Parketnummer : 20-004230-10
Uitspraak : 24 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad in verband met de gegrondverklaring van de aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof te Arnhem van 7 februari 2006, parketnummer 21-004005-05 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte is bij voormeld arrest van het gerechtshof te Arnhem ter zake van
- de onder 1 bewezen verklaarde diefstal
- de onder 2 subsidiair bewezen verklaarde oplichting
- het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde medeplegen van oplichting
- het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde medeplegen van oplichting
- de onder 5 bewezen verklaarde diefstal in vereniging
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
Bij arrest van 2 november 2010, nr. S 00479/07 HS, heeft de Hoge Raad der Nederlanden de aanvraag tot herziening van genoemd arrest gegrond verklaard, voor zover zij betrekking heeft op het onder 5 bewezen verklaarde feit, met bevel voor zover nodig tot opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voornoemd arrest van het gerechtshof te Arnhem en met verwijzing van de zaak naar dit gerechtshof ten einde op grond van artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering opnieuw te worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor de overige feiten op de voet van artikel 476, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de straf te bepalen.
Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, in hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem en ter terechtzitting van dit hof in hoger beroep na herziening.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft betrekking op het gedeelte dat na deze verwijzing thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof in herziening de verdachte zal vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde en ten aanzien van het onder 1 primair, het onder 2 subsidiair, het onder 3 subsidiair en het onder 4 subsidiair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van het voorarrest zal opleggen en de vordering van de benadeelde parij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk zal verklaren.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde en ten aanzien van de overige feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 9 à 10 maanden.
Aan verdachte is voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
5.
hij op of omstreeks 12 juli 2004 in de gemeente Zutphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans 4500 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
hij op of omstreeks 12 juli 2004 in de gemeente Zutphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 3] (geboren op [1922]) heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans 4500 euro, althans van enig geldbedrag, in elk geval enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- tegen voornoemde [benadeelde 3] (op straat) gezegd dat hij/zij de waterleiding kwam(en) controleren
- (vervolgens) een afspraak met die [benadeelde 3] gemaakt en/of
- zich in de woning van die [benadeelde 3] begeven en/of hier rondgekeken en/of
- tegen voornoemde [benadeelde 3], gezegd dat er leidingen vernieuwd moesten worden en dat dit veel geld zou kosten en/of
- tegen voornoemde [benadeelde 3] gezegd dat ze geld moest betalen en/of ophalen en/of
- tegen voornoemde [benadeelde 3] gezegd (nadat die [benadeelde 3] had gezegd dat ze 2000 euro thuis had en dat dit geld aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) had laten zien) dat ze het resterende bedrag bij de [bank] moest pinnen en/of
- zich met die [benadeelde 3] (in een auto) naar de [bank] begeven, waardoor voornoemde [benadeelde 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het als volgt.
De kern van het bewijs voor het onder 5 ten laste gelegde feit wordt gevormd door het resultaat van de gebezigde geuridentificatieproef. Gelet op de inmiddels vastgestelde onregelmatigheden met betrekking tot de geuridentificatieproeven in de periode en de regio waarin de onderhavige proef is gehouden, dient dit resultaat te worden uitgesloten van het bewijs. De verdachte ontkent dat hij dit feit heeft gepleegd.
Naar het oordeel van het hof kan het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu ook overigens ter zake geen dragend bewijs voorhanden is, bij gebrek aan voldoende andere wettige bewijsmiddelen niet bewezen worden verklaard.
Op te leggen straf met betrekking tot de niet aan het oordeel van het hof onderworpen onder 1 primair, onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- Verdachte heeft zich binnen een periode van een half jaar schuldig gemaakt aan vermogensdelicten waarbij hoofdzakelijk (alleenwonende) bejaarden het slachtoffer zijn geworden. De wijze van het plegen van de feiten door verdachte en zijn mededader werd gekenmerkt door een berekende sluwheid en grote brutaliteit.
- Met dit hoofdzakelijk door persoonlijk gewin ingegeven handelen, miskent verdachte niet alleen de belangen van de directe slachtoffers en de gevoelens van angst en onveiligheid die dit handelen bij hun te weeg heeft gebracht, maar ook de gevolgen van zijn daden voor de samenleving als geheel.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij de straftoemeting heeft het hof anderzijds rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede het feit dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels bijna 7 jaar is verstreken en verdachte in de tussenliggende periode zich niet schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
Het hof vindt in het vorenstaande aanleiding om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.000,00. Deze vordering is bij het arrest van het gerechtshof te Arnhem toegewezen tot een bedrag van EUR 4.500,00.
De benadeelde partij heeft zich in herziening opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof, rechtdoende in herziening:
Vernietigt de 7 februari 2006 door het gerechtshof te Arnhem (parketnummer 06-580062-05) uitgesproken bewezenverklaring van het onder 5 primair ten laste gelegde en doet in zoverre opnieuw recht;
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Vernietigt de strafoplegging door het gerechtshof te Arnhem;
Bepaalt dat voor de op 7 februari 2006 door het gerechtshof te Arnhem
(parketnummer 06-580062-05) onder 1 primair, onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 subsidiair bewezen verklaarde en gekwalificeerde feiten zal worden opgelegd:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3], in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Buhrs, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. G.TH.C. van der Bilt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 24 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.TH.C. van der Bilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.