ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.058.370
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over beslagvrije voet en executiebevoegdheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [X.], wonende in België, tegen de naamloze vennootschappen Argenta Spaarbank N.V. en SRLEV N.V. De zaak betreft de toepassing van een beslagvrije voet bij een executoriaal beslag dat door Argenta is gelegd op een periodieke uitkering van [X.] onder SRLEV. [X.] heeft in eerste aanleg verzocht om een beslagvrije voet vast te stellen, maar dit verzoek is afgewezen door de rechtbank. Het hof heeft de feiten van de zaak herhaald en vastgesteld dat [X.] en haar echtgenoot in het verleden kredieten hebben afgesloten bij Argenta, waarvoor een hypotheek is verstrekt op een woning in België. Na de executoriale verkoop van deze woning resteerde een vordering van Argenta op [X.] en haar overleden echtgenoot. Het hof heeft geoordeeld dat Argenta niet gehouden is om een beslagvrije voet in acht te nemen, omdat [X.] niet in Nederland woont. De voorzieningenrechter had eerder al geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat [X.] onvoldoende middelen van bestaan had. Het hof heeft de grieven van [X.] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [X.] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om aan te tonen dat zij in financiële nood verkeren, vooral wanneer zij buiten Nederland wonen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.058.370
arrest van de tweede kamer van 26 april 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats], België,
appellante,
advocaat: mr. H.A. Stein,
tegen:
1. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht ARGENTA SPAARBANK N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C.M. Ewalds,
en:
2. de naamloze vennootschap SRLEV N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
Advocaat: mr. E.W. Bosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 februari 2010 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 25 januari 2010 tussen appellante - [X.] - als eiseres en (onder meer) geïntimeerden – Argenta c.s. - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 204418/KG ZA 09-911)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij genoemd exploot heeft [X.] zes grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en na wijziging van eis gevorderd:
a) Argenta c.s. te veroordelen bij een ten laste van [X.] gelegd en/of te leggen derdenbeslag op een periodieke uitkering een in goede justitie vast te stellen beslagvrije voet (van tenminste € 1.385,=) in acht te nemen met ingang van het moment van beslagleggen;
b) Argenta c.s. hoofdelijk te veroordelen binnen twee dagen na het te wijzen arrest aan [X.] te betalen wat in weerwil van de onder a) genoemde uit te spreken veroordeling niet aan [X.] is uitgekeerd, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
c) Argenta te veroordelen geen executiekosten aan [X.] in rekening te brengen en/of voor executiekosten verhaal te zoeken, totdat de hoogte van die beweerdelijke executiekosten bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is vastgesteld;
d) Argenta te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, te verhogen met de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na de datum van het te wijzen arrest.
Bij akte heeft [X.] dertien producties overgelegd.
2.2. Bij afzonderlijke memories van antwoord hebben Argenta c.s. de grieven bestreden. Vervolgens hebben Argenta c.s. ieder nog een akte genomen. [X.] heeft de gelegenheid om een antwoordakte te nemen ongebruikt voorbij laten gaan.
2.3. Argenta c.s. hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de precieze inhoud van de grieven verwijst het hof naar genoemd exploot.
4. De beoordeling
4.1. In overwegingen 2.1 tot en met 2.11 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geding wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal de relevante feiten waarvan wordt uitgegaan hierna duidelijkheidshalve herhalen en aanvullen.
a) [X.] is op 11 juni 1977 te Boedapest (Hongarije) in het huwelijk getreden met de heer [Y.] (hierna: [Y.]). Bij huwelijksvoorwaarden hebben [X.] en [Y.] Nederlands recht op hun huwelijksgoederenregime van toepassing verklaard en iedere gemeenschap van goederen uitgesloten.
b) In 2006 heeft geïntimeerde sub 1 (hierna: Argenta) aan [X.] en [Y.] twee kredieten verstrekt tot een bedrag van in totaal € 400.000,=, waartegenover [X.] aan Argenta een recht van eerste en tweede hypotheek op een haar in eigendom toebehorende woning te [plaatsnaam] (België) heeft verstrekt.
c) Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2009 zijn de akten waarin de kredietovereenkomsten zijn vastgelegd, uitvoerbaar verklaard in Nederland.
d) Op 15 mei 2009 is voornoemde woning door Argenta executoriaal verkocht voor een koopsom van € 461.568,60. Na aftrek van executiekosten is de netto-verkoopopbrengst in mindering gebracht op de schuld en resteerde in beginsel nog een vordering van Argenta op [X.] en [Y.] ten bedrage van € 37.282.84, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk waren.
e) Op 12 juli 2009 is [Y.] overleden. Bij akte van 30 oktober 2009 heeft [X.] haar recht op zijn nalatenschap verworpen.
f) Uit hoofde van een bij haar afgesloten pensioenverzekering is geïntimeerde sub 2 (hierna: SRLEV) aan [X.] en [Y.] een periodieke pensioenuitkering verschuldigd van € 2.233,35 per maand.
g) Op 26 augustus 2009 is door Argenta ten laste van [X.] en [Y.] executoriaal beslag gelegd onder SRLEV, welk beslag op 3 september 2009 aan [X.] is betekend.
h) Vanaf 1 december 2009 heeft Argenta een beslagvrije voet van € 1.385,56 in acht genomen.
i) Op 12 april 2010 heeft [X.] de rechtbank ’s Hertogenbosch, sector kanton, verzocht de beslagvrije voet vast te stellen, die Argenta in acht moet nemen bij het ten laste van [X.] gelegde derdenbeslag onder SRLEV.
j) Bij beschikking van 4 juni 2010 is dat verzoek afgewezen.
4.2. In eerste aanleg heeft [X.] Argenta, Reaal Verzekeringen N.V. en SRLEV in kort geding betrokken en, kort gezegd, betaling gevorderd van een bedrag gelijk aan wat al aan de deurwaarder was voldaan, als ook veroordeling van Argenta om bij het beslag een beslagvrije voet toe te passen die wordt vastgesteld aan de hand van de feitelijke maandelijkse lasten van [X.], met een minimum van 90% van de bijstandsnorm vermeerderd met de feitelijke huurlasten, met de maandelijks verschuldigde aflossingen aan derden en met een redelijke bijdrage in de kosten die noodzakelijk zijn vanwege haar gezondheidstoestand, waaronder de kosten van een ziektekostenverzekering, een en ander op straffe van een dwangsom. Argenta heeft het verweer gevoerd dat er in beginsel geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen op een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft en verder dat zij per 1 december 2009 uit coulance en geheel onverplicht de onder de feiten opgenomen beslagvrije voet in acht heeft genomen.
Bij het vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen van [X.] afgewezen.
4.3. Deze zaak heeft internationale aspecten omdat [X.] in België woont en Argenta in België gevestigd is. Allereerst moet onderzocht worden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de zaak kennis te nemen. De voorzieningenrechter heeft impliciet geoordeeld dat hij bevoegd was van het geschil kennis te nemen. Dat oordeel is juist gelet op art. 31 EEX Verordening in relatie tot art. 438 Rv. Tegen de constatering van de voorzieningenrechter dat het geschil dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht nu het gaat om in Nederland gelegde beslagen zijn geen grieven gericht en die constatering is juist, zodat ook het hof van de toepasselijkheid van Nederlands recht uitgaat.
4.4. Het hof stelt vast dat het spoedeisend belang van [X.] voortvloeit uit de aard van de vordering, te weten het kunnen beschikken over de voor het levensonderhoud noodzakelijke middelen. Anders dan SRLEV stelt, doet het feit dat Argenta (naar zij stelt: coulancehalve) een beslagvrije voet hanteert daaraan niet af.
4.5. [X.] legt onder de grieven I tot en met IV aan haar vorderingen als hiervoor onder 2.1. sub a) en b) weergegeven ten grondslag dat Argenta op grond van het bepaalde in de artikelen 475b en 475 d Rv gehouden is een beslagvrije voet in acht te nemen nu het hier gaat om beslag op een periodieke uitkering. Dit geldt ook indien Argenta niet beschikt over informatie waaruit blijkt dat [X.] voor haar inkomen afhankelijk is van die periodieke uitkering en ook nu [X.] niet in Nederland woont of vast verblijft.
4.6. Of een in kort geding gevraagde voorziening voor toewijzing in aanmerking komt is afhankelijk van een beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in art. 475e Rv geoordeeld dat Argenta niet gehouden is een beslagvrije voet in acht te nemen omdat [X.] niet in Nederland woont of vast verblijft. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat de kantonrechter een eventueel verzoek van [X.] ex artikel 475e Rv tot vaststelling van een beslagvrije voet zal inwilligen omdat er veel onduidelijkheid bestaat over de inkomensbron(nen) en kosten van levensonderhoud van [X.] en omdat [X.] op geen enkele wijze ook maar enigszins aannemelijk heeft gemaakt, laat staan aangetoond, dat zij buiten de vordering op SRLEV onvoldoende middelen van bestaan heeft.
[X.] heeft na de uitspraak in het kort geding in eerste aanleg een bodemprocedure tegen Argenta c.s. aangespannen, waarin zij verzocht heeft te bepalen dat Argenta c.s. gehouden zijn een in goede justitie te bepalen beslagvrije voet in acht te nemen. In die procedure (waarvan de uitspraak door Argenta bij memorie van antwoord als productie 31 in het geding is gebracht) is beslist dat er geen grond bestaat om art. 475e Rv buiten toepassing te laten en is het verzoek van [X.] tot vaststelling van de beslagvrije voet afgewezen - kort gezegd - omdat [X.] niet heeft aangetoond dat zij onvoldoende middelen van bestaan heeft.
De rechter die in kort geding moet beslissen nadat de bodemrechter al een uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan, dient zijn oordeel in beginsel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter. Slechts onder omstandigheden kan plaats zijn voor een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld indien de uitspraak van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak zo spoedeisend is dat de beslissing op een tegen die uitspraak aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht. Gesteld noch gebleken is dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Om die reden falen de grieven I tot en met IV.
4.7. Grief V, waarin [X.] klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Argenta geen misbruik van executiebevoegdheid heeft gemaakt, faalt eveneens. Weliswaar is het beweerde misbruik van executiebevoegdheid in voornoemde bodemprocedure zoals blijkt uit de beschikking niet aan de orde geweest, maar [X.] onderbouwt haar vordering op dit punt slechts met de stelling dat er sprake is van onrechtmatig handelen omdat Argenta willens en wetens geen beslagvrije voet toepast. Nu uit het voorgaande volgt dat Argenta daar niet toe gehouden is, is er ook geen sprake van misbruik van executiebevoegdheid. Voor zover het hof deze grief moet lezen als een klacht over het oordeel van de voorzieningenrechter dat ook overigens niet is gebleken van omstandigheden die met zich meebrengen dat er sprake is van misbruik van executiebevoegdheid, verwerpt het hof deze klacht onder verwijzing naar de gronden waarop de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.9. van het bestreden vonnis tot zijn oordeel is gekomen, welke gronden het hof juist acht.
4.8. Gezien het voorgaande is voor bewijslevering geen grond aanwezig, zodat het bewijsaanbod van [X.] als niet relevant wordt gepasseerd. Dit nog afgezien van het feit dat het karakter van een kort geding zich niet voor een bewijsopdracht leent.
4.9. Nu de grieven I tot en met V falen, faalt ook grief VI, waarin [X.] klaagt over de afwijzing van haar vorderingen en haar veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg.
4.10. De slotsom van het voorgaande is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep,
welke kosten aan de zijde van Argenta tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 314,= aan verschotten en € 632,= aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,= in geval niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot de dag der algehele voldoening, en welke kosten aan de zijde van SRLEV tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 314,= aan verschotten en € 632,= aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,= in geval niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot de dag der algehele voldoening;
wijst al het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, C.W.T. Vriezen en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 april 2011.