ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6295

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.048.442
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg aandeelhoudersovereenkomst en toepasselijkheid van artikel 1:88 BW in het kader van een boetebeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X.] tegen een vonnis van de rechtbank Roermond, waarin WSM c.s. [X.] hebben aangesproken op basis van een aandeelhoudersovereenkomst. De aandeelhoudersovereenkomst, gesloten tussen [A.], [B.], [C.] en [X.], bevat bepalingen over de verkoop van aandelen in de tussenholding Muirotamerc. [X.] heeft zijn aandelen in de persoonlijke holding Liwi aangeboden aan WSM c.s., maar na waardevaststelling door deskundigen heeft hij het aanbod ingetrokken en de aandelen aan een derde verkocht. WSM c.s. hebben vervolgens een boete van [X.] gevorderd op basis van de aandeelhoudersovereenkomst, omdat hij de verplichting om de aandelen aan hen aan te bieden niet is nagekomen.

Het hof oordeelt dat [X.] als bestuurder en aandeelhouder van Liwi gebonden was aan de bepalingen van de aandeelhoudersovereenkomst. Het hof stelt vast dat de overeenkomst ook op [X.] persoonlijk van toepassing is, ondanks zijn betoog dat hij enkel als bestuurder handelde. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [X.] in strijd heeft gehandeld met de overeenkomst door zijn aanbod in te trekken en de aandelen aan een derde te verkopen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van WSM c.s. tot betaling van de boete toe, omdat de hoogte van de boete in overeenstemming is met de afspraken in de aandeelhoudersovereenkomst en niet als buitensporig kan worden aangemerkt.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor aandeelhouders om zich aan de afspraken in aandeelhoudersovereenkomsten te houden en benadrukt de juridische gevolgen van het niet-nakomen van deze verplichtingen. Het hof wijst ook op de rol van deskundigen bij de waardevaststelling van aandelen en de implicaties daarvan voor aandeelhouders die hun aandelen willen verkopen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.048.442
arrest van de eerste kamer van 24 mei 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen,
tegen:
1. WSM ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]l,
2. WIHEBA B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. JSR PARTICIPATIES B.V.,
gevestigd te [vestgingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploten van dagvaarding van 3 november 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 5 augustus 2009 tussen appellant als gedaagde en geïntimeerden als eiseressen.
Appellant wordt hierna aangeduid als [X.], geïntimeerden als WSM c.s. dan wel afzonderlijk als WSM, Wiheba en JSR.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 90343 / HA ZA 08-825)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 18 februari 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.], onder overlegging van één productie, zes grieven aangevoerd (genummerd I tot en met IV, VI en VII) en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, afwijzing van de vorderingen van WSM c.s.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben WSM c.s. de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. WSM c.s. hebben hun procesdossier daartoe overgelegd. (In het dossier van WSM c.s. ontbreken de bladzijden 2, 4, 6 en 8 van de memorie van grieven; het hof heeft van de ontbrekende pagina’s kennis genomen uit het griffiedossier.)
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2. van het bestreden vonnis vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De grieven richten zich niet tegen deze feitenvaststelling, zodat ook in hoger beroep daarvan wordt uitgegaan. Het hof zal de feiten voor zover in dit appel van belang, hierna opnieuw weergeven en zo nodig aanvullen.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
(i) WSM, Wiheba en JSR zijn persoonlijke holdings/beheervennootschappen van de heren [A.], [B.] en [C.]. Liwi BV (hierna: Liwi) is de persoonlijke holding/beheervennootschap van [X.].
(ii) WSM c.s. en Liwi hebben tezamen de tussenholding Muirotamerc Holding B.V. (hierna: Muirotamerc) opgericht. Het geplaatste en gestorte kapitaal van Muirotamerc bedroeg f 40.000; de holdings namen ieder 25% van de aandelen.
(iii) Muirotamerc houdt op haar beurt 100% van de aandelen in het kapitaal van Crematorium Midden-Limburg B.V. (hierna: CML).
(iv) In november 2001 is een schriftelijke overeenkomst gesloten tussen “de ondergetekenden” [A.], [B.], [C.] en [X.] “ten deze handelende voor zich en als enig bestuurder” van respectievelijk WSM, Wiheba, JSR en Liwi, en als zodanig deze vennootschappen vertegenwoordigende (prod. 1 bij inleidende dagvaarding). Deze overeenkomst wordt door partijen in de stukken aangeduid als de aandeelhoudersovereenkomst, welke aanduiding het hof hierna zal volgen.
(v) De aandeelhoudersovereenkomst vermeldt dat “teneinde inmenging van derden, waaronder begrepen echtgenote of bloedverwanten van ondergetekenden, in de vennootschap (hof: CML) - middels vervreemding van aandelen in de persoonlijke holding(s) – te voorkomen” als volgt wordt overeengekomen:
“Kooprecht.
a. Indien een ondergetekende (vervreemder) overgaat tot vervreemding van aandelen in zijn persoonlijke holding, is die holding vooraf verplicht, de door haar gehouden aandelen in de tussenholding ( Muirotamerc, hof) (…) bij brief (…) te koop aan te bieden aan de andere persoonlijke holding(s) (optant)(…)
c. wanneer optant zich (…) bereid verklaart te kopen, wordt de koopprijs vastgesteld op de wijze als bedoeld in artikel 8 van de statuten van de tussenholding (…)
d. de koopovereenkomst komt tot stand indien optant binnen een maand na de vaststelling der koopprijs bij brief aan vervreemder kennis geeft het aanbod te aanvaarden, onder verval van het kooprecht bij geen bericht aldus binnen deze maand;
g. bij overtreding, niet-nakoming of niet behoorlijke nakoming van een der in dit kooprecht gemaakte bepalingen, verbeurt vervreemder ten behoeve van optant een terstond opeisbare boete ter grootte van de waarde van de helft van het geplaatste aandelenkapitaal van de tussenholding, vast te stellen als sub c. omschreven, zonder dat enige waarschuwing, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst zal nodig zijn (…)”
(v) Artikel 8 van de statuten van Muirotamerc (productie VI bij akte inbreng producties t.b.v. comparitie van partijen) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien een aandeelhouder aandelen wil overdragen aan anderen dan mede-aandeelhouders (…) moet hij de betreffende aandelen eerst te koop aanoieden aan de overige aandeelhouders.
6. Tenzij partijen anders overeenkomen, zal de prijs van de over te dragen aandelen worden vastgesteld door drie onafhankelijke deskundigen, daartoe op verzoek van de meest gerede partij aan te wijzen door de Kantonrechter binnen wiens kanton de vennootschap statutair is gevestigd.(…)
9. Als tenslotte mocht vaststaan, dat niet al de aangeboden aandelen tegen contante betaling worden gekocht, zal de aanbieder gedurende drie maanden na die vaststelling vrij zijn in de overdracht van al de aangeboden aandelen tegen een prijs, die niet lager mag zijn dan de prijs waarvoor de aandelen werden aangeboden.”
(vi) Bij brief van 23 januari 2007 van de raadsman van [X.] aan het bestuur van Muirotamerc, met afschriften aan WSM c.s., en een ongedateerde brief met kenmerk 07.06102 aan het bestuur van Muirotamerc (alle overgelegd bij prod. I bij conclusie van antwoord) zijn de door Liwi gehouden aandelen Muirotamerc aan WSM c.s. te koop aangeboden, met een vraagprijs van respectievelijk € 450.000,-- en € 395.000,--. WSM c.s. hebben [X.] bericht tegen deze prijs geen gebruik van het aanbod te zullen maken. Zij hebben [X.] verzocht de procedure van artikel 8 van de statuten van Muirotamerc (waardevaststelling door deskundigen) in gang te zetten, hetgeen [X.] heeft gedaan.
(vii) Door de kantonrechter zijn vervolgens drie deskundigen benoemd ter bepaling van de waarde van de aandelen Muirotamerc. Blijkens het rapport van deze deskundigen van 10 maart 2008 (prod. 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) is de prijs van de aandelen per 30 juni 2007 vastgesteld op € 791.544,--, en de prijs van het door Liwi gehouden 25%-pakket op € 197.888,--.
(viii) Omdat [X.] zich niet met de koopprijs kon verenigen heeft hij het aanbod tot verkoop van de aandelen ingetrokken. Hij heeft de aandelen in Liwi vervolgens verkocht en geleverd aan De Vier Armen BV.
(ix) Ter verzekering van hun gestelde vordering uit hoofde van de in artikel g. van de aandeelhoudersovereenkomst bepaalde boete hebben WSM c.s. op 12 en 13 augustus 2008 met verlof van de voorzieningenrechter conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de Coöperatieve Rabobank Maas en Leudal U.A. en LIWI-Invest B.V. (productie 4 bij inleidende dagvaarding).
(x) Bij afzonderlijke brieven van 15 augustus 2008 aan WSM, Wiheba en JSR (prod. III bij conclusie van antwoord) is namens de echtgenote van [X.], voor geval [X.] zich in privé als borg of medeschuldenaar voor de nakoming van een verplichting van Liwi verbonden mocht hebben, een beroep op de vernietigbaarheid van die borgstelling c.q. dat medeschuldenaarschap op grond van het bepaalde in artikel 1:89 BW gedaan.
4.3. WSM c.s. hebben [X.] in rechte betrokken en gevorderd [X.] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan boete van € 397.720,--, althans een nader door een deskundige vast te stellen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
WSM c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [X.] in zijn hoedanigheid van bestuurder en enig aandeelhouder van Liwi deze vennootschap de verplichting tot aanbieding van de aandelen Muirotamerc niet heeft doen nakomen, en [X.] aldus de onder g van de aandeelhoudersovereenkomst bepaalde boete is verschuldigd.
4.4. De rechtbank heeft de vordering ten belope van het door WSM c.s. gevorderde bedrag van € 397.720,-- toegewezen, en [X.] in de proces- en beslagkosten veroordeeld.
4.5. Met grief I bestrijdt [X.] het oordeel van de rechtbank inzake de vraag wie als partijen bij de aandeelhoudersovereenkomst hebben te gelden en in verband daarmee de vraag of voor [X.] als partij uit hoofde van die overeenkomst verplichtingen voortvloeien.
4.5.1. De rechtbank heeft onder 4.2. van het beroepen vonnis overwogen dat uit het onder a. van de aandeelhoudersovereenkomst bepaalde blijkt dat indien een ondergetekende (i.c. [X.]) overgaat tot vervreemding van de aandelen in zijn persoonlijke holding (i.c. Liwi), die holding verplicht is de door haar gehouden aandelen in de tussenholding (Muirotamerc) te koop aan te bieden aan de andere persoonlijke holdings (WSM c.s.). Die regeling impliceert, aldus de rechtbank, de verplichting van [X.] - in zijn hoedanigheid van partij bij de overeenkomst en tevens bestuurder van zijn persoonlijke holding Liwi - om te zorgen dat Liwi overeenkomstig voornoemde regeling handelt, d.w.z. dat Liwi haar aandelen in Muirotamerc te koop aanbiedt aan WSM c.s. Indien vervolgens de situatie zou ontstaan dat partijen het niet eens worden over de koopprijs voor die aandelen, bevat de aandeelhoudersovereenkomst daarvoor indirect een regeling door onder c. te verwijzen naar de oprichtingsakte van Muirotamerc waarin onder 8.6. van de statuten een regeling is opgenomen voor het geval een aandeelhouder in Muirotamerc aandelen aanbiedt aan een andere aandeelhouder en onenigheid ontstaat over de koopprijs. [X.] is weliswaar niet een aandeelhouder in de zin van artikel 8.6 van de statuten, maar is via de aandeelhoudersovereenkomst wel aan het daar bepaalde gebonden, aldus de rechtbank. Nu [X.], omdat hij de door de deskundigen bepaalde waarde van de aandelen te laag vond, zijn aanbod heeft ingetrokken en de aandelen aan een derde heeft verkocht, is die handelwijze gegeven het vooroverwogene te kwalificeren als niet-nakoming in de zin van het bepaalde sub g van de aandeelhoudersovereenkomst, aldus de rechtbank.
4.5.2. [X.] stelt zich bij de grief op het standpunt dat op grond van het bepaalde onder a. van de aandeelhoudersovereenkomst slechts op Liwi, en niet op hem in privé (in zijn hoedanigheid van houder van de aandelen Liwi en/of als bestuurder) de verplichting rustte de gehouden aandelen in Muirotamerc eerst te koop aan te bieden aan de andere persoonlijke holding(s). De aandeelhoudersovereenkomst is uitsluitend gesloten en ondertekend door de bestuurders namens de betrokken vennootschappen, aldus [X.], en niet door die bestuurders in persoon. Nu Liwi de op haar rustende verplichting is nagekomen door haar aandelen aan WSM c.s. aan te bieden, en de statuten van Liwi zelf geen blokkeringsregeling voor overdracht van haar aandelen bevatten, stond het [X.] vervolgens vrij om zijn aandelen in Liwi te verkopen, indien de medeaandeelhouders in Muiromaterc het aanbod om hen moverende redenen niet zouden aanvaarden. Van een niet-nakomen van enige op [X.] rustende verbintenis uit de aandeelhoudersovereenkomst is derhalve volgens [X.] geen sprake.
4.5.3. Het hof overweegt dat blijkens de aanhef van de aandeelhoudersovereenkomst (zie r.o. 4.2 onder iv) deze overeenkomst is aangegaan door [A.], [B.], [C.] en [X.] “handelende voor zich en als enig bestuurder” van WSM, Wiheba, JSR en LIWI. Hiermee strookt niet de stelling van [X.] dat de overeenkomst slechts door genoemde personen als bestuurders namens hun respectieve holdingvennootschappen is ondertekend en aangegaan. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat op grond van de tekst van de overeenkomst ook genoemde natuurlijke personen naast hun respectieve persoonlijke holdings als partij bij die overeenkomst dienen te worden aangemerkt, en onderschrijft bijgevolg het oordeel van de rechtbank dat de onder a. van de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen aanbiedingsverplichting voor [X.] in privé, als enig aandeelhouder en bestuurder van Liwi, de verplichting impliceerde om ervoor te zorgen dat Liwi overeenkomstig voormelde regeling zou handelen.
4.5.4. [X.] heeft zich in appel ter onderbouwing van de door hem gestelde uitleg van de overeenkomst beroepen op de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, en derhalve op hetgeen redelijkerwijs tussen partijen heeft te gelden. [X.] heeft gesteld dat partijen destijds uitdrukkelijk hebben bedoeld dat de bestuurders niet in persoon tot de aandeelhoudersovereenkomst zouden toetreden. WSM c.s. hebben zulks betwist, en gesteld dat het de bedoeling van partijen was zich ook (en juist) in privé te binden. Het hof is van oordeel dat het op de weg van [X.] had gelegen om de door hem voorgestane uitleg van de overeenkomst, welke afwijkt van de tekst van de overeenkomst, nader te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Nu [X.] dit heeft nagelaten, en hij voorts op dit punt ook geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, zal het hof voormelde stelling van [X.] passeren, en van de hiervoor onder 4.5.3. weergegeven uitleg van de overeenkomst uitgaan.
De grief faalt derhalve.
4.6. Het voorgaande brengt mee dat ook grief III geen doel treft. Deze grief bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de handelwijze van [X.] (het intrekken van het aanbod na waardevaststelling van de aandelen Muirotamerc door de deskundigen en het verkopen vervolgens van de aandelen Liwi aan een derde) is te kwalificeren als niet-nakoming in de zin van het bepaalde in onderdeel g. van de aandeelhoudersovereenkomst. [X.] stelt zich op het standpunt dat van handelen door hem in strijd met het bepaalde in onderdeel g. van de aandeelhoudersovereenkomst geen sprake kan zijn, aangezien het hem vrij stond om het aanbod aan WSM c.s. in te trekken, en, dat hij, nu de statuten van Liwi zelf geen blokkeringsregeling voor de verkoop van haar aandelen bevatten, vervolgens vrij was om de aandelen Liwi te verkopen aan een derde.
4.6.1. Het hof zal [X.] in dit standpunt niet volgen. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld - met welk oordeel het hof zich verenigt - dat [X.] via de gesloten aandeelhoudersovereenkomst aan het bepaalde in artikel 8.6 van statuten van Muirotamerc was gebonden. Dit impliceert dat, nadat WSM c.s. te kennen hadden gegeven de aandelen niet tegen de door [X.] bij het aanbod genoemde prijs te willen kopen, en de procedure conform artikel 8 van de statuten van Muirotamerc ter vaststelling van de koopprijs in gang was gezet, waarna een koopprijs was bepaald, het [X.] weliswaar vrij stond zijn aanbod tot verkoop van de aandelen in Muirotamerc in te trekken, maar niet om zijn aandelen Liwi vervolgens aan een derde te verkopen. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat [X.] aldus in strijd met het bepaalde in de paragraaf “Kooprecht”van de aandeelhoudersovereenkomst heeft gehandeld. Het beroep van [X.] op het ontbreken van een blokkeringsregeling in de statuten van Liwi en van de andere persoonlijke holdings leidt het hof niet tot een ander oordeel. Na het intrekken van het aanbod bleef immers het onder “Kooprecht”onder a. bepaalde van kracht, zodat [X.] bij een hernieuwde wens tot verkoop opnieuw aan de optanten had moeten aanbieden. Uit de omstandigheid dat in de statuten van de holding geen (algemene) blokkeringsregeling is opgenomen, kan dan ook naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid, althans is daarvoor onvoldoende gesteld, dat indien de waardevaststelling door de deskundigen lager zou uitvallen dan de door de vervreemder gewenste prijs, deze alsnog gerechtigd zou zijn de aandelen in zijn persoonlijke holding aan een derde te verkopen. Zulks is ook geenszins aannemelijk, nu de aandeelhoudersovereenkomst blijkens de aanhef van die overeenkomst is aangegaan “ter voorkoming van inmenging van derden in CML, middels vervreemding van aandelen in de persoonlijke holding(s)”. Zoals WSM c.s. bij memorie van antwoord terecht hebben aangevoerd, zou de blokkerende werking van de aandeelhoudersovereenkomst anders eenvoudig omzeild kunnen worden door een te hoge prijs voor de aandelen te verlangen.
Het voorgaande betekent dat ook grief III faalt.
4.7. Grief II heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat de door de echtgenote van [X.] bij de brieven van 15 augustus 2008 ingeroepen nietigheid van de aandeelhoudersovereenkomst ex artikel 1:89 jo 1:88 BW geen doel heeft getroffen. De grief wordt, blijkens de toelichting, voorwaardelijk opgeworpen, voor het geval het hof zou oordelen dat er sprake is van wanprestatie zijdens Liwi.
4.7.1. De rechtbank heeft overwogen dat het bij de uit hoofde van die overeenkomst door [X.] verschuldigde boete niet gaat om een verbintenis van Liwi die door [X.] geheel of mede wordt gedragen, maar om een verbintenis van [X.] zelf (tot betaling van die boete) wegens niet-nakoming van de op [X.] rustende verplichting tot aanbieding van de door zijn persoonlijke holding Liwi gehouden aandelen Muirotamerc, zodat het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub c BW niet van toepassing is.
4.7.2. Het hof overweegt dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat onjuist is de stelling van [X.] dat hij zich bij de aandeelhoudersovereenkomst als medeschuldenaar dan wel als borg heeft verbonden voor een toekomstige schuld van Liwi zoals in de brieven van 15 augustus 2008 van de echtgenote van [X.] wordt gesteld. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bij de uit hoofde van de aandeelhoudersovereenkomst verschuldigde boete niet om een verbintenis/schuld van Liwi gaat die door [X.] geheel of mede wordt gedragen, maar om een eigen verbintenis/schuld van [X.] wegens niet-nakomen van zijn verbintenis tot het doen aanbieden door Liwi van de door haar gehouden aandelen in Muirotamerc. Bijgevolg kan het beroep op het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub c BW [X.] niet baten.
Dat geldt ook voor het door [X.] in appel gedane beroep op het bestaan van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:863 BW, waardoor de bepalingen van afdeling 7.14.2 BW inzake particuliere borgtocht van overeenkomstige toepassing zouden zijn en deze kwalificatie zou leiden tot toepasselijkheid van artikel 1:88 BW, aldus [X.]. Ook dit beroep stuit af op het hiervoor gegeven oordeel dat van een zich verbinden door [X.] tot een prestatie voor geval een derde een bepaalde verbintenis niet nakomt in casu geen sprake is. Een verdere bespreking van het beroep op genoemde wetsartikelen kan daarmee achterwege blijven.
4.7.3. De conclusie van het voorgaande is dat het oordeel van de rechtbank dat de door de echtgenote van [X.] ingeroepen nietigheid van (het litigieuze boetebeding in) de aandeelhoudersovereenkomst in gevolge artikel 1:89 BW geen doel treft en de aandeelhoudersovereenkomst in stand is gebleven, voor bekrachtiging gereed ligt. De grief treft daarmee geen doel. Het door [X.] bij memorie van grieven gedane bewijsaanbod ter zake de onwetendheid van zijn echtgenote van de verleende borgstelling zal, als niet ter beslissing van de zaak dienend, worden gepasseerd.
4.8. De grieven IV en VI - grief V ontbreekt - hebben betrekking op de omvang van de door [X.] verschuldigde boete.
4.8.1. Het hof overweegt allereerst dat voor zover [X.] zich daarbij wederom beroept op toepasselijkheid van de bepalingen betreffende particuliere borgtocht en het niet (toerekenbare) tekortschieten van [X.] in privé, dit, gelet op het vooroverwogene, buiten beschouwing kan blijven.
4.8.2. Met grief VI bestrijdt [X.] het oordeel van de rechtbank dat de zinsnede in onderdeel g. van de aandeelhoudersovereenkomst dat de vervreemder een terstond opeisbare boete verbeurt “ter grootte van de waarde van de helft van het geplaatste aandelenkapitaal van de tussenholding, vast te stellen als sub c omschreven” dient te worden begrepen en uitgelegd als door WSM c.s. gesteld, namelijk dat daarmee bedoeld is de vrije marktwaarde van het geplaatste aandelenkapitaal ten tijde van de waardevaststelling door de deskundigen.
4.8.3. [X.] herhaalt bij de grief zijn stelling uit de eerste aanleg dat met de bewuste passage bedoeld is de waarde van het geplaatste aandelenkapitaal zoals is genoemd in de aanhef van de aandeelhoudersovereenkomst. [X.] werkt deze stelling in appel nader uit door aan te voeren dat met de “waarde van het geplaatste aandelenkapitaal” bedoeld is de waarde is van het gestorte deel van het geplaatste kapitaal, en dat de verwijzing in onderdeel c naar de waardevaststelling door deskundigen slechts van toepassing is indien en voor zover partijen geen overeenstemming bereiken over de hoogte van het gestorte deel van het kapitaal. Nu het geplaatste en gestorte kapitaal van Muirotamerc f 40.000 (€ 18.151,12) bedroeg, kan geen hogere boete dan € 9.000,-- verschuldigd zijn, aldus [X.].
4.8.4. WSM c.s. hebben de door [X.] gegeven uitleg van het boetebeding gemotiveerd betwist. Zij hebben gesteld dat partijen destijds wel degelijk hebben beoogd bij de hoogte van de verschuldigde boete uit te gaan van de marktwaarde van de aandelen, en hebben er op gewezen dat anders de in de overeenkomst voorziene vaststelling van de waarde door deskundigen volstrekt onzinnig zou zijn, omdat de omvang van het kapitaal van Muirotamerc vaststaat.
4.8.5. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de expliciete verwijzing in onderdeel g naar het bepaalde sub c. van de overeenkomst, waarin een waardevaststelling door deskundigen aan de orde is, geen andere, zinvolle uitleg toelaat dan dat daarmee bedoeld is de marktwaarde die conform het oordeel van de deskundigen aan de ter verkoop aangeboden aandelen Muirotamerc dient te worden toegekend. Nu [X.] de door hem voorgestelde uitleg van het boetebeding niet nader met feiten en omstandigheden of anderszins heeft onderbouwd, en evenmin een gespecificeerd bewijsaanbod op dit punt heeft gedaan, zal het hof aan het gestelde voorbijgaan. Grief VI treft derhalve geen doel.
4.8.6. [X.] heeft bij grief IV ten slotte een beroep op matiging van de bedongen boete gedaan, stellende dat de hoogte daarvan volstrekt onevenredig is aan de gestelde wanprestatie van [X.], de mede-aandeelhouders geen schade hebben geleden door de verkoop van de aandelen aan een derde, en de billijkheid eist dat deze boete wordt gematigd tot de hoogte van de schadevergoeding op grond van de wet.
4.8.7. Het hof overweegt dat de rechter zijn bevoegdheid ex artikel 6:94 BW tot matiging van een contractueel boetebeding terughoudend dient te hanteren. De in de bepaling van artikel. 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging van de bedongen boete slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Het hof is van oordeel dat van een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat in casu geen sprake is, nu de aandeelhoudersovereenkomst is gesloten in het kader van een zakelijke samenwerking tussen partijen, het in de overeenkomst opgenomen boetebeding uitdrukkelijk strekt tot handhaving van de beslotenheid van het binnen Muirotamerc uitgeoefende samenwerkingsverband, en de hoogte van het als prikkel tot nakoming van de overeenkomst opgenomen boetebedrag destijds met instemming van partijen in de overeenkomst is opgenomen. Bijgevolg is voor matiging van de bedongen boete naar het oordeel van het hof geen aanleiding. De stelling dat de mede-aandeelhouders door de verkoop aan De Vier Armen B.V. feitelijk geen schade hebben geleden - wat daarvan zij - leidt niet tot een ander oordeel. Ook grief IV faalt derhalve.
4.8.8. Het voorgaande betekent dat het door WSM c.s. gevorderde bedrag, ten bedrage van de helft van de waarde van de aandelen van Muirotamerc, zoals destijds in het kader van de door [X.] voorgenomen verkoop van de aandelen (op grond van artikel g van de aandeel-houders overeenkomst) door de deskundigen vastgesteld, voor toewijzing gereed ligt.
4.9. Nu de besproken grieven falen, blijft het beroepen vonnis van de rechtbank in stand, waarmee ook grief 7 faalt.
Het hof zal het beroepen vonnis bekrachtigen, en [X.], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis van de rechtbank Roermond van 5 augustus 2009;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van WSM c.s. tot aan deze uitspraak worden begroot op € 6.174,00 aan verschotten en € 3.895,00 voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in appel meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 mei 2011.