Parketnummer : 20-000862-10
Uitspraak : 15 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 01/825574-08 tegen de verdachte,
[naam van de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd en aldus niet te zijn gericht tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
In aanmerking genomen voorts dat het onder 3 ten laste gelegde een impliciet cumulatieve tenlastelegging betreft (dit wil zeggen dat hier meerdere gevallen van witwassen zijn ten laste gelegd) en de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het witwassen van het op 5 april 2004 aan [A] overgemaakte geldbedrag, kan dat onderdeel in hoger beroep evenmin meer aan de orde zijn. Het hoger beroep wordt geacht niet tegen deze vrijspraak te zijn gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen. Dit vonnis houdt in: een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld.
De raadsman van de verdacht heeft verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf en de te nemen beslissing omtrent de in beslag genomen geldbedragen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is - voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 april 2004 tot en met 21 september 2008, te Eindhoven, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten (aanzienlijke) geldbedragen, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten die geldbedragen, althans dat geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voor zover het onder 3 ten laste gelegde ziet op het geldbedrag dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich droeg (EUR 620,00) en de geldbedragen die in zijn woning zijn aangetroffen (EUR 6400,00 en een hoeveelheid buitenlands geld), schiet het voorhanden bewijs naar het oordeel van het hof tekort om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen. Het hof overweegt in dit verband dat weliswaar aannemelijk is dat die geldbedragen zijn verkregen uit door de verdachte zelf begane misdrijven (verkoop van drugs), maar niet dat de verdachte een handeling heeft verricht die erop is gericht om die criminele opbrengsten veilig te stellen. Het enkele voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven, is immers geen handeling die kan bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen (vgl. HR 26 oktober 2010, LJN BM4440).
Het hof acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aan [B] en
[C] overgemaakte geldbedragen heeft witgewassen. Niet alleen zijn die geldtransacties respectievelijk aan de moeder van de verdachte en een vriend gericht, maar ook kan gelet de omvang van die transacties (22 september 2006, EUR 250,00 aan [C]; 27 oktober 2006, EUR 810,00 aan [B] en 30 augustus 2006, EUR 200,00 aan [B]) niet worden uitgesloten dat die geldbedragen op legale wijze zijn verdiend. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat de betreffende geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
In zoverre zal het hof de verdachte dan ook van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode 1 mei 2006 tot en met 31 juli 2007, te Eindhoven, voorwerpen, te weten (aanzienlijke) geldbedragen, heeft overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte in de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 juli 2007 viermaal via een zogeheten “money transfer” geld heeft overgemaakt naar Curaçao. Het totaalbedrag van die geldtransacties betreft EUR 15.138,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de verdachte dit kon bekostigen uit zijn arbeidsinkomsten en evenmin uit zijn spaargelden. Immers, volgens de gegevens van de Belastingdienst heeft de verdachte in het jaar 2005 een aan loonheffing onderworpen inkomen van EUR 216,00 netto gehad en in de jaren 2006 en 2007 in het geheel geen aan loonheffing onderworpen inkomen genoten, terwijl hij die jaren evenmin over spaargelden heeft beschikt en geen renteontvangsten heeft opgegeven. Ter terechtzitting van de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan de doorzoeking van zijn woning (op 21 september 2008) een jaar lang als schoonmaker had gewerkt en daarmee netto EUR 650,00 à EUR 700,00 had verdiend. De huur van zijn kamer bedroeg EUR 400,00 à EUR 500,00 per maand. Hij betaalde die huur samen met zijn vriendin. Zijn vriendin studeerde en genoot zodoende studiefinanciering. Daarnaast kreeg zijn vriendin ook wel eens geld van haar moeder.
Naar het oordeel van het hof verklaren deze gegevens niet op welke (legale) wijze de verdachte de beschikking heeft kunnen krijgen over de aanzienlijke geldbedragen die door verdachte zijn overgemaakt.
Daar komt bij dat uit diverse verklaringen naar voren komt dat de verdachte in cocaïne heeft gehandeld. Zo heeft [D] op 21 september 2008 verklaard dat zij al vijf keer eerder cocaïne bij de verdachte heeft gekocht en dat zij ook al vorig jaar (naar het hof begrijpt: in 2007) bij de verdachte heeft gekocht. Voorts heeft een anoniem gebleven getuige het telefoonnummer verstrekt van een Antilliaanse drugsdealer, welk telefoonnummer bij nader onderzoek bleek te zijn verbonden aan een van de mobiele telefoons van de verdachte. Ten slotte heeft ook [E] bij zijn aanhouding op 23 maart 2008 verklaard dat de verdachte cocaïne aan hem had verkocht.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen voormelde feiten en omstandigheden het vermoeden dat de verdachte geldbedragen heeft overgedragen die uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat brengt met zich dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die geldbedragen (vgl. HR 29 maart 2011, LJN BO2628).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de geldbedragen niet van hem, maar van ene [F] waren en dat hij op diens verzoek de geldbedragen heeft overgemaakt aan voor hem onbekende personen. Hij heeft slechts als tussenpersoon gefungeerd en zag het als een soort van vriendendienst, aldus de verdachte.
Het hof hecht geen geloof aan die verklaring, nu de verdachte deze lezing in al zijn onderdelen eerst bij de behandeling in hoger beroep te berde heeft gebracht en niet verifieerbaar heeft willen dan wel kunnen maken. Aan de hand van de door de verdachte verschafte gegevens kan deze [F] immers niet worden getraceerd, terwijl de verdachte bij eerdere gelegenheden (zowel bij de politie als de rechtbank) heeft verklaard dat hij de geldbedragen heeft gewonnen met gokken en vervolgens die geldbedragen aan vrienden heeft overgemaakt. Bij de rechtbank heeft de verdachte daarover aanvullend verklaard dat hij de geldbedragen eerst van die vrienden had geleend om te kunnen gokken en dat hij die leningen na behaalde gokwinsten weer had afgelost. Ook deze lezing heeft de verdachte niet onderbouwd. Zo heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij de geldbedragen werkelijk via leningen heeft verkregen en over het gokken heeft hij slechts verklaard dat hij bij [een casino] in Eindhoven roulette heeft gespeeld. Data waarop de verdachte gokwinsten zou hebben behaald of namen van personen die dat zouden kunnen bevestigen, heeft de verdachte niet genoemd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof daarom niet aannemelijk geworden dat de geldbedragen die naar Curaçao zijn overgemaakt, gokwinsten zijn.
Gelet daarop komt het hof tot het eindoordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig zijn en door de geldbedragen naar Curaçao over te maken, heeft de verdachte de criminele herkomst daarvan verhuld.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof oordeelt dat het onder 3 bewezen verklaarde als volgt behoort te worden gekwalificeerd:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van die feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij houdt het hof rekening met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband is van belang dat de verdachte met het doorsluizen van uit misdrijf verkregen gelden weliswaar de integriteit van het financiële en economische verkeer heeft geschonden, maar dat die schending gelet op de hoogte van die gelden relatief beperkt is gebleven.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte in de eerste plaats kennis genomen van het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 26 april 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensmisdrijven en overtredingen van de Opiumwet. Daar staat tegenover dat er sprake lijkt te zijn van een positieve ommekeer in het leven van de verdachte. De verdachte heeft samen met zijn vriendin een kind gekregen en is momenteel bovendien fulltime werkzaam als magazijnmedewerker. In dat kader wordt de verdachte door zijn werkgever tevens een heftruckopleiding aangeboden.
Het hof acht het niet wenselijk om die positieve ontwikkelingen te doorkruisen en komt daarom alles afwegende tot de volgende gecombineerde strafoplegging. In aanmerking genomen de inbreuk op het financiële en economische verkeer enerzijds en de draagkracht van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, anderzijds, acht het hof het in de eerste plaats aangewezen om een geldboete van na te melden hoogte op te leggen. Daarnaast is het hof van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 180 uren geboden is, met dien verstande dat de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd (te weten van 21 september 2008 tot en met 27 oktober 2008, derhalve 37 dagen) naar maatstaf van 2 uren per dag daarop in mindering dient te worden gebracht.
Onder de verdachte zijn het bij zijn aanhouding aangetroffen geldbedrag (EUR 620,00) en de in zijn woning aangetroffen geldbedragen (EUR 6400,00 en een hoeveelheid buitenlands geld) in beslag genomen. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of die geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het hof de verdachte vrijspreekt van het witwassen van deze geldbedragen.
Het hof overweegt in dat verband als volgt. Blijkens de wetsgeschiedenis is de reikwijdte van artikel 33a, eerste lid, onder e, van het Wetboek van Strafrecht beperkt tot voorwerpen die niet zijn gebruikt bij het misdrijf waarvoor de veroordeling wordt uitgesproken, maar wel de bestemming hadden om bij dat misdrijf te worden gebruikt. Nu geen relatie kan worden vastgesteld, zoals door de wetgever kennelijk wordt beoogd, tussen de geldbedragen die bij verdachte in beslag zijn genomen en één of meer van de bewezen verklaarde geldtransacties zijn de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen niet vatbaar voor verbeurdverklaring.
Daarom zal het hof gelasten dat de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte worden teruggegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten EUR 620,00, EUR 6400,00 en een hoeveelheid buitenlands geld (zoals is aangeduid op pagina 81 van het proces-verbaal van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, [nadere aanduiding]).
Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 15 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.