te begeleiden. Hoewel ook de vader hier geen voorstander van is, lijkt een vorm van ondersteuning wel noodzakelijk om [zoon] ook daadwerkelijk de gelegenheid te bieden om het contact met zijn vader weer te herstellen. De moeder noch [dochter] stimuleren [zoon] tot contact met zijn vader. De vader verzoekt een bijzondere curator te benoemen - indien mogelijk mevrouw Hendriks - om het contactherstel verder te begeleiden. Een andere mogelijkheid is [zoon] onder toezicht te stellen. Op deze wijze kan de gezinsvoogd worden belast met de uitvoering van de contactregeling. Ook zou Stichting Kompaan weer kunnen worden belast met de uitvoering van deze taak.
3.7. De moeder voert - samengevat - aan dat in haar visie er geen gronden zijn voor benoeming van een bijzondere curator, een ondertoezichtstelling, danwel benoeming van Stichting Kompaan tot het begeleiden van de vastgestelde contactregeling. Immers, [zoon] wil, in ieder geval op dit moment, geen contact met zijn vader. Ten onrechte wordt de moeder verweten dat zij contactherstel tussen de vader en de kinderen in de weg staat. Dat is niet zo. De moeder doet er alles aan binnen haar mogelijkheden om de kinderen te begeleiden. Enkel om de reden dat [zoon] onder geen beding contact wil met zijn vader, is de vastgestelde contactregeling voor [zoon] en voor de moeder niet uitvoerbaar, evenmin onder begeleiding. [zoon] zit niet in een loyaliteitsconflict met zijn moeder. Er zijn dan ook geen redenen voor benoeming van een bijzondere curator. Ook een kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling) is niet op zijn plaats. Immers, [zoon] vertoont geen probleemgedrag en in zijn opvoeding is er geen bedreiging van zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid. Ook Stichting Kompaan zal in deze situatie geen rol kunnen spelen. Deze stichting kan immers enkel de contacten tussen ouder(s) en kind(eren) begeleiden en zorgdragen voor een veilige, neutrale en kindvriendelijke omgeving als het kind jonger is dan 13 jaar.
In de zaak met zaaknummers HV 200.077.852/01 en HV 200.081.842/01
3.8. De raad heeft ter zitting onder meer verklaard dat er jarenlang is gezocht naar mogelijkheden voor contact tussen de vader en de kinderen. Helaas moet er geconstateerd worden dat hiervoor thans geen mogelijkheden zijn. De kinderen zitten in een onmogelijke situatie. De ouders staan nog steeds op gespannen voet met elkaar. De wisselwerking tussen de ouders vormt de kern van het probleem. De weerstand bij [zoon] tegen contact met zijn vader kan thans niet worden doorbroken. Gebleken is dat zelfs telefonische contacten al spaak lopen. Het zal lang duren voordat er ruimte komt voor contact tussen [zoon] en zijn vader. [zoon] heeft thans rust nodig. Een ondertoezichtstelling lijkt de raad dan ook niet op zijn plaats. Juridisch gezien is daar volgens de raad ook geen grond voor.
3.9. Het hof overweegt als volgt:
3.9.1. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechter kan uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben. Voor de invulling van dit criterium zoekt het hof aansluiting bij de ontzegginggronden genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW.
3.9.2. Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het contact indien:
a. contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken;
d. contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.3. Het hof stelt vast dat al vanaf 2005 getracht wordt om het contact tussen de vader en [zoon] te herstellen. Het hof moet constateren dat alle pogingen om het contact te herstellen vooralsnog niet tot resultaat hebben geleid. Blijkens de processtukken, de brief van [zoon], het verhandelde ter zitting en het verhoor van [zoon] in raadkamer voorafgaand aan de zitting, wijst [zoon] ieder contact op welke wijze dan ook volledig af. Ook de door de rechtbank bepaalde telefonische contacten tussen de vader en [zoon] blijken op grote weerstand te stuiten bij [zoon] en zijn mitsdien niet op een prettige wijze verlopen. [zoon] heeft bij zijn verhoor zelfs van ernstige bezwaren tegen contact met zijn vader doen blijken. Het enige dat hij thans wil is rust.
3.9.4. Hoewel het hof de behoefte van de vader aan contact met [zoon] begrijpt, en in zijn algemeenheid ook gezegd kan worden dat het voor kinderen belangrijk is dat zij contact met beide ouders kunnen hebben, oordeelt het hof dat de regeling zoals die thans door de rechtbank is opgelegd niet in stand kan blijven. Immers, het hof heeft bij gelegenheid van het horen van [zoon] eveneens moeten bemerken dat [zoon] volledig klem zit tussen de ouders en dat hij rust zoekt in het stamgezin, omdat hij, naar de indruk van het hof, onvoldoende ruimte voelt om contact met zijn vader te onderhouden. Gezien het vorenstaande zal een contactregeling tussen de vader en [zoon] thans in strijd komen met zwaarwegende belangen van [zoon]. Bovendien heeft [zoon] bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn vader doen blijken. [zoon] is op dit moment niet toe aan contact met zijn vader.
3.9.5. Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vader om contact met [zoon] te hebben afwijzen. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is elke afwijzing van een dergelijk verzoek tot contact tijdelijk van aard, in die zin dat de vader in ieder geval na verloop van een jaar desgewenst opnieuw een verzoek tot vaststelling van een contactregeling kan indienen bij de rechtbank.
Het hof komt derhalve niet toe aan beoordeling van de verzoeken van de vader tot benoeming van een bijzondere curator, tot ondertoezichtstelling van [zoon], en tot benoeming van Stichting Kompaan tot begeleidster van de contactregeling.
3.10. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover het betreft de beslissing aangaande de contactregeling tussen de vader en [zoon], en beslissen zoals na te melden.
4. De beslissing
Het hof:
In de zaak met zaaknummers: HV 200.077.852/01 en HV 200.081.842/01
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 november 2010, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
legt de vader een tijdelijk verbod op om met [B.], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], contact te hebben;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Brants, Lamers en Walstock en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011.