ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ3626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K10/0176
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging door advocaat tijdens verhoor rechter-commissaris

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, werkzaam als financieel rechercheur, heeft op 24 november 2009 aangifte gedaan van belediging door beklaagde, een advocaat, tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris. De officier van justitie te Breda besloot op 20 januari 2010 om niet tot vervolging over te gaan, omdat de uitlating in beperkte kring zou zijn gedaan. Klager heeft hierop op 23 april 2010 een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 26 april 2010 ter griffie is ingekomen.

Het klaagschrift is meerdere keren in raadkamer behandeld, waarbij de advocaat-generaal heeft geprobeerd te bemiddelen tussen klager en beklaagde. Tijdens de zitting van 8 februari 2011 werd duidelijk dat deze poging tot bemiddeling was mislukt. Klager stelde dat beklaagde hem tijdens het verhoor een 'sukkel' had genoemd, wat hij als belediging beschouwde. Beklaagde voerde aan dat het ging om een functionele belediging, zoals bedoeld in artikel 266 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde te bevelen. Het hof benadrukte dat het aan de strafrechter is om te oordelen over de rechtvaardigingsgrond die beklaagde aanvoerde. De beslissing van het hof om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging te bevelen, werd op 3 mei 2011 genomen. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector strafrecht
Klachtnummer: K10/0176
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2011 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klager,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht,
over de beslissing van de officier van justitie te Breda tot het niet vervolgen van:
[beklaagde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: beklaagde,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond,
wegens belediging.
De feitelijke gang van zaken.
Op 24 november 2009 heeft klager aangifte gedaan van belediging, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde.
Op 20 januari 2010 is door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat de uitlating in beperkte kring is gedaan.
Hierop heeft klager bij schrijven van 23 april 2010 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 26 april 2010, met het verzoek de vervolging te bevelen.
Het klaagschrift is op 7 september 2010, 2 november 2010 en 8 februari 2011 in raadkamer van het hof pro forma aan de orde gesteld. Tijdens deze zittingen heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat hij de Deken van de Orde van Advocaten heeft benaderd om te bemiddelen tussen klager en beklaagde. Tijdens de zitting van 8 februari 2011 heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat de poging tot bemiddeling is mislukt.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 10 februari 2011 het hof geraden het beklag gegrond te verklaren.
Op 5 april 2011 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat. Op dezelfde datum, doch op een ander tijdstip is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Klager is werkzaam als financieel rechercheur bij Bureau Financiële Recherche van regiopolitie [standplaats] en werd op 24 november 2009 als getuige gehoord bij de rechter-commissaris in het bijzijn van een aantal advocaten, waaronder ook beklaagde. Klager stelt dat tijdens het verhoor een indringende en heftige discussie ontstond met onder andere beklaagde, waarbij beklaagde klager een ‘sukkel’ zou hebben genoemd. Klager heeft vervolgens aangifte gedaan wegens belediging bij de bij het verhoor aanwezige officier van justitie.
De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal van het getuigenverhoor de volgende opmerking opgenomen:
“Tijdens deze indringende en heftige discussie heeft mr. [beklaagde] tegen de getuige gezegd: “sukkel”. De getuige heeft aangegeven hier aangifte van te doen.” ….
…. De rechter-commissaris heeft vervolgens tegen mr. [beklaagde] gezegd dat hij over de grens is gegaan. Mr. [beklaagde] heeft daarop uit eigen beweging de verhoorzaal verlaten.”
Beklaagde heeft in raadkamer van het hof, bij monde van zijn advocaat, verklaard dat sprake is geweest van een functionele belediging, zoals bedoeld in artikel 266 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, gelet op de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde te bevelen ter zake van belediging.
Voor zover beklaagde zich beroept op de rechtvaardigingsgrond van artikel 266 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is het hof van oordeel dat het aan de strafrechter in die zaak is om over dit verweer een oordeel te vellen, nu niet op voorhand duidelijk is dat deze rechtvaardigingsgrond van toepassing is.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Aldus gegeven door
mr. mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. F.J.M. Walstock,
in tegenwoordigheid van dhr. M.H.C. Stuy, griffier,
op 3 mei 2011.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.