ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.021.612
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stuiting van verjaring van bestuurlijke dwangsom en de rol van verzending en ontvangst van stuitingsbrief

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X.] tegen de gemeente Roerdalen, naar aanleiding van een opgelegde bestuurlijke dwangsom. De gemeente had op 28 juni 2005 een last onder dwangsom opgelegd aan [X.] om vijf illegaal gerealiseerde appartementen ongedaan te maken, met een dwangsom van € 500 per dag tot een maximum van € 50.000. Na een besluit op bezwaar van 4 september 2006, waartegen geen beroep is ingesteld, heeft de gemeente Roerdalen een dwangbevel uitgevaardigd op 28 maart 2007. [X.] heeft in verzet geconcludeerd tot buiteneffectstelling van het dwangbevel, stellende dat de vordering was verjaard en dat de gemeente niet-ontvankelijk was in haar vordering.

De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat de stuitingsbrieven daadwerkelijk bij [X.] waren aangekomen. Het hof heeft daarbij verwezen naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, waarbij het belang van daadwerkelijke ontvangst van stuitingsbrieven werd benadrukt. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de gemeente was verjaard, omdat niet was komen vast te staan dat de stuiting tijdig was ingeroepen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het dwangbevel van de gemeente Roerdalen buiten effect gesteld, waarbij de gemeente in de proceskosten werd veroordeeld.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om niet alleen de verzending van brieven aan te tonen, maar ook de daadwerkelijke ontvangst door de geadresseerde, vooral in het kader van verjaring en stuiting van vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.021.612
arrest van de eerste kamer van 24 mei 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. drs. A. van der Toorn,
tegen:
DE GEMEENTE ROERDALEN,
zetelende te St. Odiliënberg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Brüll
op het bij exploot van dagvaarding van 15 december 2008 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond op 29 oktober 2008 gewezen vonnis tussen appellant - nader te noemen [X.] - als eiser in het verzet en geïntimeerde - nader te noemen de gemeente Roerdalen - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 86063/HA ZA 08-254)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane comparitievonnis van 11 juni 2008.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van producties één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog gegrond verklaren van het verzet van [X.].
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de gemeente Roerdalen onder overlegging van producties de grief bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. Het door [X.] overgelegde procesdossier is incompleet.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de grief verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. De grief richt zich niet tegen de door de rechtbank onder 2 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten. Het hof gaat van dezelfde feiten uit, en zal die hierna opnieuw relateren.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
(a) Bij besluit van 28 juni 2005 (productie 1 bij conclusie van antwoord in oppositie) heeft de gemeente Ambt Montfort, de rechtsvoorganger van de gemeente Roerdalen, aan [X.] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudend het binnen drie maanden ongedaan maken van vijf illegaal gerealiseerde appartementen op diens terrein, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 50.000.
(b) Bij besluit op bezwaar van 4 september 2006 (productie 2 bij conclusie van antwoord in oppositie) is dat besluit in stand gelaten, onder aanpassing van de omschrijving van de last en van de begunstigingstermijn. Tegen dit besluit van 4 september 2006 is geen beroep ingesteld.
(c) De gemeente Roerdalen heeft tegen [X.] vervolgens een dwangbevel ter zake van een verbeurd bedrag groot € 50.000 uitgevaardigd, gedateerd 28 maart 2007 (productie 3 bij conclusie van antwoord in oppositie).
(d) Op 13 februari 2008 is opnieuw een dwangbevel uitgevaardigd, dat aan [X.] (niet in persoon) is betekend op 22 februari 2008 op het adres [perceel] te [plaatsnaam] (productie 6 bij conclusie van antwoord in oppositie).
4.3. In de dagvaarding in verzet heeft [X.] geconcludeerd tot buiteneffectstelling van het door de gemeente uitgevaardigde dwangbevel omdat de vordering was verjaard, en subsidiair omdat de gemeente niet-ontvankelijk is in haar vordering dan wel het opleggen van een dwangsom ongegrond is.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de verklaring van [X.] dat hij de brieven en nota's van de gemeente van 28 maart 2007, 25 april 2007 en 4 september 2007 niet heeft ontvangen volstrekt ongeloofwaardig is, terwijl voorts niet is gebleken dat de betekening van een dwangbevel niet op de geëigende wijze heeft plaatsgehad. Ook heeft de dwangsombeschikking formele rechtskracht gekregen zodat aan het betoog van [X.] dat overeenkomstig de gebruiksbestemming is gehandeld niet wordt toegekomen. Wel was de rechtbank van oordeel dat de invorderingskosten niet konden worden toegewezen en heeft zij het verzet in zoverre gegrond verklaard.
4.4. De grief van [X.] keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de ontkenning van [X.] dat hij de brieven en nota's van de gemeente van 28 maart 2007, 25 april 2007 en 4 september 2007 niet heeft ontvangen volstrekt ongeloofwaardig is. Volgens [X.] dient de gemeente te bewijzen dat de post door haar verzonden is en heeft de gemeente ook niet aangetoond dat zij daadwerkelijk de brieven en nota's had verzonden.
De gemeente Roerdalen heeft dat bestreden, en zich in dat verband beroepen op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (productie 1 bij conclusie van antwoord in oppositie), alsmede op haar postregistratiesysteem.
4.5. Het hof begrijpt de stellingen van [X.] aldus, dat hij van oordeel is dat een mededeling van de gemeente slechts stuitende werking heeft wanneer deze mededeling niet slechts door de gemeente is verzonden (zoals de gemeente heeft gesteld, en in hoger beroep nader heeft toegelicht door overlegging van gegevens uit haar postregistratiesysteem) maar ook daadwerkelijk door de geadresseerde is ontvangen. Daarmee zoekt [X.] kennelijk aansluiting bij het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW, waarin is bepaald dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring om haar werking te hebben die persoon moet hebben bereikt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer HR 4 juni 2004, NJ 2004, 411) is een juiste adressering en aangetekende verzending van een brief op zich niet voldoende om aannemelijk te maken dat die brief aan de geadresseerde is aangeboden. Wanneer de geadresseerde stelt dat die brief hem niet heeft bereikt dient de verzender te bewijzen dat hij de brief aangetekend naar het juiste adres heeft gezonden en hij dient bovendien de correcte aanbieding aan de geadresseerde aannemelijk te maken.
4.6. De gemeente Roerdalen daarentegen beroept zich kennelijk op artikel 3:41 Awb. Volgens dat artikel geschiedt bekendmaking van besluiten van overheidsorganen door toezending of uitreiken aan de belanghebbenden tot wie die besluiten zijn gericht. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State (laatstelijk 10 februari 2010, AB 2010, 121) dient, in geval van niet-aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde besluiten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken (bijvoorbeeld door het overleggen van verzendadministratie) dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien die verzending aannemelijk is gemaakt ligt het op de weg van geadresseerde om de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen, en is het eerst als dat gebeurt aan het bestuursorgaan om de ontvangst door de geadresseerde aannemelijk te maken.
4.7. Het gaat hier om een bestuurlijke sanctie opgelegd wegens een overtreding die plaats heeft gevonden voor 1 juli 2009, de datum waarop de Wet Vierde tranche Awb in werking is getreden. Derhalve is volgens artikel IV van die wet het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 juli 2009.
4.8. In dat oude recht ontbrak de regeling zoals thans opgenomen in afdeling 4.4.3 Awb, volgens welk laatste regeling verjaring onder meer kan worden gestuit door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb; in dat artikel wordt onder meer gesproken van toezending van de aanmaning, waarmee kennelijk verwezen wordt naar het hiervoor besproken artikel 3:41 Awb.
Inzake het oude recht is door de Hoge Raad beslist (HR 4 juni 2004, NJ 2004, 411) dat de Awb toen geen regeling bevatte omtrent stuiting van de verjaring, alsook dat de aard van de rechtsverhouding tussen een bestuursorgaan en degene die een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd zich niet verzet tegen overeenkomstige toepassing van de in Boek 3 titel 11 BW opgenomen bepalingen inzake de stuiting van verjaring, welke bepalingen op grond van artikel 3:326 BW ook buiten het vermogensrecht toepassing vinden voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. Dat betekent dat ook verjaring van een bestuursrechtelijke dwangsom binnen zes maanden kan worden gestuit, zoals door de rechtbank ook beslist en niet door [X.] met een grief bestreden.
Evenals voor titel 11 van boek 3 (middels de schakelbepaling van artikel 3:326 BW) geldt voor titel 2 van boek 3 (middels de schakelbepaling van artikel 3:59 BW) dat ook buiten het vermogensrecht de bepalingen van die titel overeenkomstige toepassing vinden, voor zover de aard van de rechtshandelingen of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Waar ook overigens naar dat oude recht werd aangesloten bij het burgerlijk recht dient naar het oordeel van het hof ook wat betreft de wijze waarop de verjaring moet worden gestuit te worden aangesloten bij het burgerlijk recht (vgl. HR 19-12-2008, AB 2009, 217).
Er is ook geen reden voor analogische toepassing van het bestuurprocesrecht, in het bijzonder de bepalingen over verzending en ontvangst van bestuursbesluiten, uit het oogpunt van bescherming van de burger tegen de overheid, nu in dit geval artikel 3:41 Awb geen verdergaande bescherming biedt dan artikel 3:37 BW (HR 13 mei 2005, NJ 2005, 299).
4.9. Voor stuiting is dan noodzakelijk dat de desbetreffende brief (een nota of een rappel of een andere vorm van aanmaning) de betrokkene daadwerkelijk heeft bereikt.
De gemeente heeft slechts aangevoerd dat de brieven van 28 maart 2007, 25 april 2007 en 4 september 2007 aan [X.] zijn verzonden, maar niet dat die brieven [X.] daadwerkelijk hebben bereikt. De gemeente heeft dat laatste ook niet te bewijzen aangeboden, en het bewijsaanbod dat zij wel heeft gedaan is niet ter zake dienend.
Derhalve is, nu in ieder geval niet is komen vast te staan dat na het dwangbevel van 28 maart 2007 eerder dan door het dwangbevel van 13 februari 2008 de stuiting is ingeroepen, de vordering verjaard.
De vordering van de gemeente dient dan ook alsnog te worden afgewezen en de gemeente dient als in het ongelijk gestelde partij alsnog in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep te worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Roermond van 29 oktober 2008
en opnieuw recht doende:
verklaart het verzet van [X.] gegrond en stelt het dwangbevel van de gemeente Roerdalen buiten effect;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X.] begroot op in eerste aanleg € 254 aan griffierechten, € 85,44 aan kosten dagvaarding en € 1.788 aan kosten advocaat op voet van het bepaalde in artikel 243 te voldoen aan de griffier van de rechtbank en in hoger beroep € 303 aan griffierecht, € 85,44 voor kosten dagvaarding en € 1.631 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen betreft.
Dit arrest is gewezen door door mrs. J.Th. Begheyn, M.J. van Laarhoven en J.C.J. van Craaikamp, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 mei 2011.