ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ1397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.062.154
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mertens-Steeghs
  • A. Schaafsma-Beversluis
  • J. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie en de zorgregeling na de echtscheiding van partijen. De man, appellant, heeft de beschikking van de rechtbank Roermond van 13 januari 2010 aangevochten, waarin de rechtbank had bepaald dat hij een bijdrage van € 382,- per kind per maand moest betalen en dat de kinderen elke zaterdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij hem zouden verblijven. De man verzocht om de omgangsregeling uit te breiden en de alimentatie te verlagen naar € 365,- per kind per maand, rekening houdend met zijn draagkracht.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 november 2010 en werd voortgezet op 15 februari 2011. Tijdens deze zittingen zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder jaaropgaven en brieven van de advocaten. De man heeft zijn grieven toegelicht, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte de zorgregeling had beperkt en dat zijn draagkracht niet voldoende was voor de vastgestelde alimentatie.

Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, rekening houdend met zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen is gebaseerd op de inkomensgegevens van beide ouders en dat de alimentatie moet worden aangepast aan de draagkracht van de man. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie vastgesteld op € 365,- per kind per maand voor de periode van 11 februari 2009 tot 1 oktober 2009, met verdere aanpassingen voor de daaropvolgende periodes. De zorgregeling is bevestigd zoals door partijen overeengekomen, met omgang elke zaterdag en tijdens feestdagen en schoolvakanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 13 april 2011
Zaaknummer: HV 200.062.154/01
Zaaknummer eerste aanleg: 83179 / FA RK 07-1560
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Lynen,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker-Groffen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 13 januari 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 april 2010, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- voor zover deze betrekking heeft op de omgang te bepalen dat de omgang tussen de man en de hierna te melden minderjarige kinderen zal plaatsvinden elke zaterdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, de helft van alle officiële feestdagen alsmede de helft van alle schoolvakanties en voor het overige in goed onderling overleg;
- voor zover deze betrekking heeft op de bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de hierna te melden minderjarige kinderen deze met ingang van 11 februari 2009 vast te stellen op maximaal € 865,-, zijnde € 288,- per kind per maand, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum zoals het hof juist acht, met uitvoerbaar verklaring bij voorraad en veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 juni 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en derhalve aan de man zijn verzoek in hoger beroep geheel te ontzeggen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Lynen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Aker-Groffen.
2.3.1. Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Het hof heeft de zaak aangehouden tot 15 februari 2011 teneinde partijen de gelegenheid te bieden om door middel van mediation tot een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te komen alvorens over te gaan tot de verdere inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.3.2. Op 24 december 2010 heeft het hof van Bureau Mediation vernomen dat de mediation zonder resultaat is beëindigd. Er is geen overeenstemming bereikt en evenmin is een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.
2.4. De mondelinge behandeling is voortgezet op 15 februari 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Lynen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Aker-Groffen.
2.4.1. Het hof heeft de minderjarige [A.] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [A.] heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 december 2009;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 5 november 2010;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 8 november 2010;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 8 november 2010;
- de brief met een bijlage van de advocaat van de man d.d. 3 februari 2011;
- de brief met een bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 8 februari 2011;
- de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde jaaropgave 2010 van de man, alsmede de jaaropgaven 2009 van de hypotheken met de leningnummers [leningnummer 1.] en [leningnummer 2.].
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 31 oktober 1998 te Venray gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [Zoon A.] (hierna: [A.]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats];
- [Dochter B.] (hierna: [B.]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats];
- [Dochter C.] (hierna: [C.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 11 februari 2009 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken.
3.3. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank (definitief) bepaald dat de man met ingang van 11 februari 2009 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen een bedrag van € 382,- per kind per maand moet voldoen en voorts bepaald dat de minderjarige kinderen elke zaterdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven en voor het overige, in goed onderling overleg.
3.4. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de zorgregeling, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man.
Zorgregeling
3.5.1. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de zorgregeling heeft beperkt tot de weekenden en voor het overige in goed onderling overleg te bepalen. De man heeft in eerste aanleg in zijn verweerschrift van 10 maart 2008 verzocht het contact ook de helft van alle officiële feestdagen alsmede de helft van de schoolvakanties te laten plaatsvinden. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte hieromtrent niets heeft opgenomen in de bestreden
beschikking.
3.5.2. De vrouw voert in haar verweerschrift ten aanzien van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De vrouw heeft er geen bezwaar tegen dat in de beschikking van het hof zal worden bepaald dat contact tevens zal plaatsvinden gedurende de helft van alle officiële feestdagen alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties.
3.5.3. Ten aanzien van de verdeling van de zorgregeling overweegt het hof als volgt.
Uit het verweerschrift van de vrouw en het verhandelde ter zitting d.d. 15 februari 2011 is gebleken dat partijen overeenstemming hebben over de zorgregeling. Deze regeling houdt in dat er contact zal plaatsvinden tussen de man en de minderjarige kinderen, elke zaterdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, de helft van alle officiële feestdagen alsmede de helft van alle schoolvakanties. Het hof zal overeenkomstig hetgeen partijen zijn overeengekomen beslissen. Partijen hebben ter zitting d.d. 15 februari 2011 verder afgesproken dat de vrouw aan het begin van ieder schooljaar aan de man een schema zal voorleggen met een voorstel voor de verdeling van de
feestdagen en de vakanties in dat schooljaar, waarop de man zal reageren, teneinde de verdeling in goed onderling overleg vast te stellen.
Ingangsdatum
3.6. De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen, zijnde 11 februari 2009, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte kinderen
3.7.1. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de minderjarige kinderen van partijen heeft gesteld op € 441,- per kind per maand. De rechtbank is voor de vaststelling van de behoefte uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van € 3.798,- per maand. De man is van mening dat voor wat betreft het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk dient te worden uitgegaan van een bedrag van € 3.500,- per maand, met een daarbij behorende totale behoefte van de kinderen van € 995,- per maand. De rechtbank heeft ten onrechte de vaststelling van de behoefte van de kinderen mede gebaseerd op de jaaropgave van de man over 2009 (die de man nimmer aan de rechtbank heeft overgelegd).
3.7.2. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
Ten aanzien van het netto besteedbaar inkomen ten tijde van huwelijk heeft de vrouw gesteld dat partijen in 2008 feitelijk uiteen zijn gegaan. De vrouw is daarom van mening dat de rechtbank dan ook terecht is uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2008.
3.7.3. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen gaat het hof uit van de inkomensgegevens zoals die blijken uit de jaaropgaaf 2007 van de man en de belastingaangifte 2007 van de vrouw, derhalve van een fiscaal loon van € 68.787,- respectievelijk € 1.603,- bruto per jaar, dit is totaal € 70.390,- bruto per jaar, nu dit naar het oordeel van het hof het meest aansluit bij het moment waarop de echtscheidingsprocedure is begonnen en partijen uiteen zijn gaan, te weten 1 maart 2008. Uitgaande van de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ als gehanteerd door de Werkgroep Alimentatienormen, de leeftijd van de kinderen en een netto gezinsinkomen van € 3.584,- bepaalt het hof de behoefte van de minderjarige kinderen in 2007 op afgerond € 346,- per kind per maand. Per 1 januari 2009 bedraagt de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geindexeerde behoefte van de minderjarigen € 367,40 per maand, per 1 januari 2010 bedraagt deze € 375,85 en per 1 januari 2011 € 379,23.
Draagkracht
3.9. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 382,- per kind per maand te voldoen.
3.10. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man de navolgende perioden worden onderscheiden, waarbij het hof tevens rekening houdt met de omstandigheid dat de vrouw tot 1 oktober 2009 maandelijks € 500,- heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten van de echtelijke woning:
- de periode van 11 februari 2009 tot 1 oktober 2009, gelet op voornoemde bijdrage van de vrouw in de hypotheeklasten;
- de periode van 1 oktober 2009 tot 1 januari 2010, de datum waarop het fiscaal jaarloon van de man alsmede de hypotheekrente van de echtelijke woning is gewijzigd;
- de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010, de datum waarop de aftrekbaarheid van de door de man betaalde hypotheekrente voor de echtelijke woning vervalt in verband met de betreffende fiscale regeling;
- de periode van 1 maart 2010 tot 1 maart 2011, gelet op de wijziging in de kosten van de zorgregeling;
- de periode na 1 maart 2011.
A. Inkomen van de man
3.11. Voor de berekening van de draagkracht van de man in 2009 gaat het hof uit van de jaaropgaaf 2009, te weten een fiscaal jaar loon van € 64.290,- inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, en voor de berekening van de draagkracht in 2010 van de jaaropgaaf 2010, te weten een fiscaal jaarloon van € 65.268,- inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, met welke uitgangspunten partijen ter zitting hebben ingestemd.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
B. Lasten van de man
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met een huur van € 552,- per maand.
Voormalige echtelijke woning
3.12.1. De man stelt dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd rekening heeft gehouden van een netto hypotheekrente van € 784,- ten behoeve van de voormalige echtelijke woning van partijen. De man is van mening dat rekening gehouden moet worden met een bruto hypotheekrente van € 1.383,- per maand. De man stelt voorts dat hij ‘slechts’ de helft van de hypotheekrente mag aftrekken, omdat hij voor de helft eigenaar is van de voormalige echtelijke woning. Per 1 maart 2010 is de hypotheekrenteaftrek vervallen.
3.12.2. De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw heeft gesteld dat de man begin 2009 het rentepercentage heeft gewijzigd, dan wel variabele rente overeen is gekomen. De helft van het totale eigenwoningforfait vormt inkomen uit werk en woning. Na het verstrijken van de tweejaarstermijn ingevolge artikel 3.111 lid 4 Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) vormt het aandeel van de man in de woning een bezitting in Box 3, terwijl zijn aandeel in de hypotheekschuld een schuld in Box 3 vormt. Indien de man na het verstrijken van de tweejaarstermijn naast zijn eigen aandeel toe te rekenen hypotheekrente ook het aandeel van de vrouw in deze hypotheekrente voldoet, dient deze betaling fiscaal te worden gekwalificeerd.
3.12.3. Met betrekking tot de hypothecaire last van de echtelijke woning overweegt het hof als volgt. Uit de door de man ter zitting van het hof d.d. 15 februari 2011 overgelegde fiscale jaaropgaven 2009 van Westland Utrecht blijkt een hypotheekrente in 2009 van € 3.473,80 voor de hypotheek met leningnummer [leningnummer 1.] en van € 8.411,19 voor de hypotheek met leningnummer [leningnummer 2.], derhalve een totale hypotheekrente in 2009 van
€ 11.884,99.
Uit de door de man overgelegde fiscale jaaropgave 2010 van Westland Utrecht blijkt een totale hypotheekrente voor de lening met nummer [leningnummer 1.] van € 8.426,81. De lening met nummer [leningnummer 2.] is in 2010 vervallen. Het hof zal in de draagkrachtberekening met voormelde bedragen rekening houden.
Met betrekking tot de aftrekbaarheid van de hypotheekrente en het eigenwoningforfait overweegt het hof als volgt. Gelet op het feit dat de echtelijke woning gemeenschappelijk eigendom is van partijen en het feit de man op 1 maart 2008 uit de echtelijke woning is vertrokken, zal het hof voor de duur van 2 jaar aan de zijde van de man rekening houden met het volledige eigenwoningforfait en de aftrekbaarheid van de gehele hypotheekrente. De aftrekbaarheid van de hypotheekrente kan onder omstandigheden met 1 jaar worden verlengd, doch daarvan is in dit geval geen sprake nu de woning na 1 maart 2010 niet leeg te koop is gezet. Na 1 maart 2010 vervalt derhalve voor de man de aftrekbaarheid van de hypotheekrente.
Gelet op het vorenstaande houdt het hof rekening met de navolgende maandelijkse lasten ten behoeve van de voormalige echtelijke woning van partijen:
- € 11.885,- aan aftrekbare hypotheekrente tot 1 januari 2010;
- € 8.426,81 aan aftrekbare hypotheekrente tot 1 maart 2010;
- € 8.426,81 aan niet-aftrekbare hypotheekrente na 1 maart 2010;
- het eigenwoningforfait van € 2.211,- tot 1 maart 2010;
- € 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 103,- aan basispremie en aanvullende premie Zorgverzekeringswet ;
€ 186,- aan inkomensafhankelijke premie ZVW in 2009 en € 195,- vanaf 1 januari 2010;
€ 13,- aan verplicht eigen risico;
minus € 43,- (2009) en € 44,- (2010) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten zorgregeling
3.13.1. De man heeft aangevoerd dat de kosten van de zorgregeling hoger zijn dan door de rechtbank is overwogen, nu deze kosten, gelet op het verblijf van de minderjarige kinderen van partijen mede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen en inclusief een vergoeding voor de door de man te maken reiskosten, € 137,- per maand bedragen.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.13.2. Conform de Aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen, zal het hof, nu het de vaststelling van kinderalimentatie betreft, rekening houden met de verblijfskosten verbonden aan de zorgregeling en de daaraan verbonden reis- en verblijfkosten buiten beschouwing laten. Gelet op de uitbreiding van de omgangsregeling houdt het hof tot 1 maart 2011 rekening met kosten zorgregeling van € 65,- per maand en met ingang van 1 maart 2011 van € 110,- per maand.
Vaststelling van de alimentatie
3.14. Op basis van voormelde gegevens becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op ongeveer een bedrag van:
- € 4.238,- in de periode van 11 februari 2009 tot 1 oktober 2009, inclusief de bijdrage van de vrouw ad € 500,-;
- € 3.863,- in de periode van 1 oktober 2009 tot 1 januari 2010;
- € 3.748,- in de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010;
- € 2.776,- in de periode van 1 maart 2010 tot 1 maart 2011;
- € 2.608,- voor de periode na 1 maart 2011,
waarbij rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:
- de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen;
- het hiervoor genoemde eigenwoningforfait;
- de hiervoor genoemde hypotheekrente betreffende de voormalige echtelijke woning van partijen tot 1 maart 2010.
Vaststelling alimentatie
De periode van 11 februari 2009 tot 1 oktober 2009
Na aftrek van voormelde lasten van dit netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.580,- per maand. Daarvan is, rekening houdend met de alstoen geldende trema-normen, 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen. Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man in deze periode de draagkracht om € 365,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
De periode van 1 oktober 2009 tot 1 januari 2010
Na aftrek van voormelde lasten van dit netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.202,- per maand. Daarvan is conform de Trema-normen 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen. Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man in deze periode de draagkracht om € 329,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
De periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010
Na aftrek van voormelde lasten van dit netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.365,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen. Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man in deze periode de draagkracht om geheel in de behoefte van de kinderen te voorzien met een bijdrage van € 375,85 per kind per maand.
De periode van 1 maart 2010 tot 1 maart 2011
Na aftrek van voormelde lasten van dit netto besteedbaar inkomen heeft de man een netto draagkrachtruimte van € 389,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen, derhalve € 91,- per kind maand. Rekening houdend met de kosten omgang komt de man bij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 120,- in aanmerking voor forfaitaire fiscale aftrek van de kosten van de kinderen. Rekening houdend met het dan te verkrijgen fiscaal voordeel ligt de netto last van de man iets beneden de € 91,- per kind per maand. De man moet dan ook in staat geacht worden met een bedrag van € 120,- per kind per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding. Het hof zal dat bedrag dan ook als bijdrage vaststellen.
De periode met ingang van 1 maart 2011
Na aftrek van voormelde lasten van dit netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 367,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen, derhalve € 86,- per kind maand. Rekening houdend met de kosten omgang komt de man bij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 105,- in aanmerking voor forfaitaire fiscale aftrek van de kosten van de kinderen. Rekening houdend met het dan te verkrijgen fiscaal voordeel ligt de netto last van de man iets beneden de € 86,- per kind per maand, De man moet dan ook in staat geacht worden met een bedrag van € 105,- per kind per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding Het hof zal dat bedrag dan ook als bijdrage vaststellen.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Proceskosten
3.15. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
3.16. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 13 januari 2010,
en opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot:
- [Zoon A.] geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats];
- [Dochter B.] geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats];
- [Dochter C.] geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
vast dat het contact tussen de man en de hierboven genoemde minderjarige kinderen zal plaatsvinden, elke zaterdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van alle officiële feestdagen en schoolvakanties en voor het overige in goed onderling overleg te bepalen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [Zoon A.] geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats];
- [Dochter B.] geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats];
- [Dochter C.] geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
aan de vrouw zal voldoen
in de periode van 11 februari 2009 tot 1 oktober 2009 een bedrag van € 365,- per kind maand,
in de periode van 1 oktober 2009 tot 1 januari 2010 een bedrag van € 329,- per kind maand,
in de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 een bedrag van € 375,85,- per kind maand,
in de periode van 1 maart 2010 tot 1 maart 2011 een bedrag van € 120,- per kind maand,
met ingang van 1 maart 2011 een bedrag van € 105,- per kind maand,
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mertens-Steeghs, Schaafsma-Beversluis en Van der Spoel in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.