ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9885
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- J.C.A.M. Claassens
- M. Rutgers
- W.J. Kolkert
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte in verband met faillissement
In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Tijdens de regiezitting, waar getuigenverhoren waren bevolen, trok de verdachte zijn hoger beroep in voordat de getuigenverhoren plaatsvonden. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De overwegingen van het hof waren dat de belangen van de benadeelde partijen geen rol konden spelen, omdat de verdachte persoonlijk in staat van faillissement was verklaard en dit faillissement nog niet was afgewikkeld. De vorderingen van de benadeelde partijen moesten via de Faillissementswet worden afgewikkeld, wat niet mogelijk was binnen het strafproces.
De zaak werd behandeld op de terechtzitting in hoger beroep op 21 februari 2011, waar de verdediging onderzoekswensen naar voren bracht. Het hof besloot op 7 maart 2011 dat er zeven getuigen moesten worden gehoord. Echter, op 17 mei 2011 trok de verdachte zijn hoger beroep in. De advocaat-generaal stelde dat het onderzoek al ten gronde was begonnen en dat de intrekking van het hoger beroep geen gevolgen moest hebben voor de belangen van de benadeelde partijen.
Het hof overwoog dat, gezien de omstandigheden van het faillissement van de verdachte, de benadeelde partijen in het strafproces niet in hun vorderingen konden worden ontvangen. De Faillissementswet voorziet in een exclusieve procedure voor de afwikkeling van vorderingen op de failliete boedel, en het hof kon geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. Gezien het feit dat alleen de verdachte beroep had ingesteld en dat het openbaar ministerie geen bijzonder belang had bij de behandeling van de zaak, verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 1 juni 2011.