Parketnummer : 20-000798-09
Uitspraak : 20 april 2011
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
6 maart 2009 in de strafzaak met parketnummer 02/984802-08 tegen de verdachte,
[DE VERDACHTE M],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1983,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij hij ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde - gekwalificeerd als “een feit, bedoeld in het vierde lid, van artikel 10 van de Opiumwet, tezamen en in vereniging met anderen voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd, in eendaadse samenloop gepleegd met het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest en waarbij de in beslag genomen bestelauto, merk Mercedes met kenteken [kenteken auto 1], werd verbeurdverklaard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroepen, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. Th. de Jong en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen motorvoertuig.
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde nietig zal worden verklaard en dat het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In subsidiaire zin heeft hij bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en voor het overige heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Het vonnis waarvan beroep kan naar het oordeel van het hof om een aantal redenen niet in stand blijven. Naast het feit dat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de rechtbank, hecht het hof eraan de bewijsvoering opnieuw op te zetten. Daartoe overweegt het hof, dat in het vonnis enerzijds onvoldoende nauwkeurig (middels voetnoten) is verwezen naar de gebezigde bewijsmiddelen, terwijl anderzijds de indruk is gewekt dat de deelname aan een criminele organisatie (in doorslaggevende mate) redengevend is geacht voor de bewezenverklaring van de daarvan afzonderlijk ten laste gelegde voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 29 maart 2008 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, en/of Roosendaal en/of Breda en/of elders in Nederland om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, (telkens) zijnde (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (telkens) zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist, althans ernstige reden had om te vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij en/of zijn, verdachtes, mededaders (telkens) opzettelijk daartoe:
- meerdere, althans een, vervoermiddel(en) gehuurd en/of geregeld en/of ter beschikking gesteld en/of
- meerdere, althans een, garagebox(en) en/of loods(en) en/of bedrijfsruimte(s) gehuurd en/of geregeld en/of ter beschikking gesteld en/of
- chemicaliën (waaronder aceton en/of benzylmethylketon (BMK) en/of formamide en/of methanol en/of mierenzuur en/of monomethylamine en/of natriumhydroxide en/of zoutzuur en/of zwavelzuur) en/of caustic soda en/of vulmiddel(en) (waaronder lactose) en/of kleurstof(fen) besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad en/of
- (een) tabletteermachine(s)/tabletteerinrichting(en) en/of (een) stempel(s) en/of (een) drukvat(en) en/of (een) verwarmingsmantel(s) en/of een vacuümpomp en/of een loogdoseerder en/of andere apparatuur ten behoeve van de productie van synthetische drugs besteld en/of laten maken en/of gekocht en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 29 maart 2008 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, en/of Roosendaal en/of Breda en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte, en/of
[medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] en/of [medeverdachte C] en/of [medeverdachte D] en/of [medeverdachte E] en/of een of meer andere personen, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, en/of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
E. Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde nietig zal worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in de tenlastelegging geen nadere specificatie is opgenomen van de handelingen die de verdachte zou hebben verricht en op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Daardoor is het onder 2 ten laste gelegde onvoldoende feitelijk, onvoldoende duidelijk en evenmin begrijpelijk. Dat verzuim dient te leiden tot een (partiële) nietigheid van de dagvaarding, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met het onder 2 ten laste gelegde wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet. In de tenlastelegging staat het oogmerk van de organisatie omschreven, met een vingerwijzing naar “zaaksdossier 19”.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat in een tenlastelegging die betrekking heeft op de deelneming aan een criminele organisatie, geen nadere verfeitelijking behoeft te worden opgenomen. De term deelneming heeft immers niet alleen een kwalitatieve, maar ook een voldoende feitelijke inhoud. Dat geldt des temeer nu in de tenlastelegging verwezen is naar het zaaksdossier, waarin voor het ten laste gelegde feit relevante feiten en omstandigheden zijn opgenomen, terwijl er bovendien een zekere verwevenheid bestaat met de eveneens aan de verdachte ten laste gelegde voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet.
Tegen de achtergrond van het gehele dossier, meer bepaald zaaksdossier 19, en bezien in samenhang met hetgeen de verdachte overigens ten laste is gelegd, moet het voor de verdachte voldoende duidelijk zijn geweest waarvan hij wordt beschuldigd en waartegen hij zich heeft te verweren. Ook overigens voldoet het onder 2 ten laste gelegde aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
F. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van de verdediging is in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde heeft plaatsgevonden waarbij minst genomen met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak.
Bij de beoordeling van dat verweer stelt het hof voorop dat het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is immers alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Bovendien is de toepassing van dat rechtsgevolg beperkt tot onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en dient telkens rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Tegen die achtergrond zal het hof in de navolgende overwegingen ingaan op de voor dit niet-ontvankelijkheidsverweer aangedragen gronden.
• 1. Start van het onderzoek Azuriet
1.1 Aanleiding: een (poging tot) inbraak aan [het adres 1] te Zevenbergen
a.
Van de zijde van de verdediging is in de eerste plaats aangevoerd dat het openbaar ministerie heeft verzuimd de nodige transparantie te betrachten ten aanzien van het start van het onderzoek. Over de start van het onderzoek zijn in elk geval dusdanig tegenstrijdige verklaringen afgelegd, dat de beweerde aanleiding van de inbraak te Zevenbergen ongeloofwaardig moet worden geacht. Een en ander duidt erop dat deze manier van verslagleggen is gekozen vanwege het afschermen van andere onderzoeken dan wel van informanten of infiltranten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
b.
De aanleiding voor het onderzoek Azuriet is volgens het procesdossier gelegen in een (poging tot) inbraak in een loods aan [het adres 1] te Zevenbergen. Aanvankelijk was dat slechts gebaseerd op het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 25 augustus 2008, inhoudende dat na een inbraakmelding op 31 januari 2007 in genoemde loods een grote hoeveelheid chemicaliën werd aangetroffen die deels afkomstig bleek te zijn van het Belgische verfbedrijf [Belgisch bedrijf] en dat een getuige met enige regelmaat een drietal onbekende Marokkaanse mannen bij de loods had gezien. De rechtbank heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 september 2008 beslist dat alle relevante gegevens ten aanzien van de start van het onderzoek bij aanvullend proces-verbaal kenbaar dienden te worden gemaakt.
In dat verband werd voorts bevolen dat de verhuurder van de loods, de huurder daarvan en de tactisch teamleider van het onderzoek Azuriet door de rechter-commissaris als getuigen zouden worden gehoord. De aanvullende stukken die de officier van justitie daarop in het geding heeft gebracht, bestonden onder meer uit een aantal processen-verbaal van de verbalisanten die het onderzoek naar de inbraakmelding hadden gedaan, een kennisgeving van inbeslagneming, een aantal processen-verbaal aangaande technisch onderzoek, een fotomap van het onderzoek in de loods en een aantal getuigenverklaringen.
Een van die getuigenverklaringen was die van [getuige 1], de verhuurder van de loods en de persoon die de melding van de inbraak had gedaan. Hij verklaarde de begane grond van het pand, waar de chemicaliën werden aangetroffen, te hebben verhuurd aan [bedrijf 1] c.q. diens directeur [getuige 2]. Tegenover de rechter-commissaris bevestigde [getuige 1] dit en voegde daaraan onder meer toe dat hij de inbraak had geconstateerd en daarvan melding had gemaakt bij de politie. De huurder van de loods, voornoemde [getuige 2], bleek niet traceerbaar te zijn. De tactisch teamleider van het onderzoek Azuriet, [verbalisant 3], werd daarentegen wel gehoord. Op 9 december 2008 verklaarde hij bij de rechter-commissaris onder meer dat hij op 17 april 2007 teamleider werd van het onderzoek Azuriet en daarbij een tweetal ordners kreeg overgedragen van zijn collega [verbalisant 4], waarin onder meer een aangifte zat van de inbraak in Zevenbergen. In die aangifte zou hij de namen van de eigenaar en de huurder van de loods hebben gevonden.
c.
In hoger beroep heeft het hof wederom nader onderzoek bevolen naar de start van het onderzoek. Er werden daarover diverse getuigen gehoord alsmede vond het hof het noodzakelijk dat de door getuige [verbalisant 3] genoemde aangifte aan het dossier zou worden toegevoegd. Daarnaast heeft het hof een schriftelijk stuk laten opmaken waaruit zou blijken wat er aan onderzoek was gedaan naar de inbraak aan de Campagneweg en waarin dat onderzoek had geresulteerd.
Die beslissing van het hof resulteerde in een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 11 januari 2011, waarin werd medegedeeld dat in het Bedrijfs Processen Systeem van de politie geen aangifte werd gevonden en dat daarnaar dan ook geen nader onderzoek is verricht. Bij het proces-verbaal werden naast een aantal reeds bekende, ook een aantal nieuwe stukken gevoegd: een mutatie van de inbraakmelding, een tweetal processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (waarvan er overigens een woordelijk overeenkomt met een eerder door hen opgesteld proces-verbaal en zich slechts onderscheid door een latere datering), een (tweede) kennisgeving van inbeslagneming en een (tweede) proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 8]. De logische gevolgtrekking was dat van de (poging tot) inbraak, anders dan eerder op grond van de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] kon worden aangenomen, geen aangifte was gedaan. Die omstandigheid was aanleiding voor het hof om ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2011 te beslissen dat de persoon van wie [verbalisant 3] de stukken zei te hebben ontvangen, te weten de heer [verbalisant 4], als getuige moest worden gehoord.
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaarde [verbalisant 4] dat hij indertijd als informatierechercheur van de FIOD/ECD gedetacheerd was bij het Expertisecentrum Synthetische Drugs en Precursoren van de Nationale Recherche. In het onderhavige geval was het zijn taak om naar aanleiding van de melding van de reguliere politie, dat chemicaliën waren aangetroffen, informatie te verzamelen en die vervolgens om te zetten in een zogenaamd “preweeg-document”. Hij wist zich te herinneren dat het technisch onderzoek ter plaatse van de loods weinig had opgeleverd. Voor de reguliere politie was het een zogenaamde “6-uurs zaak”, wat betekent dat de politie daaraan weinig tijd kon besteden. Een week of zes na de inbraakmelding (volgens het relaas proces-verbaal van het algemeen dossier op 13 maart 2007) werd hem de in het kader van de inbraakmelding vergaarde informatie ter hand gesteld. Hij had de beschikking over fotomateriaal, een getuigenverklaring en uitslagen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI). Met behulp van de etiketten van de chemicaliën had hij de herkomst van de chemicaliën weten te achterhalen. Volgens hem waren de chemicaliën ten minste gedeeltelijk van een etiket voorzien, terwijl er bovendien twee stukjes cellofaan met daarop een etiket waren aangetroffen: een met een (naar later bleek) fictief bedrijf in Alkmaar en een met het bedrijf [Belgisch bedrijf] in Brugge. Van zijn collega [verbalisant 9], de FIOD/ECD vertegenwoordiger bij de European Joint Unit on Precursoren, vernam hij dat het laatstgenoemde bedrijf een verffabriekje was dat al tienduizenden kilo’s chemicaliën had afgenomen en daarmee de aandacht van de Belgische justitie op zich had gevestigd. Bekend was verder dat meerdere Nederlanders zich bij dit bedrijf van chemicaliën voorzagen. Het aan de hand van deze informatie opgesteld preweeg-document heeft [verbalisant 4] vervolgens samen met een map met de eerste stukken van de regiopolitie aan de projectvoorbereider overgedragen. De map met de stukken van de regiopolitie bevatte volgens [verbalisant 4] in ieder geval een proces-verbaal. Of dat een proces-verbaal van bevindingen dan wel een proces-verbaal van aangifte betrof, kon hij zich niet meer herinneren.
d.
Gelet op het vorenoverwogene is ten aanzien van de start van het onderzoek naar het oordeel van het hof voldoende duidelijkheid gekomen. Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding te betwijfelen dat de oorsprong van het onderzoek Azuriet daadwerkelijk in het aantreffen van chemicaliën in meergenoemde loods in Zevenbergen heeft gelegen en dat deze chemicaliën werden aangetroffen nadat men naar aanleiding van een inbraakmelding door de verhuurder van de betreffende loods ter plaatse was gegaan. Weliswaar is aanvankelijk ten onrechte verondersteld dat [getuige 1] van de (poging tot) inbraak aangifte heeft gedaan, maar het is aannemelijk dat verbalisant [verbalisant 3] zich heeft vergist, toen hij verklaarde de namen van de eigenaar en de huurder van de loods in een proces-verbaal van aangifte te hebben gezien. Uit de verklaring van [verbalisant 4] volgt immers dat het net zo goed een proces-verbaal van bevindingen kan zijn geweest. Dat wordt verder ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 6] d.d. 31 januari 2007. Dat proces-verbaal spreekt immers van “de eigenaar” en “de huurder […] [bedrijf 1] met als directeur meneer [getuige 2]”, terwijl verbalisant [verbalisant 6] diezelfde dag een proces-verbaal heeft opgemaakt van het getuigenverhoor van eigenaar [getuige 1]. Daar komt nog bij dat de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1], dat hij de inbraak aan de politie heeft gemeld, steun vindt in een mutatie van de politie. Dat de regiopolitie geen onderzoek meer heeft ingesteld naar die inbraakmelding dan wel dat daarvan geen schriftelijke verslaglegging heeft plaatsgevonden, plaatst het hof tegen de achtergrond van de door [verbalisant 4] geschetste tijdsdruk (het was een
6-uurszaak). Het is bovendien voorstelbaar dat de regiopolitie vanwege het door de Nationale Recherche ingestelde onderzoek naar de chemicaliën verder geen acht meer heeft geslagen op de inbraakmelding.
De omstandigheden, dat de melding spreekt van “ongenummerde/ongelabelde vaten” en dat verbalisant [verbalisant 6] relateerde dat “de etiketten [van de jerrycans] ontbraken”, zijn voor het hof evenmin een indicatie dat het onderzoek een andere start heeft gekend. Voor het overgrote deel van de aangetroffen jerrycans c.q. vaten was dat namelijk ook waar. Slechts een beperkt deel was voorzien van een etiket, zo blijkt uit de foto’s die verbalisant [verbalisant 10] gedurende het onderzoek in de loods heeft gemaakt. Op fotonummer 50 is bovendien ook het door [verbalisant 4] genoemde stukje cellofaan met daarop een naar het bedrijf [Belgisch bedrijf] uit Brugge verwijzend etiket te zien.
e.
In de fase van de projectvoorbereiding, die bij de overdracht van het door [verbalisant 4] opgestelde preweeg-document is aangevangen, zijn volgens [verbalisant 4] en [verbalisant 3] de eerste contacten gelegd met de Federale Politie te Brugge. De afspraak werd toen gemaakt dat verdachte leveringen door [Belgisch bedrijf] aan Nederlanders zouden worden gemeld. De projectvoorbereiding heeft er vervolgens in geresulteerd dat op 29 maart 2007 een opsporingsonderzoek werd gestart onder de codenaam Azuriet.
1.2 De rechtmatigheid van de uit België verkregen informatie
a.
In de voorgaande overwegingen is de informatie-uitwisseling met België reeds ter sprake gekomen. In dat verband is de Verordening (EG) Nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren van belang. Op grond van artikel 8 van die Verordening zijn marktdeelnemers, zoals [Belgisch bedrijf] in casu, verplicht om de bevoegde instantie onverwijld in kennis te stellen van “elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen”. De bevoegde instantie van een lidstaat dient dergelijke informatie - gelet op artikel 11, tweede lid, van de Verordening juncto de van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 13 tot en met 15 van de Verordening (EG) Nr. 515/97 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften - mede te delen aan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat, indien deze van belang zijn voor de naleving van hun voorschriften. Bij Wet van 2 februari 2006 tot wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van een drietal
EG-verordeningen inzake handel in drugsprecursoren (Stbl. 2006, 68) is in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, vastgelegd dat onder meer de buitengewone opsporingsambtenaren van de Belastingdienst / Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst - Economische controledienst van het Ministerie van Financiën (aldus: de FIOD/ECD) belast zijn met het toezicht op de hiervoor bedoelde naleving van voorschriften.
Uit het voorgaande volgt dat de FIOD/ECD voor Nederland als bevoegde autoriteit is aangewezen om met andere EU-landen informatie uit te wisselen in het kader van de internationale precursorenregelgeving.
Als de aan Belgische zijde bevoegde instantie tot het uitwisselen van de hiervoor bedoelde informatie heeft de Cel Precursoren te gelden, welke in 1993 is opgericht als toezichthoudend orgaan op de naleving van het KB van 26/10/1993, houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Dit besluit was een omzetting van twee Europese verordeningen, te weten Verordening (EEG) Nr. 3677/90 en 3769/92. Thans zijn de nieuwe wettelijk opgelegde controlemaatregelen vastgelegd in onder meer de hierboven reeds genoemde verordening (EG) Nr. 273/2004.
b.
De contactpersoon van de Nederlandse autoriteiten bij de Federale Politie te Brugge was [contactpersoon in België]. In een door hem op 17 juli 2007 opgemaakt proces-verbaal is een lijst opgenomen met geleverde grondstoffen aan afnemers in de periode van 20 november 2006 tot en met 17 juli 2007. Van bijzonder belang is dat die lijst geen leveringen vermeldt in de periode van 9 december 2006 tot 17 april 2007 Het hof leidt daaruit af dat in die periode geen meldingen zijn ontvangen van de Federale Politie te Brugge die in dit verband tot enige gerichte opsporingshandeling hebben geleid.
c.
De eerste noemenswaardige melding - een melding namelijk waarbij het type, de kleur en het kenteken van een gebruikt voertuig werden doorgegeven - vond plaats op 17 april 2007. Nadat de Cel Precursoren vervolgens op 19 april 2007 wederom melding deed van Nederlandse klanten die chemicaliën bij [Belgisch bedrijf] hadden besteld, is een eerste rechtshulpverzoek uitgegaan. Dat rechtshulpverzoek strekte ertoe die personen te observeren door Belgische observanten, ondersteund door observanten uit Nederland, op de momenten dat chemicaliën zouden worden opgehaald bij het bedrijf [Belgisch bedrijf]. De eerste twee meldingen hebben niet tot observatie geleid. De daaropvolgende rechtshulpverzoeken hebben daarin wel geresulteerd. Het aanvullend rechtshulpverzoek van 15 juni 2007 heeft tot de eerste geslaagde observatie geleid. Die observatie vond diezelfde dag plaats naar aanleiding van informatie van de Cel Precursoren. Uit het vorenstaande trekt het hof de gevolgtrekking dat in ieder geval eerst nadat een rechtshulpverzoek is gedaan, tot observatie is overgegaan.
d.
Dat voor de start van het onderzoek Azuriet in België reeds een opsporingsonderzoek naar (grondstoffen voor) synthetische drugs zou lopen, kan naar het oordeel van het hof niet worden uitgesloten. Het Belgisch proces-verbaal d.d. 17 juli 2007, dat door verbalisant [contactpersoon in België] is opgemaakt, wordt immers een “tussentijds synthese proces-verbaal” genoemd en spreekt verder van “het lopende onderzoek”. In aanmerking nemende de verklaring van [verbalisant 4] dat het bedrijf [Belgisch bedrijf] de aandacht van de Belgische justitie op zich had gevestigd, verstaat het hof dat onderzoek als te zijn gericht tegen het bedrijf [Belgisch bedrijf] en niet tegen de verdachte c.q. zijn medeverdachten.
In het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geen aanknopingspunten gevonden op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat er reeds in die fase verdachten uit het onderzoek Azuriet bij naam bekend waren, noch geeft het dossier enige aanwijzing dat resultaten uit dit Belgische onderzoek, voor zover parallel lopend aan (de start van) het Nederlandse onderzoek op ondoorzichtige wijze aan het onderzoek Azuriet hebben bijgedragen.
De verweren worden mitsdien - in al hun onderdelen - verworpen.
Het hof oordeelt op grond van het vorenstaande dat in het kader van de start van het onderzoek geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden.
• 2. Redelijke verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering
2.1 Niet uit te sluiten contaminatie bij de bemonstering van jerrycans
a.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het onderzoek naar de bij [Belgisch bedrijf] in beslag genomen jerrycans heeft uitgewezen dat vier stuks tot de “groep in Azuriet” en zeven stuks tot een Nederlander uit de regio Eindhoven waren te herleiden, maar dat niet is gebleken welk deel van de jerrycans is bemonsterd. De mogelijkheid van contaminatie kan daarom niet worden uitgesloten. Zonder de resultaten van dat onderzoek kan de conclusie niet worden gerechtvaardigd dat een verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond, terwijl evenmin rechtvaardiging was om tot de inzet van BOB bevoegdheden over te gaan, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
b.
Uit hetgeen het hof ten aanzien van de start van het onderzoek heeft overwogen komt naar voren dat een redelijke verdenking van schuld aan enig strafbaar feit reeds is ontstaan op grond van meldingen van de Cel Precursoren over Nederlanders die bij [Belgisch bedrijf] chemicaliën bestelden. Naar aanleiding van een melding op 19 april 2007 is een eerste rechtshulpverzoek uitgegaan. Die informatie had betrekking op twee Noord-Afrikanen die op 20 april 2007 een palet natriumhydroxide (40 x 25 kg) zouden komen ophalen. Zij hadden de stoffen besteld op naam van [bedrijf 2]. Op 24 april 2007 volgde een tweede rechtshulpverzoek naar aanleiding van de informatie dat drie Noord-Afrikaanse manspersonen, waarvan er twee overeenkwamen met de Noord-Afrikanen die op 20 april 2007 de stoffen zouden ophalen, 1000 kilogram natronloog en 200 liter zoutzuur hadden opgehaald.
c.
In aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen, meer bepaald de verklaring van
[getuige 3], blijkt dat de verdachte een van de personen was die onder de naam van het bedrijf [bedrijf 2] chemicaliën kwam ophalen, kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden vastgesteld dat op basis van voormelde informatie indertijd terecht een redelijke verdenking bestond jegens de door de raadsman genoemde “groep in Azuriet”. Nu de door de raadsman bedoelde jerrycans eerst op 2 juni 2007 bij [Belgisch bedrijf] zijn ingeleverd, aldus op een moment dat reeds sprake was van een redelijke verdenking, behoeft de wijze waarop die jerrycans zijn onderzocht geen bespreking.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof oordeelt dan ook dat geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden.
• 3. Inzet criminele burgerinfiltrant
3.1 Dubbele doorzoeking Industrieweg 19c te Oudenbosch
a.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat er gerede twijfel bestaat is over het standpunt van het openbaar ministerie met betrekking tot de dubbele doorzoeking in de loods aan de [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch. Gelet op de gang van zaken, die heeft geleid tot een tweede doorzoeking en de daarbij aangetroffen verborgen ruimte, is het aannemelijk dat er sprake is geweest van de buitenwettelijke inzet van een criminele burgerinfiltrant. Het is vreemd dat CIE-informatie op de dag na een doorzoeking binnenkomt en dat in totaal acht uren nodig zijn om een verborgen ruimte te vinden. Kennelijk klopten de resultaten van de eerste doorzoeking niet. In de visie van de verdediging moet [medeverdachte X] de criminele burgerinfiltrant zijn geweest, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
b.
In het procesdossier staat vermeld dat de reden van de tweede doorzoeking op
30 maart 2008 gelegen was in informatie die [verbalisant 11], chef van de CIE bij de politie Midden & West Brabant, diezelfde dag mondeling had verstrekt aan het hoofd van de CIE van de Nationale Recherche. Die informatie was, zo heeft hij bij proces-verbaal gerelateerd, dat in de periode van januari tot en met maart 2008 via één informant het bericht was binnengekomen bij de CIE Midden & West Brabant dat in het pand [locatie zaaksdossier 3] in Oudenbosch op professionele wijze een verborgen ruimte was gemaakt.
c.
Over die informatieverschaffing tussen de CIE van de politie Midden & West Brabant en de CIE van de Nationale Recherche en de wijze waarop informatie ter beschikking van het onderzoeksteam is gebracht, is niet alleen voornoemde [verbalisant 11], maar ook [verbalisant 12], teamleider van de CIE van de Nationale Recherche, herhaaldelijk als getuige gehoord. Uit hun getuigenverklaringen leidt het hof het navolgende af.
d.
In het algemeen heeft iedere CIE zijn eigen informatiepositie en zoekt deze ook zijn eigen informatie. Aangezien informatie niet alleen voor de eigen regio van belang hoeft te zijn, vindt ontsluiting van de informatie plaats voor andere CIE-en. Van de informatie wordt een proces-verbaal opgemaakt zodra deze relevant wordt voor een bepaald onderzoek. Een andere CIE kan daartoe ook verzoeken.
In het onderhavige geval is de informatie, dat in het pand [locatie zaaksdossier 3] in Oudenbosch op professionele wijze een verborgen ruimte was gemaakt, binnengekomen bij de CIE van de politie Midden & West Brabant. De CIE van de Nationale Recherche was van die informatie op de hoogte, maar niet van het feit dat het pand op 29 maart 2008 zou worden doorzocht. Dit laatste werd aan de CIE van de Nationale Recherche namelijk pas op 30 maart 2008 bekend. [verbalisant 12] realiseerde zich op dat moment dat de informatie van belang was voor het onderzoeksteam, waarna is verzocht van de informatie proces-verbaal op te maken. [verbalisant 11] heeft daarop de informatie via de CIE van de Nationale Recherche aan het onderzoeksteam verstrekt.
e.
Met betrekking tot de bron van de informatie heeft [verbalisant 11] verklaard dat op voorhand is gecontroleerd, voor zover dat in het kader van de afscherming mogelijk is, of de informatie afkomstig is van een in het onderzoek Azuriet voorkomende verdachte of getuige. Dat betreft een routinecontrole.
f.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar daarmee is - ook niet in het licht van hetgeen de raadsman daaromtrent overigens heeft aangevoerd - nog niet aannemelijk geworden dat met de gang van zaken de inzet van een criminele burgerinfiltrant is getracht te maskeren. Ook anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting zijn het hof geen aanknopingspunten gebleken op grond waarvan aannemelijk zou moeten worden geacht dat een ontoelaatbare opsporingsmethode is gebruikt.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof oordeelt dan ook dat geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden.
• 4. Plaatsbepalingsapparatuur
4.1 Bruikbaarheid van de technisch hulpmiddelen
a.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat in de stukken niets wordt gememoreerd over de vraag of de opsporingsambtenaar die de technische hulpmiddelen heeft gecontroleerd, daartoe door of namens de korpsbeheerder was aangewezen en ter zake deskundig was, zoals vereist in artikel 7, eerste lid, van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering (nader te noemen: het Besluit). Het hof heeft dit onderdeel van het verweer aldus opgevat, de resultaten van de technische hulpmiddelen daardoor niet bruikbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
b.
Het hof stelt bij de beoordeling van de verweren ten aanzien van de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van (de resultaten van de) plaatsbepalingsapparatuur als uitgangspunt voorop dat de daaruit verkregen gegevens betrouwbaar, voor derden toetsbaar en niet manipuleerbaar dienen te zijn. De resultaten dienen naar het oordeel van het hof aldus voldoende nauwkeurig te zijn en de authenticiteit boven alle twijfel te zijn verheven. Daarnaast acht het hof het van belang dat de betrouwbaarheid van de resultaten tegen de achtergrond van de overige zich in het dossier bevindende stukken dient te worden bezien.
c.
Uit de Nota van Toelichting behorende bij het Besluit d.d. 20 oktober 2006 tot vaststelling van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering (Stbl. 2006, 524) blijkt dat de authenticiteit van de vastgelegde waarnemingen allereerst wordt gewaarborgd door technische eisen die aan de technische hulpmiddelen worden gesteld.
Daarnaast gelden procedurele eisen ten aanzien van de opslag, verstrekking, plaatsing en inzet van technische hulpmiddelen, alsook de bewerking van geregistreerde signalen. Ter controle op de naleving van deze technische eisen stelt het Besluit de eis dat slechts goedgekeurde technische hulpmiddelen mogen worden ingezet in het kader van de uitoefening van de bijzondere opsporingsbevoegdheden. Met de keuring van de technische hulpmiddelen en componenten is de keuringsdienst van het KLPD belast. Zowel de plaatsing, de controle (voorafgaand aan, maar ook na afloop van de inzet) en de verwijdering van een technisch hulpmiddel geschiedt door een daartoe door of namens de korpsbeheerder aangewezen en ter zake deskundige opsporingsambtenaar.
d.
Ten aanzien van de in het onderzoek Azuriet gebruikte plaatsbepalingapparatuur is bij aanvullend proces-verbaal met nummer 081001 in de wettelijke vorm opgemaakt op
1 oktober 2008 door [verbalisant 13], Werkvoorbereider van de Groep Observatie & Techniek van de Unit Operationele Expertise, Dienst Nationale Recherche gerelateerd, dat in het onderzoek gebruik is gemaakt van twee verschillende soorten plaatsbepalingsapparatuur, welke zijn omschreven als OBS 2001/253 en OBS 2007/081.
Bij aanvullend proces-verbaal met nummer 07.09.NR112 in de wettelijke vorm opgemaakt op 9 februari 2009 door de Commandant van het Plaatsingsteam van de Groep Observatie & Techniek van de Unit Operationele Expertise, Dienst Nationale Recherche, is gerelateerd dat voornoemde nummers THo011 en THo048 corresponderen met de nummers OBS 2001/253, respectievelijk OBS 2007/081.
Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat de Commandant voorafgaand aan de plaatsing van beide configuraties de goede werking en de aangebrachte fysieke beveiligingen heeft gecontroleerd en deze in orde heeft bevonden. Bij de verwijdering van de configuraties is voorts vastgesteld dat de werking en de beveiliging van beide aangebrachte configuraties correct waren. De uit de configuraties verkregen resultaten zijn ten slotte op een veilige wijze opgeslagen in de database van (het hof begrijpt: het KLPD te) Driebergen.
e.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vorenstaande dat aan alle technische waarborgen ten aanzien van de gebruikte plaatsbepalingsapparatuur is voldaan, waarbij het hof voorts geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal.
Ten aanzien van de procedurele eisen kan de raadsman worden toegegeven dat uit de onderliggende stukken niet expliciet naar voren komt dat de opsporingsambtenaar die de plaatsbepalingsapparatuur heeft aangebracht, gecontroleerd en verwijderd, daartoe door of namens de korpsbeheerder was aangewezen. Die enkele vaststelling dwingt naar het oordeel van het hof echter, mede gelet op de aard van de norm, nog niet tot de conclusie dat de resultaten die met dat gebruikte technisch hulpmiddel zijn verkregen, reeds daarom als onbruikbaar terzijde dienen te worden gesteld. Mede in aanmerking genomen de functie van de betrokken opsporingsambtenaar en het specialistische onderdeel van het KLPD waar deze deel van uitmaakt (het Plaatsingsteam van de Groep Observatie & Techniek van de Unit Operationele Expertise), is het hof van oordeel dat er zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de betreffende opsporingsambtenaar ter zake deskundig was.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
4.2 Betrouwbaarheid van de technisch hulpmiddelen: werking van GPS
a.
De raadsman heeft tevens de betrouwbaarheid van de resultaten van de technische hulpmiddelen betwist. Daarbij heeft hij de stelling betrokken dat voor een nauwkeurige plaatsbepaling door gebruikmaking van GPS minstens vier satellieten nodig zijn, teneinde een GPS ontvanger zijn positie op aarde te kunnen laten bepalen. Nu op de zogenaamde ‘fix uitdraaien’ met betrekking tot de plaatsbepalingsapparatuur op de Volkswagen Transporter (met kenteken [kenteken auto 4]) regelmatig drie satellieten staan weergegeven, duidt dat volgens de raadsman op een onnauwkeurige en onbetrouwbare plaatsbepaling met behulp van het betreffende peilbaken. Ten aanzien van de uitdraaien met betrekking tot de beide configuraties heeft de raadsman verder nog gewezen op het feit dat daarop meermalen het aantal van 0 satellieten staat vermeld, zodat ook reeds om die reden kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij het al dan niet correct functioneren van de peilbakens en - in het verlengde daarvan - de betrouwbaarheid van de daaruit verkregen resultaten, alsmede de validiteit van de onderliggende keuringsrapporten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
b.
Bij de beoordeling van dit verweer begrijpt het hof dat de raadsman, onder verwijzing naar onder meer de website van het bedrijf TomTom, is uitgegaan van de premisse dat voor een nauwkeurige plaatsbepaling er minimaal vier GPS satellieten nodig zijn.
Ten aanzien van de werking van GPS staat op de door de raadsman aangehaalde bron http://www.tomtom.com/howdoesitwork/page.php?ID=8&CID=2&Language=5 echter het navolgende weergegeven:
“3D-trilateratie is feitelijk hetzelfde als 2D-trilateratie. (…) U moet alleen het bovenstaande 2D-voorbeeld in gedachten houden, maar dan met 3 bollen in plaats van 3 cirkels. Stel dat u weet dat u zich 10 mijl/kilometer van satelliet A bevindt. Dit houdt in dat u zich ergens op de oppervlakte van een enorme denkbeeldige bol bevindt met een straal van 10 mijl/kilometer. Maar als u ook weet dat u zich 15 mijl/kilometer van satelliet B bevindt, kunt u de eerste bol overlappen met deze tweede bol met een straal van 15 mijl/kilometer. De twee bollen snijden elkaar in een perfecte 2D-cirkel.
En als u nu ook nog weet dat u zich 8 mijl/kilometer van een derde satelliet bevindt, zult u zien dat bij het maken van de derde bol deze de cirkel op twee punten snijdt. Maar u beschikt ook nog over een vierde bol: de aarde zelf. Slechts één van de twee snijpunten die u net hebt vastgesteld, bevindt zich daadwerkelijk op aarde. Dus, ervan uitgaande dat u niet ergens in de ruimte rondzweeft, weet u nu precies waar u zich bevindt. GPS-ontvangers maken gewoonlijk echter gebruik van minstens vier satellieten voor een grotere nauwkeurigheid.”
Uit het vorenstaande stelt het hof vast dat het principe van de 3D-trilateratie niet uitgaat van minstens vier, maar slechts drie satellieten, teneinde een locatie met behulp van GPS, te kunnen bepalen. De stelling dat uit de fix resultaten, waarachter slechts drie satellieten staan vermeld, kan worden afgeleid dat de plaatsbepaling als gevolg daarvan onnauwkeurig en dus onbetrouwbaar is, vindt naar het oordeel van het hof derhalve reeds zijn weerlegging in de door de raadsman aangehaalde (internet)bron zelf.
Dat op de uitdraaien ook geografische posities staan vermeld met als variabele het aantal van 0 satellieten, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
c.
Nog daargelaten de vraag of op basis van het aantal van 0 satellieten zonder meer kan worden aangenomen dat de op de uitdraaien vermelde fixresultaten ondeugdelijk tot stand zijn gekomen, gaat het hof ervan uit dat de vermelding van 0 satellieten in ieder geval niet met zich meebrengt dat de overige fixresultaten, te weten die waar drie of meer satellieten achter staan vermeld, op een ondeugdelijke wijze tot stand zouden zijn gekomen en dat daarmee de onbetrouwbare werking van het gebruikte peilbaken kan worden aangenomen. Het hof zal in dit verband overigens geen bewijswaarde toedichten aan de geografische posities, waar op de uitdraaien slechts 0 satellieten achter staan vermeld. Op basis van de uitdraaien, zoals deze zich bevinden in het dossier, stelt het hof overigens vast dat de peilbakens regelmatig met gebruikmaking van meer dan drie satellieten voldoende fixen hebben opgeleverd, zodat naar het oordeel van het hof er in z’n algemeenheid vanuit mag worden gegaan dat deze goed hebben gefunctioneerd.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
4.3 Betrouwbaarheid van de technisch hulpmiddelen: nauwkeurigheid resultaten
a.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de onbetrouwbaarheid van de resultaten van de technische hulpmiddelen ook uit die resultaten zelf volgt. Met verwijzing naar Google Maps afbeeldingen van de locatie [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch en daarbij behorend fotomateriaal is door de raadsman gesteld dat de voorzijde van de woningen is afgesloten door middel van paaltjes, zodat (auto)voertuigen geen toegang hebben tot specifieke adressen aan de straat [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch. Nu uit de uitdraaien met daarop de fixen van de Audi A3 (met kenteken [kenteken auto 2]) in de periode 19 november 2007 tot en met 10 februari 2008 blijkt dat door het peilbaken specifieke adressen (straat inclusief huisnummer) zijn geregistreerd, terwijl deze adressen niet bereikbaar zijn voor (auto)voertuigen, moet daaruit worden geconcludeerd dat - zo begrijpt het hof - met de beperkte nauwkeurigheid van het peilbaken onmogelijk specifieke huisnummers aan de [locatie zaaksdossier 5] kunnen zijn aangegeven en bovendien dat het gebruikte peilbaken een bepaalde mate van onbetrouwbaarheid (van meer dan 30 meter) zou vertonen ten opzichte van de geregistreerde plaatsbepaling op het moment dat de Audi A3 zich in de omgeving van de straat [locatie zaaksdossier 5] bevond, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
b.
Uit het door de verdediging overgelegde fotomateriaal kan inderdaad worden vastgesteld dat de voorzijde van de percelen aan de [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch aan weerzijden niet voor auto’s toegankelijk is. Met gebruikmaking van de ‘satellietweergave’ in Google Maps (adres: http://maps.google.nl) van het adres: [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch heeft het hof echter vast kunnen stellen dat zich direct aan de achterzijde van de percelen, zowel met betrekking tot de even nummers alsook die met oneven nummers, parkeerplaatsen bevinden. Tevens heeft het hof aan de hand van de applicatie ‘Google Streetview’ (eveneens te bereiken via: http://maps.google.nl) kunnen vaststellen dat de achterzijde van de percelen vrij toegankelijk is voor auto’s (enerzijds vanaf de straat [straat nabij locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch en anderzijds vanaf de zuidwestelijk gelegen ingang op de [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch).
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vorenstaande genoegzaam dat nu, mede afhankelijk van de plaats waar de Audi A3 op de parkeerplaats geparkeerd is geweest, de uit de plaatsbepalingsapparatuur verkregen specifieke ‘fixen’ voor wat betreft de locatie [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch en de directe omgeving, zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Van mogelijke afwijkingen van meer dan 30 meter, zoals door de raadsman is gesteld, is het hof in dit verband niet gebleken.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Uit het vorenstaande stelt het hof vast dat er geen indicaties zijn dat de in dit onderzoek gebruikte plaatsbepalingsapparatuur niet goed heeft gefunctioneerd, dan wel dat aan de daaruit verkregen gegevens dient te worden getwijfeld. Contra-indicaties die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, zijn het hof niet gebleken dan wel door de verdediging anderszins gesteld.
Het hof oordeelt dan ook dat geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden.
4.5 Voorwaardelijk verzoek tegenonderzoek
Het hof ziet gelet op het vorenstaande geen noodzaak om over te gaan tot het bevelen van een tegenonderzoek ex artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering, zoals door de raadsman subsidiair is verzocht. Dit verzoek wordt derhalve afgewezen.
Uit het vorenstaande volgt dat de verweren, ook in onderlinge samenhang bezien, niet nopen tot de conclusie dat een ernstige schending van de beginselen van de goede procesorde heeft plaatsgevonden waarbij minst genomen met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak. Het hof is daarom van oordeel dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging kan worden ontvangen.
G. Aan het bewijs voorafgaande beschouwingen
In het op 29 maart 2007 opgestarte opsporingsonderzoek Azuriet zijn op diverse locaties in Roosendaal, Breda, Etten-Leur, Bergen op Zoom en Oudenbosch goederen in beslag genomen. Hieronder wordt kort aangegeven hoe en op welk moment de diverse locaties in het onderzoek naar voren zijn gekomen.
? [locatie zaaksdossier 9] te Roosendaal (ZD 09)
Bij gelegenheid van een observatie op 15 juni 2007 werd waargenomen dat een Volkswagen Transporter voorzien van het kenteken [kenteken auto 3] komende uit de richting van België met een open schuifdeur stil heeft gestaan bij een garagebox gelegen aan [locatie zaaksdossier 9] te Roosendaal.
? [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch (ZD 07)
Nadat bij vorenbedoelde observatie is waargenomen dat de bestuurder van de Volkswagen Transporter contact heeft gemaakt met een bestuurder van een Audi A3 voorzien van het kenteken [kenteken auto 10], zijn de beide voertuigen afzonderlijk gereden naar garageboxen die zijn gelegen aan [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch. Uit nader onderzoek is gebleken dat de garagebox gelegen aan de [locatie zaaksdossier 7] werd verhuurd aan de ouders van [medeverdachte A].
? [locatie zaaksdossier 10] te Breda (ZD 10)
Bij gelegenheid van een observatie op 11 juli 2007 werd op de rijksweg A4 waargenomen dat een witte bestelbus, voorzien van het kenteken [kenteken auto] en aan de zijkant een blauw opschrift met de letters [van bedrijf 4] uit de richting kwam van België en door is gereden naar een garagebox gelegen aan de [locatie zaaksdossier 10] te Breda. Voorts werd waargenomen dat de bestelbus met de achterzijde richting de deur van garagebox [nummer] stond geparkeerd.
? [locatie zaaksdossier 11] te Roosendaal (ZD 11)
Medio september 2007 ontving het onderzoeksteam informatie uit het onderzoek RENAU, dat was uitgevoerd door de regiopolitie Rotterdam- Rijnmond. Op 12 juni 2007 is in het kader van dit strafrechtelijke onderzoek bij gelegenheid van een observatie - onder meer - waargenomen dat een van de verdachten, genaamd [naam], contact heeft gemaakt met de bestuurder van een Opel Vivaro, voorzien van het kenteken [kenteken auto]. Voorts is waargenomen dat de bestuurder van voornoemde Opel is gereden naar [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch om daarna weer in contact te treden met voornoemde [naam]. Het observatieteam heeft vervolgens waargenomen dat de Opel Vivaro na een korte stop is gereden naar garageboxen gelegen aan de Gastelseweg te Roosendaal.
? [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch (ZD 03)
Op 24 september 2007 ontving het onderzoeksteam Azuriet een proces-verbaal afkomstig van de Criminele Inlichtingen Eenheid van het Korps Landelijke Politiediensten met daarin de informatie dat de gebroeders [medeverdachte D] en [medeverdachte A] zich bezig houden met de productie van synthetische drugs en dat zij gebruik maken van panden gelegen aan de Industrieweg te Oudenbosch.
In het pand [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch is een autobedrijf gevestigd waar [medeverdachte A] eigenaar van is, maar dat niet op zijn naam staat.
? [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch (ZD 05)
Tijdens het beluisteren van opgenomen telecommunicatiegesprekken bleek dat er veelvuldig telefonisch contact was met het telecommunicatienummer [telefoonnummer van medeverdachte F]. Dit nummer was in gebruik bij [medeverdachte F]. Uit onderzoek bleek dat deze [medeverdachte F] verbleef op de [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch.
? [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal (ZD 01)
Uit opgenomen en beluisterde telefoongesprekken was het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte D] en [medeverdachte F] afspraken maakten om gezamenlijk naar een vermoedelijke productielocatie van synthetische drugs te gaan. Bij gelegenheid van een observatie op 15 maart 2008 werd gezien dat een Volkswagen Polo, voorzien van het kenteken [kenteken auto 8], met twee personen vanuit Oudenbosch richting Roosendaal reed. Vervolgens werd gezien dat de Volkswagen Polo naar een industrieterrein gelegen op [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal reed. Omstreeks 14.34 uur werd gezien dat een Volkswagen Polo vertrok van het perceel gelegen aan de [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal.
? [locatie zaaksdossier 17] te Oudenbosch (ZD 17)
Op 21 maart 2008 werd melding gedaan van een inbraak in een garagebox aan de [locatie zaaksdossier 17] te Oudenbosch. De verbalisanten troffen in de geopende garagebox twee aanhangwagens aan met in één daarvan een machine waarvan ambtshalve bekend is dat deze gebruikt kan worden voor de productie van synthetische drugs.
Naar aanleiding van onder meer aangetroffen goederen in de loods gelegen aan de [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal en overige bevindingen in het onderzoek Azuriet werd besloten om op diverse locaties doorzoekingen te verrichten. Daarbij werd tevens een groot aantal verdachten aangehouden. Uit het daaropvolgende onderzoek zijn de navolgende drie locaties in beeld gekomen en doorzocht.
? [locatie zaaksdossier 6] te Bergen op Zoom (ZD 06)
? [locatie zaaksdossier 13] te Etten-Leur (ZD 13)
? [locatie zaaksdossier 15] te Oudenbosch (ZD 15.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
• 1. Chemicaliënlijn vanuit Brugge (België)
1.1 De informatie uit België
In de periode van 16 april 2007 tot en met 15 juni 2007 hebben enkele Noord-Afrikaanse personen grote hoeveelheden chemicaliën afgenomen bij het in Brugge (België) gevestigde bedrijf [Belgisch bedrijf]. Deze personen hebben (onder meer) gebruik gemaakt van een Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 3] en een groene Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 4]. Beide voertuigen stonden indertijd op naam van medeverdachte [medeverdachte Z]. Ten aanzien van de hier bedoelde informatie is het navolgende gerelateerd.
“Op 16 april 2007 ontving het onderzoeksteam Azuriet via het meldpunt van de FIOD/ECD te Eindhoven de informatie dat op die datum twee Noord-Afrikanen 40 x 25 kg natriumhydroxide en 8 x 25 liter methanol hadden opgehaald bij [Belgisch bedrijf]. Deze personen maakten gebruik van een bordeaux kleurige Volkswagen Transporter voorzien van het kenteken [kenteken auto 3]. Dit voertuig stond op 16 april 2007 op naam van [medeverdachte Z].
Op 24 april 2007 ontving het onderzoeksteam via het meldpunt van de FIOD/ECD te Eindhoven de informatie dat op die dag bij [Beglisch bedrijf] 1000 kilo Natronloog (caustic soda) en 200 liter zoutzuur was opgehaald door Noord- Afrikaanse personen. Zij maakten wederom gebruik van de Volkswagen Transporter voorzien van het kenteken [kenteken auto 3].
Op 21 mei 2007 ontving het onderzoeksteam Azuriet via het meldpunt van de FIOD/ECD te Eindhoven de informatie dat de Noord-Afrikanen 500 liter Mierenzuur 85% en 875 kilogram Natriumhydroxide hadden opgehaald bij [Belgisch bedrijf]. De afhalers maakten gebruik van een groene Volkswagen Transporter voorzien van het kenteken [kenteken auto 4]. Dit voertuig stond op 21 mei 2007 op naam van [medeverdachte Z].
Op 15 juni 2007 ontving het onderzoeksteam Azuriet via het meldpunt van de FIOD/ECD te Eindhoven de informatie dat de Noord-Afrikaanse afnemers 1000 liter zoutzuur hadden opgehaald. De afnemers maakten gebruiker van de eerdergenoemde rode Volkswagen Transporter voorzien van het kenteken [kenteken auto 3].”
1.2 De observatie op 15 juni 2007
Naar aanleiding van de laatste melding heeft een observatie plaatsgevonden. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de bestuurder van de bordeauxrode Volkswagen Transporter - korte tijd nadat daarmee bij [Belgisch bedrijf] zoutzuur was opgehaald - naar Roosendaal is gereden. Het proces-verbaal van deze observatie houdt voor zover hier van belang het navolgende in.
1.3 Een eerste duiding van de werkwijze en identificatie van de betrokken personen
a.
De directeur van het bedrijf [Belgisch bedrijf], [getuige 3], verklaarde dat de personen ten aanzien van wie hij melding had gedaan bij de Cel Precursoren hem waren opgevallen, onder meer omdat - zo begrijpt het hof zijn verklaring althans - zij geleidelijk aan steeds meer chemicaliën bestelden. De personen vertelden hem uit naam te handelen van het bedrijf [bedrijf 2]. Hij veronderstelde dat de persoon die hij kende als “[alias]” - bij het voorhouden van de foto’s blijkt dat hij daarmee doelde op [medeverdachte A] of [medeverdachte D] - de leiding had over de andere personen die ook uit naam van [bedrijf 2] kwamen. Die personen waren volgens hem [medeverdachte C], [medeverdachte B], [de verdachte M] en [medeverdachte Z]. Het vorenstaande komt naar voren in zijn hierna weergegeven verklaring.
b.
De directeur van het bedrijf [bedrijf 2] verklaarde als getuige nimmer zaken te hebben gedaan met het bedrijf [Belgisch bedrijf]. Zijn verklaring luidde ten aanzien hiervan als volgt.
c.
[Medeverdachte Z], die door [getuige 3] als de chauffeur werd aangewezen, heeft ten overstaan van de politie zijn betrokkenheid bij het vervoer van de chemicaliën bevestigd. In zijn eerste verklaring kwam onder meer het volgende naar voren.
“Ik heb een aantal voertuigen op naam gehad en ben voor jongens uit Oudenbosch werkzaam geweest. Ik heb voor hun ook spullen in België opgehaald. Ze heten [medeverdachte D], [medeverdachte C] en [medeverdachte A]. Ik weet dat [medeverdachte D] en [medeverdachte A] (het hof begrijpt: [medeverdachte A]) broers zijn en uit Oudenbosch komen. [Medeverdachte A] stelde mij voor om voor hem te rijden. Ik kreeg daar 500 euro voor. Ik heb in 2007 voor hun gereden. Ik denk dat ik zeker een keer of tien voor hun gereden heb naar België en ook in Nederland ben ik naar verschillende adressen gereden. Ik was op de hoogte dat het om grondstoffen ging die gehaald moesten worden voor drugs.
Ik weet niet of het voor pillen, XTC, speed of cocaïne was, maar wist wel dat het daarvoor was. Ik weet ook wel dat het niet legaal is als ik daar 500 euro krijgt om spullen vanuit België naar een loods te rijden. In het begin reed [medeverdachte D] en [medeverdachte C] ook achter mij aan en deden dan het woord. Na een tijdje reed ik alleen.”
d.
In zijn tweede verhoor verklaarde [medeverdachte Z] voorts als volgt.
“V: [medeverdachte Z], je hebt gisteren verklaard dat je voor [medeverdachte A], [medeverdachte D] en [medeverdachte C] gereden hebt. Dit betroffen ritten naar België en andere adressen in Nederland. Wat kun je daar meer over vertellen?
A: [Medeverdachte A] vertelde mij dat ze met iets bezig waren en dat ik geduld moest hebben. Ze zouden contact met mij opnemen. Dit is ongeveer geweest in april 2005. Ik weet dit nog omdat het met mijn verjaardag was. Op enig moment zag ik [medeverdachte A] weer. Daar gingen maanden overheen. Dat was misschien wel eind van dat jaar 2005. We hebben telefoonnummers uitgewisseld en ik zou dan een keer worden opgehaald. Een keer was het met [medeverdachte D], dan weer [medeverdachte C]. Die kwamen met hun eigen auto. We reden dan naar [plaats], naar een man die busjes verhuurde. Dit waren van die Transporter, van die Sprinters busjes. Dit was van het bedrijf [naam bedrijf 4] of [naam bedrijf 4a] of zoiets. De busjes werden ook op mijn naam gehuurd. Er werd ook wel eens een vrachtwagen gehuurd, omdat ik mijn vrachtwagenrijbewijs heb. [medeverdachte D] reed dan voorop. We reden dan naar België en altijd naar Brugge. Het was een verfbedrijf. Dan werden er de grondstoffen in de bus gezet en werd er direct betaald door [medeverdachte C] of [medeverdachte D]. Ik deed ook wel eens de betaling en dan bracht ik de factuur mee van de grondstoffen. Soms gingen we wel drie keer per week daarnaar toe. De meeste grondstoffen zaten in vaten en jerrycans. Volgens mij waren die blauw van kleur. We hadden ook wel eens van die grote zakken met korrels met soda. Ik weet dat de bestelling via een bedrijfsnaam ging, maar weet niet meer welke. Vervolgens werden de spullen ingeladen en reden we naar Nederland. [Medeverdachte D] of [medeverdachte C] reden dan mee voor controle en afscherming. Als er een eventuele controle was, dan gaven ze aan mij door als ik van de weg moest.
Als we in Nederland waren, reden we vaak naar Roosendaal om de grondstoffen te lossen. Ik ken eigenlijk drie plaatsen waar ik moest lossen. Dat was in Roosendaal, Breda en Oudenbosch. [Over de busjes die ik op mijn naam heb gehad, kan ik het volgende verklaren.] [Medeverdachte A] zei dat ze een busje gingen kopen in Den Haag en dat deze op mijn naam gezet moest worden. Een ander busje werd in de buurt van de Veluwe gekocht. Ik stemde toe, omdat [medeverdachte A] mijn schulden zou afbetalen. De busjes waren van het merk Volkswagen, type Transporter, kleur rood en groen. Met deze busjes heb ik ook naar België gereden om grondstoffen te halen. Alle kosten aan die busjes werden door hen betaald, zoals belasting. Ik gaf de rekening aan [medeverdachte C], [medeverdachte D] of [medeverdachte A].”
e.
In het derde verhoor verklaarde [medeverdachte Z] ten slotte als volgt.
“V: [medeverdachte Z] je hebt eerder verklaard over [medeverdachte D] en [medeverdachte A] waarin je zegt dat het broers zijn en dat ze in Oudenbosch wonen. Wat zijn de achternamen van [medeverdachte A] en [medeverdachte D]?
A: De achternamen van [medeverdachte A] en [medeverdachte D] weet ik niet. De achternaam van [medeverdachte C] weet ik ook niet. Ik weet niets van de rol van [medeverdachte C]. [medeverdachte C] krijgt waarschijnlijk ook de opdrachten van [medeverdachte D] en [medeverdachte A]. Zij spelen de hoofdrol. Het zijn broers. De grondstoffen en jerrycans werden aangeleverd in jerrycans en vaten. De lege vaten en jerrycans leverde ik later weer in. Hier kregen we een soort statiegeld voor terug. De lege vaten en jerrycans stonden al vaker in het busje klaar, indien ik een nieuwe bestelling ging ophalen in België. In 2006 [ben ik] de eerste keer [grondstoffen gaan halen in België]. Ik weet niet precies hoe vaak, maar wel meer dan 10 keer. Het zal wel ongeveer 20 keer zijn geweest in totaal.
Opmerking verbalisanten: wij tonen de verdachte een aantal foto’s met afbeeldingen van diverse verdachten. Het betreft de fotomap Azuriet met de verdachten genummerd van 1 tot en met 9. De fotomap met de bijbehorende nummering is als bijlage bijgevoegd.
Ik herken nummer 1 (gelet op de bij het proces-verbaal van verhoor gevoegde fotomap begrijpt het hof: [medeverdachte C]) als [medeverdachte C].
Ik herken nummer 3 (het hof begrijpt: [medeverdachte A]) als [medeverdachte A], degene dus over wie ik heb verklaard.
Ik herken nummer 8 (het hof begrijpt: [medeverdachte D]) als [medeverdachte D], degene dus over wie ik heb verklaard.
Ik herken nummer 9 (het hof begrijpt: [medeverdachte E]) als de andere broer van [medeverdachte A] en [medeverdachte D]. Ik heb hem wel eens bij de garage [bedrijf 3] in Oudenbosch gezien.”
f.
Op het terrein voor de loods aan de [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch werd de groene Volkswagen Transporter (kenteken [KENTEKEN AUTO 4]), waarmee chemicaliën in België zijn opgehaald, aangetroffen. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal.
g.
Volgens de getuigenverklaring van [medeverdachte X] gebruikten de broers [medeverdachte A], [medeverdachte D] en [medeverdachte E] onder meer een groene Volkswagen Transporter. Zijn verklaring houdt hieromtrent het volgende in.
h.
Op 29 juli 2008 werd er een onderzoek ingesteld bij autoverhuurbedrijf [bedrijf 4]. Hieruit kwam naar voren dat er in de jaren 2006 en 2007 meerdere malen (bestel)auto’s zijn gehuurd bij autoverhuurbedrijf [BEDRIJF 4] door [medeverdachte Z]. Verder is gebleken dat naast [medeverdachte A] in 2006, [de verdachte M] en [medeverdachte C] [medeverdachte C] in de jaren 2007 en 2008 eveneens (bestel)auto’s huurden bij [bedrijf 4]. Tevens bleek dat een kopie van zowel rijbewijs als identiteitskaart van [medeverdachte E] in de administratie van autoverhuurbedrijf [bedrijf 4] voorkwam. Een en ander wordt weergegeven in het navolgende relaas proces-verbaal.
• 2. locatie: [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal (ZD 01)
2.1 Aangetroffen goederen
a.
Op 29 maart 2008 werd het pand aan de [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal doorzocht. Daarbij werd aangetroffen: een vrachtauto met in de laadruimte een tabletteermachine (Mercedes [kenteken auto 1]). Het door verbalisant [verbalisant 18] opgemaakte proces-verbaal van de doorzoeking houdt voor zover hier van belang het volgende in.
“Ik, verbalisant, verklaar dat op zaterdag 29 maart 2008 omstreeks 16.10 uur in het [pand aan de [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal] werd binnengetreden door mij, verbalisant, vergezeld door een aantal andere opsporingsambtenaren.
Rechts in de loods stond een afgesloten kleine vrachtauto, voorzien van het kenteken [kenteken auto 1]. Na opening van een deur van het laadgedeelte van deze vrachtauto zag ik, verbalisant, dat daarin twee banken en een matras stonden. Nadat deze banken en het matras waren weggeschoven zag ik, verbalisant, dat er in de laadruimte een grote gele tabletteermachine stond. Bij doorzoeking van de laadruimte werden daarin een aantal, verschillend gekleurde, pillen en een aantal zakken inhoudende witte en gekleurde poeders aangetroffen.
Schuin naast deze vrachtauto stonden onder een blauw dekzeil twee ronde ketels en een grote hoekige ketel op wielen, voorzien van twee koelers. In de hoekige ketel bleek zich een onbekende hoeveelheid chemicaliën te bevinden. In de twee ronde ketels bevonden zich resten van stoffen, die bij een indicatieve test, uitgevoerd door een medewerker van het LFO, vermoedelijk MDMA bleken te bevatten.
In het bedrijfspand bleken zich op diverse andere plaatsen goederen/stoffen/bescheiden te bevinden die vermoedelijk in relatie kunnen worden gebracht tot de productie en/of opslag van synthetische drugs.”
b.
De in voormeld proces-verbaal genoemde bijlage maakt duidelijk dat bij de doorzoeking onder meer het volgende in beslag is genomen.
c.
Bij de doorzoeking was tevens verbalisant [verbalisant 19], medewerker van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmandelen (hierna te noemen: LFO), aanwezig. De door hem als manshoge omschreven tabletteermachine bevond zich in de geïsoleerde laadruimte van de vrachtwagen met kenteken [kenteken auto 1]. In de ruimte werd onder de tabletteermachine en tegen wand een laag vuilwit stof alsook diverse gekleurde pillen of resten daarvan aangetroffen. Voor de rest was de ruimte geveegd dan wel gezogen. [Verbalisant 19] verwoordde dit bij proces-verbaal als volgt.
d.
Een tevens aangetroffen stofzuiger bleek onder meer 125 MDMA bevattende pillen. In dit verband relateerde [verbalisant 19] het navolgende.
“Ik zag op een tafeltje achter de vrachtwagen een stofzuiger staan met hierin een stofzuigerzak gevuld met poeder en pillen. Bij later onderzoek (zeven en sorteren) bleek mij dat deze [onder meer] gevuld was met:
- een wit kassabonnetje met gedrukte tekst in een buitenlandse (Sloveense?) taal van datum “25/07/07”;
- 113 crèmekleurige MDMA bevattende pillen à 0,2 gram met logo ‘AP’;
- 6,54 gram grijs MDMA bevattend poeder;
- 10 lichtblauwe MDMA bevattende pillen à 0,28 gram met logo ‘AP’;
- 2 roze MDMA bevattende pillen à 0,23 gram met logo ‘AP’.”
e.
[Verbalisant 19] deed ook onderzoek naar twee centrifuges, een destillatieketel en enkele andere goederen die volgens hem te relateren zijn aan de vervaardiging van verdovende middelen. Voor wat dat onderzoek betreft, houdt zijn proces-verbaal het volgende in.
Overzicht genomen monsters:
Nummer Omschrijving stukken van overtuiging
Blanko Methanol
A.02.01.001 Bruinrode vloeistof afgetapt uit destillatieketel (pot circa 900 ml)
A.02.01.002 Spoelvloeistof na uitspoelen ketel (pot circa 75 ml)
A.02.01.002 Kristallen afgeschraapt van binnenzijde ketel
A.02.01.003 Spoelvloeistof na uitspoelen ketel (pot circa 250 ml)
A.02.01.004 Poeder uit kunststof bak
A.02.01.006 Roze poeder uit blauwe ton
A.02.01.010 Stofzuigerzak met wit poeder en pillen
A.02.01.013 Twee lichtblauwe pillen logo “AP”
A.02.01.016 Monster wit poeder uit zak van circa 20 kilo vanaf zolder
A.03.02.002 Beschadigde pil en twee stukken pil
A.03.02.003 Dertien pillen logo “AP”onder pallet met tabletteermachine
A.03.02.004A Wit poeder uit witte doos
A.03.02.005A Wit poeder uit zwarte plastic tas”
f.
Bij zijn bevindingen heeft [verbalisant 19] de resultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) in aanmerking genomen. Het resultaat van het onderzoek is als volgt in het rapport weergegeven.
Kenmerk Conclusie
A.02.01.001 Bevat een lage concentratie MDMA in aceton
A.02.01.002 Bevat MDMA
A.02.01.002 Bevat o.a. MDMA
A.02.01.003 Bevat MDMA
A.02.01.004 Bevat MDMA
A.02.01.006 Bevat MDMA
A.02.01.010 Bevat MDMA
A.02.01.013 Bevat MDMA
A.02.01.016 Negatief (talkpoeder)
A.03.02.002 Bevat MDMA
A.03.02.003 Bevat MDMA [voor zover betrekking op de 15 gleuftabletten à 0,23 gram; de overige zijn niet onderzocht]
A.03.02.004A Negatief (lactose)
A.03.02.005A Magnesiumstearaat”
2.2. Betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten
a.
Het pand [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal bleek in beheer te zijn bij [getuige 6]. Hij verklaarde het pand met ingang van 1 september 2007 aan [getuige 7] te hebben verhuurd. Vanwege betalingsproblemen had deze zelf nieuwe huurders aangedragen. Een van die potentiële huurders was [de verdachte M]. De getuigenverklaring van [getuige 6] houdt voor zover hier van belang het volgende in.
b.
[Getuige 7] verklaarde als getuige tegenover de rechter-commissaris dat [medeverdachte A] (nu hij spreekt van de broer van [medeverdachte E] en [medeverdachte D], begrijpt het hof: [medeverdachte A]) over de sleutels van het pand aan [locatie zaaksdossier 1] beschikte. Het was aanvankelijk de bedoeling dat “[alias van de verdachte M]” de nieuwe huurder zou worden, maar de met hem samenwerkende [medeverdachte A] zat daar steeds tussen. Deze verklaring van [getuige 7] houdt voor zover van belang het volgende in.
c.
Uit de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige 7] leidt het hof af dat [alias van de verdachte M] een alias is van [de verdachte M]. Deze verklaringen houdt namelijk onder meer het volgende in.
d.
Bij zijn aanhouding blijkt [medeverdachte A] inderdaad een sleutel van het pand aan de [locatie zaaksdossier 1] bij zich te dragen, zo blijkt uit de inhoud van het hierna weergegeven proces-verbaal.
e.
Ook [medeverdachte B] bleek bij zijn aanhouding over een sleutel van de toegangsdeur van het pand aan de [locatie zaaksdossier 1] te beschikken. Hij had bovendien een sleutel onder zich van de vrachtwagen die daar is aangetroffen en de tabletteermachine herbergde. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal van bevindingen.
f.
De Mercedes vrachtauto, voorzien van het kenteken [kenteken auyto 1] stond op naam van [De verdachte M]. Dat blijkt uit het navolgende proces-verbaal.
g.
De stofzuiger, die in overweging 2.1 onder d reeds ter sprake is gebracht, bleek ook een groot aantal sigarettenpeuken te bevatten. Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 19] vermeldt daarover het volgende.
h.
Uit de hierna weergegeven bijlage van de in beslag genomen goederen kan worden afgeleid dat van deze sigarettenpeuken onder meer de volgende monsters zijn genomen.
i.
Deze sporendragers zijn tijdens het vooronderzoek als volgt omgenummerd.
j.
Onderzoek van het NFI wees uit dat twee van de drie sigarettenpeuken zeer waarschijnlijk van [medeverdachte A] en de andere sigarettenpeuk zeer waarschijnlijk van [medeverdachte C] afkomstig zijn. Immers, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het profiel dat uit die sigarettenpeuken is verkregen, is telkens gesteld op kleiner dan één op één miljard. In het rapport werd dat als volgt uiteengezet.
k.
De Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 4], die blijkens overweging 1.1 is gebruikt om in België chemicaliën op te halen, is in de periode van 8 december 2007 tot en met tot 29 maart 2008 meerdere keren in de directe omgeving van de [locatie zaaksdossier 1] geweest. Dat komt naar voren in de hieronder weergegeven resultaten van de op dat voertuig aangebrachte plaatsbepalingsapparatuur.
l.
Op 28 januari 2008, 4 maart 2008, 6 maart 2008 en 12 maart 2008 blijkt voorts een Audi A3 met kenteken [kenteken auto 2] in de directe omgeving van de [locatie zaaksdossier 1] te komen, zo blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal.
m.
Dit voertuig stond op naam van [medeverdachte A]. Dat staat vermeld in het hierna weergegeven relaas proces-verbaal.
n.
Dat hij dit voertuig ook daadwerkelijk heeft gebruikt, is onder meer op 9 januari 2008 bij observatie vastgesteld. In een activiteitenjournaal werd hieromtrent het volgende gerelateerd.
o.
In de vroege ochtend van 15 maart 2008 wordt gedurende een observatie waargenomen dat een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken auto 8], die op naam is gesteld van [medeverdachte F], vanuit Oudenbosch in de richting van Roosendaal reed en dat daarin twee personen zaten. De Volkswagen Polo wordt vervolgens gesignaleerd op [locatie zaaksdossier 1]. ’s Middags wordt waargenomen dat twee personen met de Volkwagen Polo vertrokken vanaf perceel [locatie zaaksdossier 1]. Daarbij werd de bestuurder van de auto herkend als [medeverdachte F]. Dat blijkt uit het hierna volgende proces-verbaal van observeren.
p.
Die observatie is in relatie te brengen met enkele tapgesprekken en een sms-bericht. In de eerste plaats wordt gewezen op het hierna weergegeven gesprek, dat [medeverdachte F] op 15 maart 2008 omstreeks 00:05 uur heeft gevoerd.
“Getapt nummer: [telefoonnummer medeverdachte D]
Tijdstip: 15-03-2008 00:05:42 In/uit: I
Met nummer: [telefoonnummer medeverdachte F]
Tenaamstelling: [medeverdachte F]
Inhoud: Nee man… Is laat. Zeg hoe laat en ik ben er.”
Kort daarop heeft [medeverdachte F] het navolgende sms-bericht ontvangen, waarin de woorden “vijf voor zes” worden vermeld.
“Getapt nummer: [telefoonnummer medeverdachte D]
Tijdstip: 15-03-2008 00:07:22 In/uit: I
Met nummer: [telefoonnummer medeverdachte F]
Tenaamstelling: [medeverdachte F]
Ongeveer tien minuten daarna deed medeverdachte [medeverdachte F] de mededeling dat hij “morgen moet werken met [medeverdachte D]”. Dit gesprek is als volgt weergegeven.
“Getapt nummer: [telefoonnummer medeverdachte F]
Tijdstip: 15-03-2008 00:17:12 In/uit: I
Met nummer: [telefoonnummer]
Tenaamstelling: [familielid medeverdachte F]
Inhoud: [Medeverdachte F] zegt dat hij morgen moet werken met [medeverdachte D].”
Omstreeks 05:55 uur wordt [medeverdachte F] gebeld door [medeverdachte D]. Dat gesprek houdt het volgende in.
“Getapt nummer: [telefoonnummer medeverdachte D]
Tijdstip: 15-03-2008 05:55:11 In/uit: U
Met nummer: [telefoonnummer medeverdachte F]
Tenaamstelling: [medeverdachte F]
Beller: [medeverdachte D]
Inhoud: [medeverdachte D] vraagt: Waar ben je?
[medeverdachte F] zegt: 1 seconde.”
Het hof leidt uit de observaties in combinatie met evenvermelde tapgesprekken af dat [medeverdachte F] en [medeverdachte D] op 15 maart 2011 zijn gaan werken in perceel [locatie zaaksdossier 1].
• 3. locatie: [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch (ZD 07)
3.1 Aangetroffen goederen
a.
Op zaterdag 29 maart 2008, omstreeks 19:15 uur heeft een doorzoeking plaatsgevonden in een woning aan [woning bij zaaksdossier 7] en de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch. De huurder van [woning bij zaaksdossier 7] bleek tevens huurder te zijn van de garagebox gelegen aan de [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch. Dit is gerelateerd in het volgende proces-verbaal van doorzoeking.
b.
In de garagebox werden onder meer een jerrycan, gasflessen met propaan, messen uit een maalmachine, een weegschaal, een kartonnen doos met twee vuilniszakken met wit poeder, maatbekers, gardes, een maatschep, ph testers, een doos met wit poeder, een gelaatsmasker, tonnen, speciekuipen, isolatieslangen, vacuümzakken, afdekfolie, een koolstoffilter en een persapparaat aangetroffen. Dit blijkt uit de hierna weergegeven bijlage van voormeld proces-verbaal.
c.
Het LFO heeft monsters genomen uit een jerrycan, brokjes vanaf messen van een maalmachine en van wit poeder van twee vuilniszakken. Het NFI heeft deze monsters onderzocht en geconcludeerd dat het monster bruine vloeistof uit de jerrycan MDMA en PMK bevat en dat het monster beige brokjes van de messen van de maalmachine MDMA bevat.
3.2 De betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten
a.
Naar aanleiding van de informatie dat de bestuurder van een Volkswagen Transporter (gekentekend [keteken auto 3]) op 15 juni 2007 een hoeveelheid zoutzuur was opgehaald, is die dag een observatie gestart. Bij die observatie werd waargenomen dat de bestuurder het voertuig op een gegeven moment contact maakt met de bestuurder van een Audi A3 met kenteken [kenteken auto 10] die op naam staat van [medeverdachte C]. De bestuurder van de Audi A3 is achter de bestuurder van de Transporter aangereden en komen uit bij [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch. De Transporter wordt vervolgens gesignaleerd op een pleintje met garageboxen [bij locatie zaaksdossier 7]. Vanaf dat pleintje is kort daarna een Peugeot 106 vertrokken die op naam staat van [de verdachte M]. Een en ander vindt zijn weerslag in het hierna weergegeven proces-verbaal.
b.
Op 27 juli 2007 werd er een video-opstelling geplaatst in de directe omgeving van de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch. Bij het uitkijken van de opnamen van 28 juli 2007 werd waargenomen dat een NN man de kanteldeur van de garagebox opende en dat daarin de groene Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 4] geparkeerd stond, waarmee bij [Belgisch bedrijf] chemicaliën zijn opgehaald en die bij zowel [medeverdachte D] als [medeverdachte A], maar ook anderen in gebruik was (vgl. overwegingen 1.1 onder f en g). Het voertuig werd vervolgens door de NN-man uit de garagebox gereden, waarna deze wegreed, direct gevolgd voor een donkerkleurige Peugeot 106. Een en ander vindt zijn weerslag in het hierna weergegeven proces-verbaal (met nummer: 27-270307).
c.
Uit de opnamen van de video-opstelling van 29 juli 2008 blijkt dat die dag gelijktijdig een Seat Ibiza, alsmede een Fiat Bravo bij de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch arriveerden. Nadat de bestuurder van de Fiat de kantelpoort van de box opende, werd de aanhangwagen van de Seat afgekoppeld en de garagebox ingeduwd door de beide bestuurders en een derde NN-man die later is herkend als [medeverdachte C]. De bestuurder van de Fiat Bravo sloot daarop de garagebox en reed in zijn voertuig weg. Ongeveer 20 minuten later kwam deze persoon weer aangelopen bij de garagebox in gezelschap van een andere NN-man die later is herkend als [medeverdachte A]. Beiden hebben de garagebox betreden en de daarin gestalde aanhangwagen bekeken. Vervolgens arriveerde er een groene Peugeot 106 (gekentekend [kenteken auto 11]) die op naam was gesteld van [de verdachte M]. Een en ander vindt zijn weerslag in het hierna weergegeven proces-verbaal (met nummer: 27-270360).
d.
De opnamen van 31 juli 2007 vertonen dat een NN-man de kantelpoort van de garagebox opende en dat kort daarna een Fiat Bravo (gekentekend [kenteken auto 13]) arriveerde, die op naam was gesteld van [medeverdachte E]. Voorts werd waargenomen dat er een zwarte Peugeot 106 (gekentekend [kenteken auto 14]) arriveerde bij de garagebox. De aanhangwagen werd uit de garagebox geduwd en vastgekoppeld aan de Peugeot, waarna deze wegreed. Een en ander vindt zijn weerslag in het hierna weergegeven proces-verbaal (met nummer: 27-270452).
e.
Verbalisant [verbalisant 23] heeft opgemerkt dat de tenaamstelling van de Peugeot 106 met kenteken [kenteken auto 14] in 2007 drie keer is gewijzigd. Tot 14 september 2007 stond het voertuig op naam van de vrouw van [medeverdachte A]. Daarna stond hij op naam van [de zus van de medeverdachte E, A en D], om uiteindelijk op 24 oktober 2007 overgeschreven te worden op naam van [de verdachte M]. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal.
f.
Op camerabeelden van 29 juli 2007 en 31 juli 2007, die gemaakt zijn met de op de garagebox gerichte cameraopstelling, werd [medeverdachte A] herkend door de verbalisanten [verbalisant 24] en [verbalisant 25]. Zij hebben van deze herkenning het volgende proces-verbaal opgemaakt.
g.
De verbalisanten [verbalisant 24] en [verbalisant 25] herkenden [medeverdachte C] ook op de camerabeelden van 29 juli 2007 en 31 juli 2007. Zij hebben van deze herkenning het volgende proces-verbaal opgemaakt.
h.
Bij het uitkijken van de opnamen van de video-opstelling van 01 augustus 2007 werd waargenomen dat de groene Volkswagen Transporter (gekentekend [kenteken auto 4]) de garagebox in werd gereden. Verder arriveerden er nog twee personenauto’s bij de garagebox, te weten een rode Peugeot 106 (gekentekend [kenteken auto 24]) en een groene Peugeot 106 (gekentekend [kenteken auto 11]), beiden op naam gesteld van [de verdachte M]. Een en ander vindt zijn weerslag in het hierna weergegeven proces-verbaal (met nummer: 27-270674).
i.
Op deze beelden werd [de verdachte M] herkend door de verbalisanten [verbalisant 26] en [verbalisant 25]. Zij hebben van deze herkenning het volgende proces-verbaal opgemaakt.
j.
Uit onderzoek is gebleken dat de tenaamstelling van de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 4] op 24 oktober 2007 is overgegaan naar [de vriendin van de verdachte M], zijnde de vriendin van [de verdachte M]. Een en ander staat vermeld in het navolgende proces-verbaal van bevindingen.
k.
De als verdachte gehoorde [vriendin van de verdachte M] heeft bij de politie verklaard sinds ongeveer maart 2007 een relatie te hebben met [de verdachte M]. Voorts komt uit die verklaring naar voren dat zij de Transporter met kenteken [kenteken auto 4] heeft gekocht van een man met wie [de verdachte M] een vertrouwensband had. Ze mocht de Transporter en de papieren namelijk gelijk meenemen. De Transporter heeft gedurende haar verblijf in het buitenland in de omgeving van de [locatie zaaksdossier 13] te Etten-Leur gestaan en de sleutels heeft zij aan [de verdachte M] gegeven. Nadat ze autopech had gekregen met de Transporter begin december 2007, is de Transporter afgesleept naar een garage in Oudenbosch. Dit komt naar voren in het navolgende proces-verbaal:
l.
Uit de verklaringen van [medeverdachte Z], zoals weergegeven in overwegingen 1.3 onder c en d, blijkt dat hij in 2007 in opdracht van [medeverdachte A] en [medeverdachte D] meerdere keren chemicaliën heeft gehaald in België en deze naar verschillende adressen in Nederland gereden. Het lossen gebeurde in drie plaatsen, te weten Roosendaal, Breda en Oudenbosch. Hij heeft ook verklaard, zo blijkt uit het hierna weer te geven proces-verbaal, dat hij ook wel eens bij een garagebox is geweest, gelegen bij het huis waar [medeverdachte D] en [medeverdachte A] woonden. Het gaat om de garagebox aan [locatie zaaksdossier 7]. Een en ander komt naar voren in de navolgende processen-verbaal.
• 4. locatie: [locatie zaaksdossier 10] te Breda (ZD 10)
4.1 Aangetroffen goederen
a.
Op 29 maart 2008 vond een doorzoeking plaats in de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 10] te Breda. Dat is gerelateerd in het volgende proces-verbaal van doorzoeking.
b.
Bij de doorzoeking werden onder meer twee paar handschoenen, een veiligheidsbril, drie mondkapjes, 49 lege vaten, 40 gevulde vaten van circa 26½ kilo bruto, 35 lege zakken caustic soda en 115 volle zakken caustic soda van 25 kilo netto. Dit staat vermeld in de volgende bijlage van voormeld proces-verbaal.
4.2 De betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten
a.
De garagebox bleek sinds 1 juli 2007 te zijn gehuurd door [de verdachte M]. Dat komt naar voren in het volgende proces-verbaal.
b.
[Medeverdachte C] bleek bij zijn aanhouding op 29 maart 2008 een sleutel bij zich te dragen die identiek is aan de moedersleutel van de garagebox. Bij een doorzoeking in de woning van [de verdachte M] werd eveneens een sleutel aangetroffen die daaraan identiek is. Daaruit leidt het hof af dat zij beiden sleutelhouders van de garagebox zijn. De bevindingen hieromtrent zijn als volgt weergegeven.
c.
[Medeverdachte C] heeft op 11 juli 2007 een voertuig met het kenteken [auto 7] gehuurd bij [bedrijf 4] autoverhuurbedrijf (vgl. overweging 1.3 onder h). Op diezelfde dag wordt informatie van de Cel Precursoren ontvangen dat de bestuurder van een witte bestelbus met blauwe letters ‘[bedrijf 4]’, voorzien van Nederlandse nummerplaten, bij [Belgisch bedrijf] een hoeveelheid van 1.000 kilo caustic soda heeft opgehaald. Bij de daaropvolgende observatie wordt waargenomen dat het een bestelbus met kenteken [auto 7] betrof en dat deze naar de garagebox [nummer] aan [locatie zaaksdossier 10] te Breda reed. Een en ander vindt zijn weerslag in het volgende proces-verbaal van observatie.
d.
Op camerabeelden van 16 juli 2007, die gemaakt zijn van een op de garagebox gerichte cameraobservatie, werd [de verdachte M] herkend door de verbalisanten [kenteken auto 26] en [verbalisant 25]. Zij hebben van deze herkenning het volgende proces-verbaal opgemaakt.
e.
De gebruikte mondkapjes (beslagnummers J.01.01.004 en J.01.01.005), die in de garagebox werden aangetroffen, bleken het DNA te bevatten van respectievelijk [medeverdachte B] en [de verdachte M]. Voor wat betreft het DNA-profiel van [medeverdachte B] dat uit het mondkapje met nummer J.01.01.004 is verkregen, heeft te gelden dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon daarmee overeenkomt, gesteld is op één op de twintig miljoen. Bij het DNA-profiel van [de verdachte M] dat uit het mondkapje met nummer J.01.01.005 is verkregen, is die berekende frequentie vastgesteld op kleiner dan één op één miljard. Het NFI legde deze conclusies neer in het hierna weergegeven rapport.
f.
[Medeverdachte Z] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in 2007 in opdracht van [medeverdachte A] en [medeverdachte D] chemicaliën in België heeft opgehaald en deze onder meer in Breda moest lossen (vgl. overwegingen 1.3 onder c en d). Op een plattegrond heeft hij vervolgens de garageboxen aan [locatie zaaksdossier 10] aangewezen als een van locaties waar hij chemicaliën heeft gelost. Zijn verklaring houdt op dit punt het volgende in.
g.
Die verklaring wordt onder meer gesteund door de resultaten van de plaatsbepalingsapparatuur die op de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 4] is aangebracht. Daaruit blijkt namelijk dat het voertuig, waarmee in België chemicaliën zijn opgehaald, op 30 november 2007, 23 januari 2008 en 2 maart 2008 in de directe omgeving vna de [locatie zaaksdossier 10] te Breda is geweest. Deze resultaten zijn als volgt weergegeven.
• 5. Locatie: [locatie zaaksdossier 11] te Roosendaal (ZD 11)
5.1 Aangetroffen goederen
a.
De doorzoeking in de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 11] te Roosendaal heeft op 30 maart 2008 plaatsgevonden en daarin bevond zich een witte bedrijfswagen van het merk Volkswagen en met kenteken [kenteken auto 25]. Dat is vermeld in het volgende proces-verbaal.
b.
Bij nader onderzoek aan deze Volkswagen werden een groot aantal goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van verdovende middelen, te weten een metalen slagstempel, twee metalen stempelgeleiders, twee vacuümmachines met resten MDMA aan de binnenzijde, vijf gascilinders die bestemd zijn voor de opslag van monomethylamine, een grote hoeveelheid wit poeder, een zeef met een waas van wit poeder, drie metalen steunen die bestemd zijn voor rondbodemkolven, een elektrische verdeelkast, een groot aantal stempels, meerdere sporttassen, een jerrycan met 25 liter formamide en zestien dozen met daarin telkens circa 20 kilogram aan lactose. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 26].
c.
Bij zijn bevindingen heeft [verbalisant 26] mede de volgende resultaten van het NFI betrokken.
“Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk Omschrijving Conclusie
K.01 Monster wit poeder met donkere deeltjes Negatief (lactose)
K.16 Monster wit poeder Negatief (lactose)
K.29 Monster kleurloze vloeistof Negatief (formamide)
K.33 Monster roze poeder in plastic gripzakje Bevat MDMA
K.34 Monster roze poeder in plastic gripzakje Bevat MDMA”
d.
Mede aan de hand daarvan kwam [verbalisant 26] tot de volgende interpretatie.
“De vijf cilinders met MonoMethylAmine zijn vermoedelijk bestemd om te worden gebruikt binnen de illegale vervaardiging van MDMA met behulp van de verhoogde druk methode.
De aangetroffen stempels (K.02), (K.14) en (K.15) zijn vermoedelijk bestemd voor en/of eerder gebruikt bij het tabletteren van verdovende middelen.
De vijftien dozen met circa 300 honderd kilo lactose zijn gelet op het aantreffen met vacuümmachines met resten roze MDMA bevattend poeder, en een groot aantal stempels en de overige aan de vervaardiging van verdovende middelen te relateren goederen bestemd om te worden gebruikt voor het slaan van MDMA bevattende pillen.
Indien de 300 kilo lactose geheel gebruikt zou worden voor het slaan van MDMA bevattende pillen zou hieruit bij benadering circa 450 kilo van geproduceerd kunnen worden (Een MDMA bevattende pil bestaat voor circa 2/3 uit vulmiddelen zolas lactose).Dit komt bij een gemiddeld gewicht van 0,3 gram per pil overeen met 450. 1000 / 0,3 = 1.500.000 (1,5 miljoen) aan MDMA bevattende pillen. De jerrycan met Formamide, de drie metalen steunen voor rondbodemkolven van 20 liter en de glazen koeler zijn mede gelet op de combinatie met de overige (aan de vervaardiging van verdovende middelen te relateren) goederen bestemd en/of eerder gebruikt bij de illegale vervaardiging van amfetamine.
Ik herkende de blauw/zwarte sporttassen (K.09) als identiek aan de sporttassen die ik eerder op de locatie [locatie zaaksdossier 1] (het hof begrijpt: de [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal) had aangetroffen.
Ik herkende de witte dozen (met hierin steeds circa 20 kilo Lactose als identiek als de doos met lactose die ik eerder ik op de locatie [locatie zaaksdossier 1] had aangetroffen.”
5.2 De betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten
a.
Een van de mede-eigenaren van de garagebox, [getuige 9] verklaarde dat de garagebox sinds 1 november 2004 is gehuurd door “meneer [alias van medeverdachte G]” (het hof begrijpt: [medeverdachte G]), die te bereiken is op het telefoonnummer [telefoonnummer van medeverdachte G]. Haar getuigenverklaring luidt als volgt.
b.
De verbalisanten [verbalisant 27] en [verbalisant 29] hebben achterhaald dat het telefoonnummer in gebruik was bij [zus van medeverdachten A, D en E], zijnde de echtgenote van [medeverdachte G]. Zij relateerden dat in het hierna weergegeven relaas proces-verbaal.
c.
[Medeverdachte G] heeft tegenover de politie bevestigd dat hij de garagebox heeft gehuurd, maar verklaarde dat hij deze sinds vijf à zes maanden aan ene [voornaam] uit Etten-Leur heeft onderverhuurd. Aan die [voornaam] heeft hij ook een sleutel van de garagebox en de afstandsbediening van de toegangspoort gegeven. Dat komt naar voren in het volgende proces-verbaal.
d.
[Medeverdachte B] blijkt bij zijn aanhouding niet alleen in het bezit te zijn van de door [medeverdachte G] (in het vorige bewijsmiddel) beschreven sleutel en afstandsbediening, maar ook van een autosleutel die bij de aangetroffen Volkswagen met kenteken [kenteken auto 25] bleek te behoren. Dat komt naar voren in het volgende proces-verbaal van bevindingen.
e.
In de Volkwagen werden een aantal sigarettenpeuken aangetroffen. Een van die peuken is bemonsterd onder nummer BQA421. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal.
f.
Aan dit spoor is vervolgens het nummer AABH9770NL#1 gegeven, zo blijkt uit het hieronder vermelde proces-verbaal.
g.
Met betrekking tot dit spoor heeft het NFI geconcludeerd dat het een DNA-nevenprofiel bevat dat van [medeverdachte B] kan zijn.
h.
De Volkswagen stond op naam van [de verdachte M], zo wordt vermeld in het volgende proces-verbaal.
i.
De Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 4], waarmee bij [Belgisch bedrijf] chemicaliën zijn opgehaald en die bij zowel [medeverdachte D] als [medeverdachte A], maar ook anderen in gebruik was (vgl. overwegingen 1.1.onder f en g), blijkt in de periode van 26 oktober 2007 tot en met 29 maart 2008 meermalen in de directe omgeving van de [locatie zaaksdossier 11] te Roosendaal geweest. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal.
j.
Op een Audi A3 met kenteken [kenteken auto 2] is plaatsbepalingsapparatuur bevestigd. Deze is in de periode november tot en met december 2007 in de directe omgeving van de garagebox gesignaleerd. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal.
k.
Dit voertuig stond op naam van [medeverdachte A]. Dat staat vermeld in het hierna weergegeven relaas proces-verbaal.
“Blijkens gegevens afkomstig van de Rijksdienst van wegverkeer bleek dat [medeverdachte A] een Audi A3, voorzien van het kenteken [kenteken auto 2], op naam had gesteld.”
• 6. Aanvullend in verband met de deelneming criminele organisatie (ZD 19)
6.1 Aangetroffen goederen op de locatie: [locatie zaaksdossier 17] te Oudenbosch
a.
Op 21 maart 2008 werd melding gedaan van een inbraak in een garagebox aan de [locatie zaaksdossier 17] te Oudenbosch. De verbalisanten [verbalisant 30] en [verbalisant 31] gingen ter plaatse en troffen in de geopende garagebox twee gesloten éénassige aanhangwagens aan. De achterdeuren van die aanhangwagens stonden open. Een aanhangwagen was leeg, in de andere stond machine die gebruikt kan worden bij de vervaardiging van synthetische drugs. Achter die aanhangwagen stond nog zo’n machine. Een en ander staat vermeld in het volgende proces-verbaal van bevindingen.
b.
De twee aangetroffen machines, bleken drukvaten te zijn. In een van de twee aanhangwagens waren bovendien poeder en een aantal pillen aangetroffen die indicatief reageerden op MDA. Dat werd weergegeven in het volgende proces-verbaal.
6.2 De betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten
a.
De verhuurder van de garageboxen aan de [locatie zaaksdossier 17] te Oudenbosch, [getuige 19], heeft op 9 april 2008 verklaard dat de garageboxen [nummer] en [nummer] werden verhuurd aan een persoon die zich [Marokkaanse naam] noemde. Het mobiele nummer dat hij van hem had opgeschreven was [telefoonnummer]. Bij het huurcontract van garagebox 8 stond vermeld “[Voornaam medeverdachte A], Oudenbosch, [woning bij zaaksdossier 7]” en drie mobiele telefoonnummers. De huurder heeft hij eens op [woning bij zaaksdossier 7] te Oudenbosch ontmoet. Volgens [getuige 19] wilde de huurder de garagebox voor zijn broer huren. Zijn verklaring luidt als volgt.
b.
Het door [getuige 19] genoemde telefoonnummer, was indertijd in gebruik te zijn bij [medeverdachte E], zo hebben de verbalisanten [verbalisant 27] en [verbalisant 29]in het hierna weergegeven relaas proces-verbaal opgemerkt.
c.
Aan [getuige 19] zijn een viertal foto’s voorgehouden. Hij wees [medeverdachte E] aan als de persoon die de garagebox van hem huurde en [medeverdachte A] als iemand die wel eens met [medeverdachte E] naar de garagebox ging.
d.
Op 26 maart 2008 zijn er gesprekken opgenomen in de personenauto van het merk Audi, voorzien van het kenteken [kenteken auto 2]. Dat blijkt uit het volgende relaas proces-verbaal.
e.
Het betreffen gesprekken tussen enerzijds [medeverdachte E] en een onbekend gebleven manspersoon en anderzijds tussen [medeverdachte E] en [medeverdachte D]. Het hof maakt uit de inhoud van de gesprekken op dat er gesproken wordt over de inbraak in garagebox [nummer] aan de [locatie zaaksdossier 17] te Oudenbosch. De gesprekken zijn als bijlage bij voormeld proces-verbaal gevoegd en hebben de volgende inhoud.
“Lijnnummer: [nummer]
Tijdstip: 26-03-2008 17:45:57 In/uit: I
Inhoud:
[Medeverdachte E]: Op hun gezondheid, dieven, hun probleem is makkelijk.
NNman: Ja daarom.
[Medeverdachte E]: Als het die hoerenzonen zijn, maar als het die hoerenzonen waren dan hadden ze alles meegenomen… kan niet, kan niet, waarom gaan ze kapot maken, ze doen het op een slimme manier.”
“Lijnnummer: [nummer]
Tijdstip: 26-03-2008 17:54:21 In/uit: I
Inhoud:
[Medeverdachte D]: Iemand heeft met de sleutel geopend [medeverdachte E].
[Medeverdachte E]: Hoeft niet, kan niet.
[Medeverdachte D]: Is helemaal niet beschadigd.
[Medeverdachte E]: Ehhh? Die deur is er helemaal uit man.
[Medeverdachte D]: Die garagebox.
[Medeverdachte E]: Is van die klikrotzooi, kliksysteem.
[Medeverdachte D]: Gewoon trekken gewoon.
[Medeverdachte E]: Ja, met Allah’s wil zijn het dieven.
[Medeverdachte E]: Als het dieven zijn dan doet het geen pijn, als het de hoerenzonen zijn, dan is het een probleem voor ons drieën, niet alleen jij, zoek een plek, dan gaat hij gelijk hiervandaan.”
f.
Uit het relaas proces-verbaal bij zaaksdossier 17 komt ten aanzien van de aangetroffen Volkswagen bus in een van de garageboxen het navolgende naar voren:
“Door de politie uit de regio Midden en West Brabant is een onderzoek ingesteld na de inbraak op 21 maart 2008 in garagebox [nummer]. Hierbij is ook garagebox nr. [nummer] geopend (het hof begrijpt gelet op de verklaring van [getuige 19] nr. [nummer]). (…) In garagebox [nummer] werd een witte Volkswagen bus, voorzien van kenteken [kenteken auto 25] aangetroffen. Deze auto was voorzien van geblindeerde ramen. Het voertuig is uit de garage geduwd en in de garage is verder niets ter zake diende aangetroffen. Het voertuig is vervolgens niet geopend, maar weer teruggeduwd in de garage, waarna deze is afgesloten. Op 30 maart 2008 is hetzelfde voertuig aangetroffen in een garagebox aan de [locatie zaaksdossier 11] te Roosendaal. Het voertuig bleek toen vol met attributen te zitten die te maken hadden met de fabricage van synthetische drugs.
Uit de historische gegevens afkomstig van de Rijksdienst voor het wegverkeer met betrekking tot het kenteken [kenteken auto 25] blijkt dat dit kenteken is afgegeven voor een Volkswagen bus. Het voertuig heeft van 5-9-2005 tot 24-10-2005 op naam gestaan van [medeverdachte E] en staat vanaf 24-10-2005 tot op heden op naam van [de verdachte M]”
6.3 Algemeen bewijsmateriaal ten aanzien van de criminele organisatie
a.
Op 29 maart 2008 is een aantal verdachten, waaronder meer [medeverdachte C] en [medeverdachte B] aangehouden op de locatie [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch. Bij de fouillering van deze twee verdachten werd bij een ieder een tweetal briefjes aangetroffen en in beslag genomen. De inhoud van de aangetroffen briefjes staat weergegeven in het navolgende proces-verbaal:
“Tevens werd er op 29 maart 2008, ingevolge de Opiumwet, een zestal verdachten aangehouden, waaronder de verdachten:
Naam:
[Medeverdachte C]
[Medeverdachte B]
De aangetroffen briefjes zijn onderverdeeld in twee kolommen en voorzien van de woorden:
Breda Roem
Petje Zebda
Sjaakie Shoarma
Plito Vis
Kale Tagine
Opa Konijn
Jantje Kip
Klundert Mamita
Frans Brood
Gordijn Banaan
Op de voornoemde briefjes zijn een aantal woorden geschreven die door verschillende verdachten zijn gebruikt in kennelijk versluierde telefoongesprekken. Opvallend is dat op de briefjes, die bij de [medeverdachte C] zijn aangetroffen, exact dezelfde woorden en in dezelfde volgorde zijn geschreven als op de briefjes die bij de verdachte [medeverdachte B] zijn aangetroffen”.
b.
Op 29 maart 2008 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch. Dat is gerelateerd in het volgende proces-verbaal van doorzoeking.
c.
Uit de hierna weergegeven bijlage van voormeld proces-verbaal blijkt dat daarbij onder meer een ketel in beslag is genomen.
d.
Het op de locatie [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch aangetroffen drukvat, ook wel een drukreactie-destillatieketel genoemd, is door [verbalisant 19] onderzocht. Hij heeft daarbij geconstateerd dat de verwarmingselementen van die ketel ogenschijnlijk identiek zijn aan die van de in het pand aan de [locatie zaaksdossier 1] aangetroffen destillatieketel. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal van bevindingen.
e.
In de garagebox aan [locatie zaaksdossier 9] is eveneens een drukreactie-destillatieketel aangetroffen. [Verbalisant 19] constateerde dat die ketel exact hetzelfde is opgebouwd als de op de [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch aangetroffen ketel. De in die ketels gemonteerde verwarmingselementen waren bovendien ogenschijnlijk identiek aan die van de op de [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal aangetroffen ketel. [Verbalisant 19] concludeert daaruit dat waarschijnlijk dezelfde personen betrokken zijn bij die op verschillende locaties aangetroffen ketels. Een en ander vindt zijn weerslag in het volgende proces-verbaal.
f.
Bij een doorzoeking van het pand aan de [locatie zaaksdossier 3] werden in een verborgen ruimte onder meer diverse jerrycans met chemicaliën aangetroffen, zo blijkt uit het volgende proces-verbaal van doorzoeking.
g.
Het ging onder meer om de volgende jerrycans met chemicaliën.
“Bijlage in beslag genomen goederen
IBN-CODE OMSCHRIJVING GOEDEREN
C1.A.01 32 jerrycans van 25 liter zoutzuur
C1.A.09 13 blauwe jerrycans van 25 liter Mierenzuur
C1.A.11 2 witte jerrycans van 20 liter (gevuld 100% - 80%)”
h.
Bij de doorzoeking van de garagebox aan [locatie zaaksdossier 9] zag verbalisant [verbalisant 19] een vat dat identiek was aan de hiervoor beschreven 13 jerrycans met mierenzuur, die in de loods aan de [locatie zaaksdossier 3] waren aangetroffen. Bovendien werden in de garagebox stickers aangetroffen die gelijk waren aan de stickers van andere in de loods aan de [locatie zaaksdossier 3] aangetroffen jerrycans. Dit blijkt uit het navolgende proces-verbaal.
i.
Over die groep personen en hun samenwerking verdient het volgende nog opmerking.
“In het onderzoek Azuriet bleek dat [medeverdachte E], [medeverdachte D], [medeverdachte A], [medeverdachte C], [de verdachte M], [medeverdachte F], [medeverdachte Z]] vanaf november 2006 grote hoeveelheden chemicaliën hebben aangekocht bij verfbedrijf [Belgisch bedrijf] in Brugge, België. Men maakte bij de aankopen van de chemicaliën gebruik van onder andere de bedrijfsnaam [bedrijf 2]. Bij onderzoek bleek dat dit een bedrijf is dat aardappelprodukten vervaardigt en geen enkel zakelijk contact heeft met [Belgisch bedrijf].
Bij [Belgisch bedrijf] bleek het in de periode tussen 20 december 2006 en 13 juli 2007 te gaan om een totaalbedrag van ruim 21.000 Euro.
Bij het vervoer van de stoffen werd gebruik gemaakt van bij de groepering in gebruik zijnde voertuigen doch ook van huurauto’s van het bedrijf [bedrijf 4].”
j.
De door de politie gehoorde [getuige 10] heeft verklaard dat het bedrijf [bedrijf 5] op bestelling meerdere goederen aan [medeverdachte A] en [medeverdachte D] hebben geleverd. In totaal hebben er vijf leveringen plaatsgevonden, waarvan vanaf de tweede levering, in de maand augustus door [verbalisant 1] aanvullende stukken zijn overgelegd.
“Ik heb met mijn compagnon, [verbalisant 32], nog eens alles nagelopen. Ik zal kopieën van rekeningen en dergelijke van de geleverde goederen aan [medeverdachte A] en zijn broer overhandigen en er over verklaren.
2e levering
De tweede bestelling en levering vond plaats in augustus 2006. In opdracht van de broers hebben we een stalen tankje met deksel, een afsluiter en een peilglas gebouwd. Waarvoor het moest dienen, weet ik niet. Toen ik 2 april (het hof begrijpt: 2008) met jullie hiernaast in de garagebox (het hof begrijpt: de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 15] te Oudenbosch) was, zag ik dit tankje staan in de hoek rechts als je de garage binnenkomt. Ik overhandig u een viertal kopieën van documenten betrekking hebbende op deze zaak.
4e levering
De vierde levering vond plaats in augustus 2007. De bestelling en het maken van de vierde levering betrof in totaal: 2 grote ketels, 2 exchangers zoals ik ze noem, u noemt ze koelers, 2 jacketleidingen, u noemt ze ook koelers, en 1 kleinere ketel.
5e levering
Over de laatste bestelling, zo’n zelfde grote ketel als ik al twee geleverd had, maar die gecoat moest worden en voorzien van verwarmingselementen heb ik een verklaring opgeschreven.
Mijn geschreven verklaring luidt als volgt:
Eerste aanvraag 1e week van december. Broer met vraag voor 1x tank, 1x exanser in emaille of coating (100-140 graden), de beste frietvet die er is en mogelijkheid voor het verwarmen met thermische olie. Gezegd dat geen verstand van verwarmen met olie en dat emaille wel voor dergelijk gebruikt wordt maar zwak is. Dus voor coating kiest broer. Broer schrok van prijs, voorstel van broer om proefstuk te maken en te testen door hem zelf. Dit gemaakt eind december en meegegeven aan broer en terug ontvangen ongeveer half januari van broers, met mededeling is goed, maar heb er niets aan zonder exanser. Dus mogelijkheid voor toch coaten exanser misschien in 2 delen. Tevens de vraag om contact op te nemen voor bandelement met REF, adres van broer, met temperatuur 100 – 140 graden frietvettank met-zonder coating. Maar moet hoger met stroom kunnen voor snel op te warmen, liefst op 220 volt. Prijs aangevraagd en terug op ongeveer 1e week van februari. Samen met broers kosten opgave gemaakt voor 1x tank 800, 1x exanser (2 delen) en voor tankje 25-40 liter, maar van ongeveer doorsnede 500 (doorsnede 500 zonder coating) + elementen voor tank 800. Tevens vraag van elementen (zonder coating) in tank doorsnede 500 met zelfde graden, 220 volt. [Medeverdachte A] komt op 29-3 met vreemde mededeling dat broer op vakantie was en even wachten met tank tot hij terug is.
In aanvulling kan ik nog melden: de broer heeft gezegd dat als dit goed werkt met die coating, konden ze er veel geld aan verdienen.”
k.
Uit een door verbalisanten navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam bleek dat de Peugeot, type 106, voorzien van het kenteken [kenteken auto 14] in de periode van 3 januari 2007 tot 31 oktober 2007 regelmatig van tenaamstelling is veranderd, hetgeen blijkt uit het navolgende proces-verbaal van bevindingen.
I. Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs
• 1. Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten
1.1 Ten aanzien van de goederen en stoffen
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang beschouwd, worden vastgesteld dat de medeverdachten [medeverdachte D] en [medeverdachte A] in ieder geval vanaf augustus 2006 bij het bedrijf [bedrijf 5] goederen hebben besteld en op maat hebben laten maken, die ter voorbereiding of bevordering van het productieproces van synthetische drugs kunnen dienen. Het hof leidt hieruit mede af dat vanaf deze periode tot en met 29 maart 2008 sprake is geweest van voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van misdrijven als genoemd in artikel 10 van de Opiumwet. In de periode vanaf 16 april 2007 zijn er grote hoeveelheden chemicaliën (waaronder natriumhydroxide, methanol, mierenzuur en zoutzuur) en caustic soda besteld en vervoerd naar diverse locaties in Nederland. Op de hiervoor besproken locaties zijn bij doorzoekingen daarnaast diverse vervoersmiddelen aangetroffen en in beslag genomen. Voorts zijn daarbij jerrycans dan wel vaten met chemicaliën (waaronder benzylmethylketon, formamide, mierenzuur en zoutzuur), zakken met caustic soda, vulmiddelen (lactose) en kleurstoffen in beslag genomen. Bovendien zijn er ook een tabletteermachine, drukvaten, stempels en andere apparatuur ten behoeve van de productie van synthetische drugs aangetroffen en in beslag genomen. Uit technisch onderzoek is tot slot komen vast te staan dat zich op diverse, in beslag genomen, goederen (onder meer) MDMA bevond.
1.2 Ten aanzien van de rol van de verdachte
De verdachte is tezamen met anderen betrokken geweest bij het vervoer van chemicaliën vanaf het bedrijf [Belgisch bedrijf] uit Brugge naar diverse locaties in Nederland. De verklaringen van [getuige 3] maken duidelijk dat de verdachte een van de personen was, die bestellingen heeft opgehaald. De verdachte is daarnaast aanwezig geweest op de diverse locaties, heeft als huurder gefungeerd van de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 10] te Breda en had daarvan ook de sleutel in zijn bezit. Hij was bovendien de tenaamgestelde van de in beslag genomen Mercedes met kenteken [kenteken auto 1], waarin de tabletteermachine zich bevond, alsook van de Volkswagen met kenteken [kenteken auto 25], waarin drugsgerelateerde goederen werden gevonden. Zijn vriendin, [vriendin van de verdachte M], had bovendien de groene Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken auto 4], waarmee chemicaliën in België zijn opgehaald, op haar naam staan.
1.3 Ten aanzien van de diverse de locaties
Dat er een verband is te ontwaren tussen de diverse besproken locaties, blijkt naar het oordeel van het hof met name uit de omstandigheid dat een witte Volkswagen bus voorzien van het kenteken [kenteken auto 25], die eerder is waargenomen in een garagebox aan de [locatie zaaksdossier 17] te Oudenbosch (zoals deze locatie in zaaksdossier 19 naar voren komt) op een later tijdstip is aangetroffen in een garagebox aan de [locatie zaaksdossier 11] te Roosendaal, op welke locatie allerlei goederen en apparatuur zijn aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de vervaardiging van synthetische drugs.
1.4 Conclusie ten aanzien van de voorbereidingshandelingen
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het vorenstaande, in onderling verband en onderlinge samenhang beschouwd, bewezen worden verklaard dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
• 2. Deelneming aan een criminele organisatie
2.1 Ten aanzien van de criminele organisatie
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en de later ingevoerde specialis artikel 11a van de Opiumwet, stelt het hof voorop dat sprake moet zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en één of meerdere andere personen. Het samenwerkingsverband moet een gemeenschappelijk doel hebben en zijn deelnemers moeten in dat samenwerkingsverband actief zijn ter verwezenlijking van dat doel. Van een criminele organisatie is eerst sprake wanneer de doelstelling van de organisatie (mede) is het plegen van strafbare feiten. Bovendien moeten betrokkenen weten dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deeluitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Uit de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen, in onderling (tijds-)verband en samenhang bezien, en de daaruit door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, leidt het hof af dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband, bestaande uit een vaste kern van personen te weten [medeverdachte D], [medeverdachte A], [De verdachte M], [medeverdachte C] [medeverdachte C], [medeverdachte Z], [medeverdachte E] en [medeverdachte F].
2.3 Transport van chemicaliën
Dit samenwerkingsverband heeft in de bewezen verklaarde periode grote hoeveelheden chemicaliën (onder meer zoutzuur, methanol en caustic soda) gekocht bij het Belgische bedrijf [Belgisch bedrijf] in Brugge. Deze chemicaliën kunnen worden gebruikt als grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. Bij de aankoop van de chemicaliën werd gebruik gemaakt van de bedrijfsnaam [bedrijf 2] in [plaats] (België), waarvan nadien bleek dat het een bedrijf was dat zich bezig hield met aardappelproducten. Voorts bleek dat dit bedrijf geen enkele contacten onderhield met het bedrijf [Belgisch bedrijf].
2.4 Gebruik van voertuigen
De leden van het samenwerkingsverband maakten gebruik van gehuurde en eigen voertuigen om de chemicaliën op te halen. Uit stukken van het autoverhuurbedrijf [bedrijf 4] bleek dat reeds in oktober 2006 voertuigen werden gehuurd door in ieder geval (telkens) één van de voornoemde leden. Opvallend is dat de tenaamstelling van de eigen voertuigen regelmatig wisselde tussen leden van het samenwerkingsverband, dan wel hun familieleden.
Het samenwerkingsverband had de beschikking over vele locaties. Uit observaties is gebleken dat garageboxen en loodsen werden gehuurd, waar de opslag van de grondstoffen plaatsvond. Op de diverse locaties zijn niet alleen apparatuur, grondstoffen, vulmiddelen en kleurstoffen, maar tevens sporen van het eindproduct MDMA aangetroffen. Dat er een verband is te ontwaren tussen de diverse besproken locaties, blijkt naar het oordeel van het hof met name uit het feit dat er sterke overeenkomsten zijn tussen de op de diverse locaties in beslag genomen goederen. Het hof wijst in dit verband met name op het navolgende.
De in de garagebox aan de [locatie zaaksdossier 9] te Roosendaal aangetroffen chemicaliënstickers zijn door de verbalisanten herkend als identiek aan de stickers op jerrycans die zijn aangetroffen in de verborgen ruimte van het perceel [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch. De in de garagebox aangetroffen drukreactie- destillatieketel is daarnaast niet alleen eerder gebruikt bij de grootschalige productie van MDMA, maar is exact hetzelfde opgebouwd als de gereedschapskar met hierin een drukreactie- destillatieketel die op 29 maart 2008 is aangetroffen in het perceel [locatie zaaksdossier 5] te Oudenbosch. De in de aangetroffen drukreactie- destillatieketels gemonteerde verwarmingselementen zijn daarnaast op het oog identiek aan de vier verwarmingselementen in de op locatie [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal aangetroffen destillatieketel en komen sterk overeen met enkele onderdelen uit een doos die op laatstgenoemde locatie in beslag is genomen.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat de op de [locatie zaaksdossier 5] en [locatie zaaksdossier 9] aangetroffen destillatieketels qua maatvoering en gebruikte componenten zodanig overeenkomen, dat dezelfde personen betrokken moeten zijn geweest bij het bestellen van onderdelen, de laswerkzaamheden en/of de montage van beide drukreactie- destillatieketels.
Tevens stelt het hof vast dat de personen die betrokken zijn geweest bij de productie van de destillatieketels op de locatie [locatie zaaksdossier 9], eveneens betrokken zijn geweest bij de productie van de destillatieketel die is aangetroffen op de locatie [locatie zaaksdossier 1].
De hardware voor de productie van synthetische drugs is onder meer besteld bij en geleverd door de firma [bedrijf 5]. Bij dit bedrijf zijn door [medeverdachte A] en [medeverdachte D] in de periode van augustus 2006 tot en met maart 2008 meerdere bestellingen gedaan, gericht op het vervaardigen van goederen, die konden worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs. De eerste bestelling en levering vond plaats in augustus 2006.
2.7 Conclusie ten aanzien van de criminele organisatie
Gelet op het vorenstaande ten aanzien van de aankoop van grondstoffen, het gebruik van locaties en de aankoop van hardware ter vervaardiging van goederen, die konden worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen de verschillende verdachten. Gelet op het feit dat op een aantal locaties tevens sporen van het eindproduct MDMA zijn aangetroffen, hadden de bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen onmiskenbaar ten doel de feitelijke productie van synthetische drugs.
De verdachten van de organisatie hielden zich gedurende langere periode primair bezig met voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs, waarbij uit tapgesprekken en opnamen van OVC-gesprekken blijkt van een nauwe samenwerking tussen de leden van het samenwerkingsverband. Niet alleen zijn de leden daarnaast regelmatig in wisselende samenstelling gesignaleerd bij de verschillende locaties, maar ook hebben zij veelvuldig afgesproken bij de genoemde locaties of is er over locaties gesproken. Voorts is het hof gebleken dat er tussen de leden onderling, al dan niet met onbekende derden, gebruik werd gemaakt van codetaal, hetgeen naar het oordeel van het hof onmiskenbaar gericht was op het versluieren van de onderlinge communicatie.
De professionaliteit van de organisatie blijkt onder meer uit de hoeveelheid locaties die werd gebruikt, uit het feit dat gebruik werd gemaakt van verrijdbare apparatuur ten behoeve van de productie van synthetische harddrugs, alsmede uit de relatief grote hoeveelheden chemicaliën en andere grondstoffen die zijn aangetroffen op de verschillende locaties. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de grote hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen de conclusie dat de voorbereidingshandelingen gericht zijn geweest op een grootschalig productieproces met betrekking tot synthetische drugs.
Gelet op het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een criminele organisatie die tot doel had, het voorbereiden en bevorderen van de productie van synthetische drugs.
Hetgeen door de raadsman ter bestrijding van hetgeen hiervoor wordt geconcludeerd, is aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de daaraan voorafgaande overwegingen.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het vorenstaande, in onderling verband en onderlinge samenhang beschouwd, bewezen worden verklaard dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan.
J. Bewijsverweren van de zijde van de verdediging
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De daartoe aangevoerde gronden zullen in de hierna volgende overwegingen worden besproken.
• 1. De herkenning door de getuige [getuige 3]
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat aan de tegenover de politie afgelegde verklaring van de [getuige 3] geen bewijswaarde kan worden toegekend. Op zijn positieve fotoherkenning is hij immers bij de rechter-commissaris teruggekomen. Nu de fotoherkenning niet anderszins getoetst kan worden, dient deze als niet betrouwbaar van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De [getuige 3] heeft op 29 juli 2008 ten overstaan van de politie een aantal foto’s aangewezen van de personen die bestellingen hebben opgehaald bij het bedrijf [Belgisch bedrijf]. Uit zijn verklaring kan worden afgeleid dat dit werd gedaan door [medeverdachte C], [medeverdachte B], [medeverdachte A] of [medeverdachte D], [de verdachte M] en [medeverdachte Z]. Hoewel hij deze personen op de foto’s op 14 januari 2009 bij de rechter-commissaris niet opnieuw heeft herkend, acht het hof zijn eerdere verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daarbij betrekt het hof in de eerste plaats dat hij - anders dan door de verdediging is betoogd - bij de rechter-commissaris geen afstand heeft genomen van zijn eerdere verklaring. Hij heeft niet verklaard dat van de zijde van de politie druk is uitgeoefend of sturing heeft plaatsgehad. De inhoud van de verklaring biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. Integendeel zelfs, indien de verklaring en bijbehorende fotoherkenning door de politie op enigerlei wijze zou zijn geregisseerd, had het in de rede gelegen dat daarin geen enkele terughoudendheid of aarzeling naar voren zou komen, terwijl dat nu juist wel het geval is. In dat verband wijst het hof op het volgende. Bij het zien van de foto van [medeverdachte D] stelde hij immers de vraag of dat niet dezelfde persoon was als de persoon die hij eerder had aangewezen op de foto van [medeverdachte A].
Het hof stelt vast dat de fotoselectie dezelfde twijfel heeft teweeggebracht bij de getuige [getuige 19], die slechts de beide foto’s eveneens veel op elkaar vond lijken en slechts na een beschrijving van het postuur van de beide personen zekerheid wist te verschaffen. Daarom oordeelt het hof dat deze twijfel van [getuige 3] niet aan de betrouwbaarheid van zijn eerdere fotoherkenning afdoet. Een andere aanwijzing voor die betrouwbaarheid is de omstandigheid dat [getuige 3] niet alle tien personen op de foto’s heeft herkend. De herkenning vindt bovendien in belangrijke mate steun in een ander bewijsmiddel, te weten de verklaring van [medeverdachte Z]. Hij heeft namelijk verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte A] en [medeverdachte D] grondstoffen voor drugs heeft opgehaald en dat [medeverdachte D] en [medeverdachte C] daarbij wel eens meereden ter controle en afscherming. De verklaring van de [getuige 3] kan derhalve naar het oordeel van het hof tot het bewijs worden gebezigd.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
• 2. De verklaringen van de [medeverdachte Z]
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat aan de door de [medeverdachte Z] bij de politie afgelegde verklaringen geen bewijswaarde mag worden gehecht. Op die verklaringen is hij immers ter terechtzitting in hoger beroep teruggekomen door te verklaren dat de inhoud daarvan door de verbalisanten werd aangereikt. De namen van de personen die betrokken zouden zijn bij het vervoer van chemicaliën, stonden vermeld op de achterzijde van het aan hem getoonde fotomateriaal en zijn hem op die wijze bekend geworden. De verbalisanten hebben hem bovendien woorden in de mond gelegd. De reden dat hij daarin is meegegaan en daarmee valse verklaringen heeft afgelegd, is dat hij werd bedreigd door ene [een voornaam, die overeenkomt met die van medeverdachte X] uit Oudenbosch. Daarnaast heeft de verdediging erop gewezen dat [medeverdachte Z] bij het eerste verhoor door de politie nog dronken en onder invloed van drugs zou zijn geweest. De verbalisanten zouden ter terechtzitting in hoger beroep niet hebben kunnen uitsluiten dat sturend was opgetreden. De verklaringen die zij hebben afgelegd, stroken niet met elkaar en evenmin met hetgeen in de processen-verbaal van verhoor staat verwoord. Er bestaat daarom meer dan gerede twijfel aan de betrouwbaarheid van de door [medeverdachte Z] bij de politie afgelegde verklaringen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De [medeverdachte Z] is niet alleen bij de behandeling in hoger beroep, maar reeds ter terechtzitting in eerste aanleg, zij het in algemene zin, teruggekomen op zijn bij de politie afgelegde verklaringen. Op 29 januari 2009 verklaarde hij bij de rechtbank immers dat hij weliswaar uit vrije wil had verklaard, maar dat hij door de verbalisanten onder druk was gezet en dat zij hem woorden in de mond hadden gelegd. Inhoudelijk verklaarde hij nog dat het niet zo was dat hij in opdracht van [medeverdachte C] zaken in België had opgehaald, maar het was volgens hem wel zo dat hij achter hem is aangereden of met hem is meegereden.
Bij gelegenheid van de behandeling in hoger beroep herhaalde de [medeverdachte Z] dat hem tijdens de politieverhoren woorden in de mond waren gelegd. In een nadere toelichting verklaarde hij dat hij de namen van enkele betrokkenen had genoemd, nadat hij die namen in het dossier had gezien. Er werden hem namelijk foto’s getoond waarbij namen vermeld stonden. De namen werden hem gewoonweg onder zijn neus geschoven. Die informatie heeft hij vervolgens gecombineerd met hetgeen hij had gelezen over een groep jongens uit Oudenbosch die was opgepakt. Dat de foto’s en namen bij die groep hoorden, wist hij niet. Dat had hij zelf beredeneerd. Dat [medeverdachte A] en [medeverdachte D] broers zijn, was ook informatie die de politie had verstrekt. Voor het overige waren de verklaringen verzonnen. Zo verklaarde hij nu dat, anders dan hij eerder had verklaard, noch [medeverdachte D] noch [medeverdachte C] met hem naar België zijn gereden.
De betwiste politieverhoren werden op 11, 12 en 13 januari 2009 afgenomen. Het eerste verhoor vond plaats op een zondag en werd alleen door [verbalisant 33] afgenomen. De overige twee verhoren deed hij samen met [verbalisant 27]. Beiden werden ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord. Beide getuigen konden zich van het verhoor weinig concreets herinneren. De door de [medeverdachte Z] geschetste verhoormethode kwam hen niet als herkenbaar voor.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de litigieuze verklaringen stelt het hof voorop dat met de gebrekkige herinnering van de verbalisanten nog niet gegeven is dat daarmee gerede twijfel bestaat over de waarachtigheid van de door de [medeverdachte Z] afgelegde verklaringen. Het hof neemt voorts in overweging dat [medeverdachte Z] niet de stelling heeft ingenomen dat zijn verklaringen onjuist dan wel onvolledig zijn weergegeven. Hij heeft aangevoerd dat de verklaringen voortvloeien uit enerzijds de foto’s en informatie die de verbalisanten hem hebben voorgehouden en anderzijds het bericht dat hij had gelezen over een groep in Oudenbosch die was opgepakt. Die stellingname zal het hof afzetten tegen de inhoud van de litigieuze verklaringen om zodoende tot een betrouwbaarheidsoordeel te komen.
Het hof merkt tegen die achtergrond in de eerste plaats op dat de [medeverdachte Z] reeds tijdens het eerste verhoor heeft verklaard dat hij “voor jongens uit Oudenbosch” werkzaam is geweest en dat die “[medeverdachte D], [medeverdachte C] en [medeverdachte A]” heten, terwijl de verbalisanten eerst in het derde verhoor foto’s hebben voorgehouden. Dat weerspreekt reeds de bewering van de [medeverdachte Z] dat die foto’s de directe aanleiding zijn geweest voor het noemen van namen. Daar komt bij dat, zo dat eerste verhoor al zou zijn ingeleid met een verdenking van drugsvervoer voor bij naam genoemde verdachten (wat de [medeverdachte Z] overigens niet heeft beweerd, maar [verbalisant 33] niet heeft kunnen uitsluiten), het opvalt dat de verklaring van [medeverdachte Z] niet naadloos aansluit op andere bewijsmiddelen. In dat verband wordt gewezen op het feit dat op het moment van verhoor van [medeverdachte Z] de verbalisanten bekend waren met het feit dat [getuige 3] had verklaard dat ook [medeverdachte B] en [de verdachte M] bestellingen hebben opgehaald bij het bedrijf [Belgisch bedrijf]. Indien de verbalisanten alle informatie zouden hebben aangereikt, had het in de lijn der verwachting gelegen dat de [medeverdachte Z] in zijn verklaring ook over hun rol had gerept.
Voorts stelt het hof vast dat de door [medeverdachte Z] afgelegde verklaring niet zodanig volledig en gedetailleerd is dat daaruit al onmiskenbaar zou moeten worden afgeleid dat die hem aangereikt is. Zo heeft hij verklaard niet te weten wat de achternamen zijn van de door hem genoemde [medeverdachte A], [medeverdachte D] en [medeverdachte C]. Voorts was de rol van [medeverdachte C] hem niet duidelijk en sprak hij daarover slechts het vermoeden uit dat ook hij in opdracht van [medeverdachte A] en [medeverdachte D] handelde. De naam van het bedrijf waar soms busjes werden gehuurd, bracht hij eveneens weifelend ter sprake: het ging om “het bedrijf [bedrijf 4] of [bedrijf 4a] of zoiets.”
Verder acht het hof in dit verband opvallend dat de [medeverdachte Z] slechts vier van de negen personen heeft herkend op de voorgehouden foto’s. Dat verhoudt zich niet met een situatie waarin foto’s worden getoond die de namen van de afgebeelde personen bevatten. Het hof vermag niet in te zien waarom, in de lezing van [medeverdachte Z], slechts een deel van de aan hem getoonde foto’s van een naam was voorzien. Het hof acht die lezing van [medeverdachte Z] dan ook onaannemelijk.
Dat [medeverdachte Z] indertijd werd bedreigd door ene [voornaam, die overeenkomt met die van medeverdachte X], zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Volgens [medeverdachte Z] was die [persoon] werkzaam in de garage [bedrijf 3] te Oudenbosch, maar de enige persoon die daar blijkens nader onderzoek voor in aanmerking kwam, te weten [medeverdachte X], herkende hij bij raadsheer-commissaris niet als de door hem bedoelde [persoon]. In de omstandigheid dat hij de foto van [medeverdachte X] niet heeft herkend, ziet het hof overigens geen enkele aanwijzing voor angst voor represailles door die [medeverdachte X] of door enig andere betrokkene bij het onderzoek Azuriet. Het hof hecht gelet daarop geen waarde aan de mededeling van [medeverdachte Z] dat hij de voor de verdachte belastende verklaring onder dreiging zou hebben afgelegd.
Voor wat betreft de verklaring van [medeverdachte Z] dat hij op de avond dat hij was aangehouden al “aardig wat gedronken” en bovendien “geblowd” had en de stelling van de verdediging dat hij tijdens het eerste verhoor nog onder invloed was, overweegt het hof nog dat hij op 10 januari 2009 omstreeks 21:48 uur is aangehouden en het eerste verhoor eerst op 11 januari 2009 omstreeks 12:53 uur plaatsvond. Daar komt bij dat verbalisant [verbalisant 33] ondanks zijn gebrekkige herinnering wel ter terechtzitting in hoger beroep heeft tegengesproken dat [medeverdachte Z] ten tijde van het eerste verhoor onder invloed van middelen was.
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de inhoud van de litigieuze verklaringen niet goed te rijmen is met een verhoormethode waarin de verbalisanten (vrijwel) alle relevante informatie zouden hebben aangereikt. Het hof stelt de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de [medeverdachte Z] daarom als onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting ook anderszins geen aanwijzingen zijn voortgekomen voor de onjuistheid van de verklaringen die de [medeverdachte Z] bij de politie heeft afgelegd, acht het hof die verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
• 3. De door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor door de politie niet is gewezen op zijn recht om een raadsman te consulteren en dat zijn op 31 maart 2008 tegenover de politie afgelegde verklaring daarom van het bewijs moet worden uitgesloten. Het hof heeft die verklaring niet gebezigd voor het bewijs, weshalve behoeft dit verweer geen nadere bespreking.
• 4. De alias “[alias van de verdachte M]”
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de ontkenning van de verdachte, dat hij [alias van de verdachte M] wordt genoemd, met zich mee brengt dat niet kan worden vastgesteld dat dit zijn alias is. Dit verweer ontbeert feitelijke grondslag, nu [getuige 7] de verdachte heeft herkend als de persoon die [alias van de verdachte M] wordt genoemd. In aanmerking genomen dat [getuige 7] daar tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet op is teruggekomen, ziet het hof geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van die herkenning te twijfelen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
• 5. Stemherkenning door tolken en verbalisanten
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat aan de stemherkenning van de verdachte geen bewijswaarde kan worden toegedicht. De stemherkenningen zijn immers niet uitgevoerd door daartoe opgeleide tolken en opsporingsambtenaren. Uit de aanwijzing voor tolken van het College van Procureurs-generaal (het hof begrijpt: de indertijd geldende “Richtlijn tolkenbijstand in het opsporingsonderzoek in strafzaken” c.q. de naderhand vastgestelde “Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken (2008A010)” staat niet vermeld dat tolken tevens ingezet kunnen worden voor de stemherkenning. Daar komt bij dat de tolken zich kennelijk niet bewust zijn van de diverse Berbertalen, terwijl met de foto’s en bijbehorende namen in de tapkamer een suggestieve manier van werken niet kan worden uitgesloten. De opsporingsambtenaren zijn bovendien louter op gevoel tot stemherkenning gekomen. De vertaalde gesprekken alsook de stemherkenningen zijn dan ook onvoldoende betrouwbaar om tot het bewijs te bezigen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat het hof geen telefoongesprekken tot het bewijs heeft gebezigd die aan de verdachte zijn toegeschreven. In zoverre behoeft het verweer derhalve geen bespreking.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat bewijsuitsluiting tevens dient te volgen voor de vertaalde gesprekken die aan medeverdachten zijn toegeschreven, overweegt het hof als volgt. Anders dan de raadsman kennelijk meent, is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid, dat in voormelde aanwijzingen van het College van Procureurs-generaal niets wordt vermeld over het toestaan van stemherkenningen door tolken, nog niet de conclusie rechtvaardigt dat zij in het opsporingsonderzoek niet voor stemherkenningen mogen worden ingezet.
Bovendien verzet geen rechtsregel zich tegen het bezigen als bewijs van (resultaten van) stemherkenningen, die uitgevoerd zijn door niet opgeleide tolken of opsporingsambtenaren. Het enkele gebrek aan opleiding dwingt dan ook naar het oordeel van het hof niet tot een categorische bewijsuitsluiting van de stemherkenningen. Een herkenning door een niet gecertificeerde tolk of opsporingsambtenaar behoeft gelet op zijn of haar ervaring niet zonder meer van het bewijs te worden uitgesloten. Bij de waardering van de bewijskracht van dergelijke stemherkenningen moet wel - mede gelet op de in de wetenschap geplaatste kanttekeningen - de nodige behoedzaamheid worden betracht. Het hof heeft daarom ambtshalve bezien of de stemherkenningen in specifieke feiten en omstandigheden steun vinden. Daarbij is het hof gebleken dat de stemherkenningen in afdoende mate bevestiging vinden in de inhoud van de gesprekken die aan de betreffende medeverdachte worden toegeschreven.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
• 6. De gebruikte foto- en videoapparatuur
Het verweer van de raadsman, dat de resultaten van de cameraopstelling bij de locatie [locatie zaaksdossier 1] te Roosendaal van het bewijs dienen te worden uitgesloten, slaagt. Bij proces-verbaal is gerelateerd dat de beelden wegens een technisch mankement aan de apparatuur niet waren opgeslagen op de goedgekeurde gegevensdrager die was ingezet, maar dat identieke beelden konden worden geregistreerd op andere, niet goedgekeurde apparatuur. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet duidelijk geworden op welke wijze deze identieke gegevens zijn verkregen. Daardoor is niet vast te stellen in hoeverre de in het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering gestelde technische eisen zijn overtreden. Anders dan de rechtbank, is het hof dan ook van oordeel dat zulks een vormverzuim oplevert dat tot bewijsuitsluiting dient te leiden, nu ten aanzien van de betrouwbaarheid van de resultaten geen toets mogelijk is.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat de resultaten van de cameraopstellingen bij de [locatie zaaksdossier 7] te Oudenbosch en de [locatie zaaksdossier 10] te Breda evenmin voor het bewijs kunnen worden gebruikt, overweegt het hof dat daarvoor geen standpunt is ingenomen dat duidelijk, door argumenten is geschraagd en voorzien is van een ondubbelzinnige conclusie. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen technische of procedurele gebreken gebleken, zodat het verweer in zoverre dient te worden verworpen.
• 8. Plaatsbepalingsapparatuur en dubbele doorzoeking [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch
De verweren ten aanzien van de plaatsbepalingsapparatuur en de dubbele doorzoeking in de loods aan de [locatie zaaksdossier 3] te Oudenbosch heeft de raadsman tevens in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie gevoerd. Gelet op het in de overwegingen 3 en 4 onder het kopje “Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie” is opgenomen, kan naar het oordeel van het hof evenmin van bewijsuitsluiting sprake zijn.
• 9. Bewijsverweren ten aanzien van de specifieke locaties
De door de raadsman overige gevoerde verweren die zien op de specifieke locaties vinden naar het oordeel van het hof reeds hun weerlegging in inhoud van de hiervoor onder het kopje “Bewijs’ opgenomen bewijsmiddelen, zoals ook weergegeven in de voetnoten.
• 10. Deelneming aan de criminele organisatie
Van de zijde van de verdediging is ten slotte betoogd dat de verdachte van de onder 2 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de bij de pleitaantekeningen in eerste aanleg gevoegde tapverslagen, waarvan de politie van mening is dat deze over de telefoonlijn van verdachte zouden zijn gevoerd, geen sprake is van versluierd taalgebruik in geen enkele tap. Voorts heeft verdachte geen opdrachten ontvangen van [medeverdachte A], behalve een mededeling over het smeren van broodjes en de vraag of er sambal op moest. Nu ook door het observatieteam niet is gezien dat de verdachte vanaf [Belgisch bedrijf] is komen aanrijden en spullen heeft afgeleverd op een van de locaties, waarbij ook niet is komen vast te staan dat de VW Transporter van verdachte was, dient vrijspraak te volgen van dit ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van het hof vindt dit verweer reeds zijn weerlegging in de inhoud van de hiervoor onder het kopje “Bewijs” opgenomen bewijsmiddelen, zoals ook weergegeven in de voetnoten, alsmede in de nadere bewijsoverwegingen.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen , in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2007 tot en met 29 maart 2008 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, en Roosendaal en Breda om tezamen en in vereniging met anderen een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervoeren hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben hij en/of zijn, verdachtes, mededaders opzettelijk daartoe:
- meerdere vervoermiddelen gehuurd en/of geregeld en/of ter beschikking gesteld en
- meerdere garageboxen en loodsen gehuurd en/of geregeld en
- chemicaliën (waaronder benzylmethylketon (BMK) en formamide en methanol en mierenzuur en natriumhydroxide en zoutzuur) en caustic soda en vulmiddelen (lactose) en kleurstoffen besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad en
- een tabletteermachine en stempels en drukvaten en andere apparatuur ten behoeve van de productie van synthetische drugs voorhanden gehad.
2.
hij in de periode van 1 juni 2007 tot en met 29 maart 2008 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, en Roosendaal en Breda heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte, en [medeverdachte A] en [medeverdachte C] en
[medeverdachte D] en [medeverdachte E] en een of meer andere personen, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
L. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2º en 3º, van de Opiumwet jo. artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
M. Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
De rechter in eerste aanleg heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft subsidiair onder verwijzing naar (onder meer) het blanco strafblad van de verdachte een lagere straf bepleit, dan door de eerste rechter is opgelegd.
Het hof heeft ambtshalve vastgesteld dat er sprake is van een schending van het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, aangezien de verdachte op 6 maart 2009 hoger beroep heeft ingesteld en de behandeling in tweede aanleg niet met een eindarrest binnen twee jaar is afgerond. Daarvoor zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen. Het hof is daarom van oordeel dat deze schending in dit geval tot strafvermindering moet leiden.
Wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf is door het hof aansluiting gezocht bij de straffen die worden opgelegd in gevallen - grosso modo - vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, waarbij de productie van vorenbedoelde hard drugs vaak op zodanige wijze plaatsvindt, dat direct gevaar voor de omgeving ontstaat (zoals brand- of ontploffingsgevaar), terwijl de afvalproducten veelal illegaal worden geloosd met alle gevolgen van dien voor het leefmilieu en de natuur.
Het bewezen verklaarde onder 1 ziet op voorbereidingshandelingen ter zake de vervaardiging van synthetische drugs. Daarnaast is bewezen verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die (mede) het oogmerk had het plegen van Opiumwetgerelateerde misdrijven.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte gedurende langere periode een significante bijdrage geleverd aan de voorbereidingshandelingen zoals bewezen verklaard. De verdachte is tezamen met anderen betrokken geweest bij het vervoer van (onder meer) chemicaliën vanuit België naar diverse locaties binnen Nederland en heeft daarbij zelf bestellingen opgehaald en afgeleverd. De verdachte is daarnaast aanwezig geweest op de diverse locaties, heeft als huurder gefungeerd van één van de garageboxen en had daarvan ook de sleutel in zijn bezit. Tevens was een in beslag genomen Mercedes op naam gesteld van de verdachte, waarin een tabletteermachine werd aangetroffen. Voorts heeft de verdachte een Volkswagen op zijn naam gehad, waarin drugsgerelateerde goederen zijn aangetroffen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de aangetroffen grote hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen de conclusie dat de voorbereidingshandelingen gericht zijn geweest op een grootschalig productieproces met betrekking tot synthetische drugs.
Naast de vorenstaande voorbereidingshandelingen is het hof van oordeel dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die (mede) tot doel had, het voorbereiden en bevorderen van de productie van synthetische drugs. De professionaliteit van de organisatie blijkt onder meer uit de hoeveelheid locaties die werd gebruikt, uit het feit dat gebruik werd gemaakt van verrijdbare apparatuur ten behoeve van de productie van synthetische harddrugs, alsmede uit de relatief grote hoeveelheden chemicaliën en andere grondstoffen die zijn aangetroffen op de verschillende locaties.
Op basis van straffen die in gevallen - grosso modo - vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd, neemt het hof voor het bewezen verklaarde als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Hierbij heeft het hof mede acht geslagen op de bovenbeschreven betrokkenheid van verdachte bij de voorbereidingshandelingen, het aantal bewezen verklaarde locaties en de deelname aan de criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof zijn uit het onderzoek ter terechtzitting voor het overige geen omstandigheden naar voren gekomen die ten voordele of ten nadele van verdachte invloed zouden moeten hebben op het hiervoor weergegeven uitgangspunt.
Het hof is evenwel van oordeel dat, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM in plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en elf maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen aldus tot een strafoplegging die afwijkt van hetgeen, wat door het openbaar ministerie is gevorderd en die afwijkt van hetgeen door of namens de verdachte ter verdediging naar voren is gebracht.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
Alles overziende acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren en elf (11) maanden passend en geboden.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
P. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet en de artikelen 24, 33 en 33a 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1. en 2. bewezen verklaarde oplevert:
1. medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid, van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen, vervoermiddelen of stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
2. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, en 10a, eerste lid van de Opiumwet
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar en 11 (elf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten de bestelauto, merk Mercedes met kenteken [kenteken auto 1].
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. S.C. van Duijn,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat en mr. A.P. Verhaegh, griffiers,
en op 20 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
* Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zijn delen van het bewijs weggelaten en vervangen door […].