ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ1378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.079.231
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pellis
  • A. Pouw
  • J. Veldman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling na vernietiging van eerdere afwijzing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van appellant [X.] tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder, op 20 december 2010, het verzoek van [X.] afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet, omdat niet aannemelijk was dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. [X.] was van mening dat zijn schulden waren ontstaan door omstandigheden die hij niet kon overzien, waaronder de sluiting van zijn restaurant en de invloed van een persoon die hem had overtuigd om ongunstige financiële verplichtingen aan te gaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2011 heeft [X.] zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij inmiddels zijn leven weer op de rails had en geen drugs meer gebruikte. Het hof heeft de argumenten van [X.] in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder zijn schulden zijn ontstaan. Het hof oordeelde dat, hoewel [X.] een verwijt kan worden gemaakt voor het ontstaan van de schulden, hij inmiddels de controle over zijn omstandigheden had hersteld en dat de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw van toepassing was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toegewezen. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de griffier van het hof is opgedragen om de rechtbank Breda van deze uitspraak op de hoogte te stellen voor de benoeming van een rechter-commissaris en bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 12 april 2011
Zaaknummer: HV 200.079.231/01
Zaaknummer eerste aanleg: 226241/FT-RK 10.1720
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. W.G.M. Vos.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda van 20 december 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2010, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [X.] alsnog tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2011.
Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door mr. Vos.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [X.] d.d. 23 maart 2011.
3. De beoordeling
3.1. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
[X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3. [X.] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat de schulden zijn ontstaan korte tijd nadat hij per 1 januari 2005 noodgedwongen de exploitatie van het restaurant ’t Zwaantje had moeten staken. Na de sluiting van het restaurant zat [X.] met zichzelf in de knoop; hij zocht zijn toevlucht in verdovende middelen. Het is in deze periode geweest dat de grootste schulden zijn ontstaan. Een zekere [Y.], die zich voordeed als vriend, heeft [X.] overtuigd twee appartementen te [vestigingsplaats] te kopen, opdat [X.] met het aan hem toekomende deel van de huuropbrengsten zijn schulden zou kunnen betalen. [X.] kon op dat moment de gevolgen van deze transactie niet overzien en heeft toegestemd. [Y.] heeft zich vervolgens bezig gehouden met de financiële aspecten welke aan de koop van beide appartementen waren verbonden; hij zou zorg dragen voor zowel de nakoming van de hypotheekverplichtingen als de uitbetaling aan [X.] van een deel van de huuropbrengsten. Korte tijd na het passeren van de hypotheekakte op 15 december 2005 bleek [Y.] evenwel met de noorderzon te zijn vertrokken, aldus [X.] die overigens betwist dat de huidige hypotheekschulden ongeveer
€ 250.000,- bedragen.
[X.] is van mening dat, gelet op zijn toenmalige geestesgesteldheid, hem geen dan wel nauwelijks een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het ontstaan van de schulden.
[X.] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw niet heeft toegepast. [X.] heeft zijn problemen al geruime tijd onder controle en heeft al jaren geen drugs meer gebruikt. [X.] bevindt zich thans in een stabiele financiële en persoonlijke situatie.
3.3.1. Hieraan heeft [X.] ter zitting - kort samengevat - toegevoegd, dat hij niet meer heeft kunnen achterhalen hoe hoog de huidige hypotheekschuld daadwerkelijk is. Aangezien er een executoriale verkoop heeft plaatsgevonden moet die schuld lager zijn dan door de rechtbank is aangenomen.
3.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.4.2. Ter zitting van het hof heeft [X.] verklaard dat hij reeds geruime tijd een vaste en stabiele relatie heeft. Het is het hof gebleken dat [X.], die op het moment van bijvoorbeeld het tekenen van de hypotheekakte nog geen dienstverband had, nu al sinds 2008 in dienst is bij International Fair Support b.v. met, naar [X.] ook in het kader van de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard, de verwachting dat zijn jaarcontract wordt omgezet in een vast dienstverband. Tot slot heeft [X.] ter zitting verklaard dat hij al jaren geen drugs meer gebruikt. [X.] kon in dit verband geen schriftelijke verklaring overleggen van bijvoorbeeld Novadic Kentron, omdat het hem destijds is gelukt om op eigen kracht te stoppen met het gebruiken van drugs, het overmatig gebruik van alcoholische drank hieronder begrepen. [X.] heeft desgevraagd verklaard na te zijn gestopt met het gebruik van drugs, geen terugval meer te hebben gehad.
3.5. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Vast staat immers als zijnde in hoger beroep niet door [X.] betwist dat de financieringen van meergenoemde appartementen destijds zijn verkregen op basis van een valse werkgeversverklaring en loonstrook en zonder dat er anderszins zekerheid kon worden geboden. Dat [X.], zoals hij in zijn beroepschrift heeft gesteld, hier nauwelijks een verwijt van kan worden gemaakt mede gelet op de beweerdelijke dubieuze rol die meergenoemde [Y.] in verband met de aankoop door [X.] in 2005 van beide appartementen zou hebben gespeeld, kan het hof reeds als gevolg van het in hoger beroep niet voorhanden zijn van het proces-verbaal inzake aangifte van oplichting door [X.], naar welk proces-verbaal in het appelschrift werd verwezen, niet beoordelen. Het moet er derhalve ook in hoger beroep voor worden gehouden dat [X.] wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het in 2005 ontstaan van de uit de financiering van de appartementen ontstane (rest-)schulden. Wel voldoende aannemelijk gemaakt acht het hof echter dat [X.] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden, onder controle heeft gekregen (artikel 288 lid 3 Fw).
3.6. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd en het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [X.], wonende te [postcode] [woonplaats] aan [adres];
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Breda kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pellis, Pouw en Veldman en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.