ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9885

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003405-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte in verband met faillissement

In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Tijdens de regiezitting, waar getuigenverhoren waren bevolen, trok de verdachte zijn hoger beroep in voordat de getuigenverhoren plaatsvonden. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De overwegingen van het hof waren dat de belangen van de benadeelde partijen geen rol konden spelen, omdat de verdachte persoonlijk in staat van faillissement was verklaard en dit faillissement nog niet was afgewikkeld. De vorderingen van de benadeelde partijen moesten via de Faillissementswet worden afgewikkeld, wat niet mogelijk was binnen het strafproces.

De zaak werd behandeld op de terechtzitting in hoger beroep op 21 februari 2011, waar de verdediging onderzoekswensen naar voren bracht. Het hof besloot op 7 maart 2011 dat er zeven getuigen moesten worden gehoord. Echter, op 17 mei 2011 trok de verdachte zijn hoger beroep in. De advocaat-generaal stelde dat het onderzoek al ten gronde was begonnen en dat de intrekking van het hoger beroep geen gevolgen moest hebben voor de belangen van de benadeelde partijen.

Het hof overwoog dat, gezien de omstandigheden van het faillissement van de verdachte, de benadeelde partijen in het strafproces niet in hun vorderingen konden worden ontvangen. De Faillissementswet voorziet in een exclusieve procedure voor de afwikkeling van vorderingen op de failliete boedel, en het hof kon geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. Gezien het feit dat alleen de verdachte beroep had ingesteld en dat het openbaar ministerie geen bijzonder belang had bij de behandeling van de zaak, verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 1 juni 2011.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003405-10
Uitspraak : 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 augustus 2010, parketnummer 01/825127-10, en de van dat vonnis deeluitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20/001676-08, in de strafzaak tegen de verdachte,
[naam van de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost,
locatie Maashegge (ZBB), te Overloon.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Met de behandeling van de onderhavige zaak is op de terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2011 een aanvang genomen. De verdediging heeft daarbij onderzoekswensen naar voren gebracht. Na een onderbreking van het onderzoek heeft het hof op 7 maart 2011 beslist dat stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd en dat de rechter-commissaris in totaal zeven getuigen dient te horen.
Het hoger beroep van de verdachte is vervolgens bij akte intrekking beroep d.d. 17 mei 2011 ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het onderzoek reeds ten gronde een aanvang heeft genomen en dat mede gelet op de belangen van de benadeelde partijen aan de intrekking van het hoger beroep geen gevolgen dienen te worden verbonden.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is ingetrokken, nadat de terechtzitting in hoger beroep is aangevangen.
De advocaat-generaal heeft de stelling ingenomen dat door de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, tekort wordt gedaan aan de belangen van de benadeelde partijen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 juni 2011 is gebleken dat de verdachte op 3 februari 2009 door de rechtbank ’s-Hertogenbosch persoonlijk in staat van faillissement is verklaard en dat dit faillissement nog niet is afgewikkeld. Het hof heeft deze omstandigheid geverifieerd door raadpleging van het Centraal Insolventieregister (via Rechtspraak.nl) op 1 juni 2011. Die omstandigheid brengt met zich dat de benadeelde partijen in het strafproces niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen en dat zij hun vorderingen slechts bij de faillissementscurator kunnen indienen. De Faillissementswet voorziet immers in een exclusieve procedure voor de afwikkeling van vorderingen op de failliete boedel, welke niet kan worden doorkruist door een andere procedure, zoals de voeging in het strafproces. Het is niet aan de strafrechter om de vorderingen op de boedel vast te stellen. Daarom kan een schadevergoedingsmaatregel evenmin worden opgelegd. De belangen van de benadeelde partijen zijn daarom naar het oordeel van het hof in de onderhavige strafzaak niet meer aan de orde en dienen dus te worden geëcarteerd bij de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte.
Het hof overweegt voorts dat met de behandeling van de zaak in hoger beroep reeds enig onderzoek heeft plaatsgevonden. Niet alleen heeft de rechter-commissaris op grond van artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering een getuige gehoord, maar ook zijn na de ter terechtzitting van 7 maart 2011 genomen beslissingen, stukken in het geding gebracht. Daar staat tegenover dat de rechter-commissaris nog geen gevolg heeft gegeven aan de beslissing van het hof d.d. 7 maart 2011 om getuigen te horen en dat met de ondervraging van de verdachte nog geen aanvang is genomen. In dit geval is het hof daarom van oordeel dat van een behandeling van de zaak ten gronde nog geen sprake is.
In aanmerking genomen voorts dat alleen de verdachte tegen het vonnis beroep heeft ingesteld, dat de verdachte blijkens de intrekking van het hoger beroep geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep en dat het openbaar ministerie daarbij geen bijzonder, daartegen opwegend, strafvorderlijk belang - zoals de wens om een zwaardere straf te eisen dan is opgelegd door de rechtbank - heeft aangevoerd, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. M. Rutgers en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.