Parketnummer: 20-000942-10
Uitspraak: 3 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 17 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-610060-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg, waarbij het ten laste gelegde bewezen is verklaard en verdachte schuldig is verklaard zonder oplegging van straf, zal bevestigen met aanvulling van de gronden.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een ander oordeel omtrent de strafbaarheid van het bewezen verklaarde komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2009 te Breda, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, althans op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, althans in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard, zulks terwijl hij, verdachte, op of omstreeks 21 december 1998 (nog steeds) ongewenst vreemdeling was/tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2009 te Breda als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard, zulks terwijl hij, verdachte, op 21 december 1998 (nog steeds) tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens de verdachte is, kort samengevat, aangevoerd dat zijn ongewenstverklaring strijdig was met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees gemeenschapsrecht. Hij was daarom niet tot ongewenst vreemdeling verklaard ‘op grond van een wettelijk voorschrift’ in de zin van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zodat hij van het hem ten laste gelegde zou moeten worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte, die de Britse nationaliteit heeft, is door de Staatssecretaris van justitie bij beschikking van 2 december 1998, nr. 9402-14-0235, krachtens artikel 21 onder b en c van de toenmalige Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling verklaard. Deze beslissing werd vooral hierop gegrond, zo begrijpt het hof, dat de verdachte, na reeds eerder misdrijven te hebben begaan,
- zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van braak (waarvoor hij op 28 februari 1995 door de Politierechter te Utrecht was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand);
- zich bovendien meermalen schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van inklimming (waarvoor hij op 19 november 1996 door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld tot 180 uur arbeid ten algemenen nutte);
- zich voorts schuldig had gemaakt aan enkele diefstallen uit woningen (waarvoor hij op 3 oktober 1996 door de Politierechter te Utrecht was veroordeeld tot 140 uur arbeid ten algemenen nutte);
- zich in 1996 opnieuw had schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak (waarvoor hij in 1996 door de politierechter te Utrecht was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden).
De verdachte heeft tegen zijn ongewenstverklaring geen beroep ingesteld.
Naar het oordeel van het hof heeft de Staatssecretaris, in aanmerking genomen het aantal, de aard en de ernst van de genoemde gedragingen, onder meer blijkend uit de daarvoor opgelegde straffen, in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de verdachte (ook op 2 december 1998 nog) een gevaar vormde voor de openbare orde en rust. De Staatssecretaris heeft zich niet louter gebaseerd op het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen. Het hof ziet ook geen andere redenen om aan te nemen dat door hem in strijd is gehandeld met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees gemeenschapsrecht. Het acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op grond van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, te weten artikel 21 van de Vreemdelingenwet (overeenkomend met artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000), tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ook burgers van de Europese Unie, zoals de verdachte, kunnen in Nederland tot ongewenst vreemdeling worden verklaard, maar een dergelijke verklaring verliest ingevolge het Europese gemeenschapsrecht haar kracht, zodra van de ongewenst verklaarde geen bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving meer uitgaat die kan worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig. Bij beschikking van 27 mei 2009 heeft de Staatssecretaris van Justitie vastgesteld dat de persoonlijke gedragingen van de verdachte toen niet meer waren aan te merken ‘als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving’. Hij overwoog daartoe ‘dat de meest recente strafrechtelijke veroordeling, waarbij kan worden gesproken van een voldoende ernstige bedreiging’ dateert van 23 februari 2005. De ongewenstverklaring werd daarom met onmiddellijke ingang opgeheven.
Het hof moet thans de vraag beantwoorden of ook vier maanden eerder, op 27 januari 2009, al niet meer kon worden gesproken van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Deze vraag is door de Staatssecretaris terzijde gelaten, omdat hij zich op het standpunt stelde dat artikel 68 van de Vreemdelingenwet 2000 zich er tegen verzet dat een ongewenstverklaring met terugwerkende kracht wordt opgeheven. Het hof stelt echter vast dat de laatste relevante misdraging, waarvan het kennis draagt – namelijk een poging tot zware mishandeling, waarvoor verdachte werd veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 110 dagen – reeds dateert van 24 december 2003, en dat de verdachte, voor zover bekend (behalve wegens herhaalde overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht) alleen nog is veroordeeld wegens een op 28 mei 2008 begane handeling in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie (wapens van categorie 1), waarvoor hem een gevangenisstraf werd opgelegd voor de duur van een week. Van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging kan op 27 januari 2009 daarom geen sprake meer zijn geweest. Daaruit leidt het hof af dat de bewezen verklaarde gedraging, ingevolge Europees gemeenschapsrecht, niet strafbaar was, zodat de verdachte deswege dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Verklaart het bewezen verklaarde feit niet strafbaar.
Ontslaat verdachte met betrekking tot dat feit van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J.M. Reijntjes, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. J.F.M. Pols,
in tegenwoordigheid van A. van Baast, griffier,
en op 3 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.