ECLI:NL:GHSHE:2011:BR1511

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003532-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak in zaak van doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte was eerder veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak gevraagd voor zowel moord als gekwalificeerde doodslag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 september 2007 in Roosendaal het slachtoffer dodelijk heeft verwond met een vuurwapen. De verdachte stelde dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, waardoor het beroep op noodweer niet kon slagen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, maar heeft wel het tweede subsidiair bewezen verklaard: medeplegen van doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van EUR 6.608,84 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003532-09
Uitspraak : 13 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 8 oktober 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-635106-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [adres]
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen,
waarbij de meervoudige kamer van de rechtbank Breda de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag bewezen heeft verklaard en verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij geheel heeft toegewezen.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen tot een bedrag van EUR 6.608,84. De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. H.C.J.M. de Goede, en van hetgeen door verdachte en namens diens raadsman, mr. J.M.A. Loevendie, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen verdachte subsidiair is ten laste gelegd, te weten medeplegen van gekwalificeerde doodslag, en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof deze zal toewijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
- vrijspraak van het primair ten laste gelegde (medeplegen van moord), ontslag van alle rechtsvervolging van zowel het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van gekwalificeerde doodslag) als van het tweede subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van doodslag) en vrijspraak van het derde subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van inbraak met geweld, de dood ten gevolge hebbende) bepleit;
- zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezenverklaring van het vierde subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van een poging tot inbraak met geweld, de dood ten gevolge hebbende);
- verzocht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 14 jaren te matigen;
- geen bezwaar gemaakt tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en zich op dat punt gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een (poging tot) diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
tweede subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
derde subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat 6a, heeft weggenomen een of meer goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, welke diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming, werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) op zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of met dat/een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
vierde subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat 6a, weg te nemen een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, de voordeur van die woning in heeft/hebben getrapt en/of in die woning een of meer deur(en) en/of een luik heeft/hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) op zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of met dat/een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Met betrekking tot hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd, te weten (medeplegen van) moord, is het hof – met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden bevat om tot een bewezen verklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] te kunnen komen. Immers, niet is komen vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Voorts is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van een voorafgaand aan de schietpartij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gezamenlijk beraamd plan, waaruit de op het vuurwapengebruik door verdachte en de op de dood van [slachtoffer] gerichte opzet van beiden zou kunnen worden afgeleid.
Ten aanzien van hetgeen verdachte subsidiair is ten laste gelegd, te weten (medeplegen van) gekwalificeerde doodslag, is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat ook daarvoor het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Het hof overweegt daartoe dat, om tot een bewezenverklaring te komen ter zake van gekwalificeerde doodslag, bewezen moet worden – naast de doodslag en een ander strafbaar feit – dat die doodslag is gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat andere strafbare feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf (en/of zijn mededader) hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de doodslag heeft (mede)gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de (poging tot) diefstal van de hasj uit de woning voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de medeverdachte [medeverdachte] straffeloosheid te verzekeren dan wel het bezit van de hasj te verzekeren. Immers, direct nadat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten, hebben hij en [medeverdachte] hun zoektocht naar de hasj gestaakt, zijn de woning ontvlucht en pas veel later aangehouden. Het hof is derhalve van oordeel dat er geen strafrechtelijk relevant direct verband bestaat tussen de poging tot diefstal van de drugs en de dood van het slachtoffer en dat dit twee op zichzelf staande feiten betreft.
Nu het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zal het hof verdachte daarvan vrijspreken.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
Op 12 september 2007 omstreeks 04.30 uur heeft een bewoner van de Stationsstraat te Roosendaal bij de politie gemeld dat zij vanuit haar woning gegil en op schieten lijkende geluiden heeft gehoord. De ter plaatste gearriveerde verbalisanten troffen de voordeur van het perceel Stationsstraat 6a te Roosendaal open aan. Zij hebben de voordeur verder open geduwd en hebben de trap naar de eerste verdieping genomen, alwaar zij aan het einde van de overloop een manspersoon op de grond aantroffen. De verbalisanten zagen dat de man ruggelings op de grond lag met zijn hoofd in de richting van de rechterdeur en zijn voeten nagenoeg op de drempel van de linkerdeur. Voorts zagen zij dat de man geen teken van leven gaf. Door een broeder van de GGD werd, nadat deze een ECG had gemaakt welke geen uitslag gaf, medegedeeld dat de man overleden was. Tijdens een confrontatie in het mortuarium later die dag werd door de getuigen verklaard dat zij het stoffelijke overschot van de man herkenden als [slachtoffer].
Uit de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is ondermeer gebleken dat er sprake is van één inschot in de romp en een doorschot door beide onderbenen. Door de arts-patholoog is geconcludeerd dat het intreden van de dood kan worden verklaard door het inschot in de romp met perforatie van onder meer de long, het hart en de lever, gepaard gaande met forse bloeduitstorting.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] hem op 11 september 2007 heeft benaderd met de vraag of hij samen met hem naar Roosendaal wilde afreizen om een inbraak te plegen. Volgens de opdrachtgever van [medeverdachte], [opdrachtgever], zou in de woning aan de Stationsstraat 6a 50 kilogram hasj verstopt liggen en zouden [medeverdachte] en verdachte de helft van de opbrengst krijgen. Verdachte en [medeverdachte] zijn in de vroege ochtend van 12 september 2011 per auto vanuit België naar het pand in Roosendaal gereden. [medeverdachte] wist op dat moment nog niet dat verdachte een geladen vuurwapen bij zich droeg in zijn broeksband. Bij de woning aan de Stationsstraat 6a gearriveerd heeft verdachte de voordeur ingetrapt, waarna beiden het pand zijn binnengegaan. Op de eerste verdieping stuitten zij tot hun verrassing op [slachtoffer], die in de achterste slaapkamer lag te slapen. Er ontstond een worsteling tussen [slachtoffer], [medeverdachte] en verdachte. De laatste twee wisten [slachtoffer] uiteindelijk te overmeesteren, waarna hij met behulp van een coaxkabel werd vastgebonden en op bed werd neergelegd. Verdachte heeft vervolgens zijn vuurwapen gepakt en [slachtoffer] daarmee onder schot gehouden, zodat [medeverdachte] – na eerst terug naar de auto te zijn gelopen – de zoektocht naar de drugs kon voortzetten. Op een gegeven moment wist [slachtoffer] zich los te maken en heeft hij een schraapstaal gepakt, waarmee hij dreigend op [medeverdachte] afkwam. Verdachte zag dit en waarschuwde [medeverdachte], waarna een tweede worsteling met [slachtoffer] volgde.
Bovenstaande gang van zaken wordt – tot aan dit moment – door medeverdachte [medeverdachte] bevestigd.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in de woning aan de Stationsstraat 6a te Roosendaal meermalen met het vuurwapen heeft geschoten en dat hij [slachtoffer] hierbij heeft geraakt.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde doodslag (tweede subsidiair). Daartoe is aangevoerd dat er geen sprake was van opzet, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, om [slachtoffer] van het leven te beroven nu het wapen tijdens de worsteling, nadat het slachtoffer zich had bevrijd, onbedoeld is afgegaan.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Verdachte heeft bekend dat hij in de woning meermalen met het door hem meegebrachte vuurwapen heeft geschoten. Uit de omstandigheid dat verdachte in een kleine ruimte meermalen, gericht dan wel ongericht, heeft geschoten met een vuurwapen, volgt naar algemene ervaringsregels dat de kans aanmerkelijk is dat de zich in die ruimte bevindende [slachtoffer] daardoor dodelijk wordt getroffen. Deze gedraging van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm derhalve worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – nu van enige contra-indicatie niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte welbewust de aanmerkelijk kans op dit gevolg heeft aanvaard. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, ook indien de lezing van verdachte omtrent het afgaan van het wapen tijdens de worsteling wordt gevolgd, overeind blijft dat verdachte welbewust een geladen vuurwapen heeft meegenomen waarbij hij naar eigen zeggen niet heeft geverifieerd en niet wist of het was doorgeladen, dat wil zeggen of zich munitie in de kamer bevond. Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat er op zijn minst sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Het hof overweegt daarbij nog dat het de resultaten uit het onderzoek naar de schootsbanen niet strijdig acht met bovenstaande conclusie.
Het hof verwerpt het verweer.
B.
Voorts is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat sprake is van medeplegen van doodslag. Weliswaar is verdachte de enige persoon geweest die met het vuurwapen heeft geschoten en daarbij [slachtoffer] dodelijk heeft verwond, maar medeverdachte [medeverdachte] is vanaf het moment dat verdachte het slachtoffer onder schot hield, van de aanwezigheid en het gebruik van het vuurwapen op de hoogte geraakt. Op verzoek van verdachte is [medeverdachte] vervolgens terug naar de auto gelopen om een koevoet te halen, – het hof gaat, anders dan het openbaar ministerie, uit van deze lezing van de gebeurtenissen – is weer terug naar de woning gekomen en is vervolgens doorgegaan met het zoeken naar de volgens [opdrachtgever] in de woning aanwezige hasj. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat medeverdachte [medeverdachte] de aanwezigheid van het wapen reeds heeft geconstateerd op het moment dat verdachte dit hanteert om het slachtoffer onder bedwang te houden. Dit nadat jegens het slachtoffer door beide verdachten veel geweld is gebruikt om hem te overmeesteren. Hierna heeft [medeverdachte] de mogelijkheid gehad zich van het gebruik van het vuurwapen te distantiëren, maar heeft hij daartoe kennelijk geen aanleiding of reden gezien. [medeverdachte] heeft immers op geen enkel moment tegen verdachte gezegd dat hij niet wilde hebben dat verdachte het slachtoffer met het vuurwapen onder schot hield, noch is hij bijvoorbeeld – nadat hij de woning had verlaten – in de auto gestapt en weggereden. Juist door naar de woning terug te gaan en aldaar zijn zoektocht naar de drugs te vervolgen, wetende dat verdachte het slachtoffer onder schot hield met een vuurwapen en derhalve dat het geweld zou kunnen escaleren omdat – mede gelet op het verzet dat eerder had plaatsgevonden en het geweld dat was gebruikt om dit verzet te breken – niet uit te sluiten viel dat het slachtoffer een poging zou doen zich te bevrijden, heeft [medeverdachte] zich geschaard achter het voorwaardelijk opzet van verdachte op de doodslag van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hiervoor vermelde feiten waarvan het hof uitgaat en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs en de aan deze onderdelen ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte tweede subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het tweede subsidiair bewezen verklaarde levert op: medeplegen van doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte. De verdediging heeft gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat hij op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft dit verweer gestoeld op een viertal onderdelen.
Noodweer
De verdediging heeft aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] plotseling door [slachtoffer] werd aangevallen met een schraapstaal, waardoor er in ieder geval ‘het onmiddellijk dreigende gevaar voor een wederrechtelijke aanranding’ ontstond. Deze aanval was een ogenblikkelijke aanval van het lijf van [medeverdachte] en was bovendien wederrechtelijk, zodat er geen sprake was van een rechtmatige aanval wegens het bestaan van een noodweersituatie. Immers, het insteken op iemands hoofd met een 30 cm lange schraapstaal is geen proportionele reactie op hetgeen zich voordien had voorgedaan, zodat een geldig beroep op noodweer van de zijde van het slachtoffer (in theorie) niet geaccepteerd zou worden.
Subsidiariteit
Verdachte moest wel tot de aanval overgaan omdat er geen andere reële opties (meer) openstonden, zoals vluchten. Dit is te meer het geval nu de feiten zich in een afgesloten ruimte afspeelden, alwaar er minder vluchtmogelijkheden waren.
Proportionaliteit
Het meermalen op het slachtoffer schieten was in deze situatie geboden. Het slachtoffer ging met de verdachten in gevecht ondanks dat zij met z’n tweeën waren en een vuurwapen bij zich hadden. Zichzelf op een andere manier verdedigen was voor verdachte dan ook geen optie. Ook vluchten was geen optie.
Culpa in causa
De verdachten hebben zich niet willens en wetens in een situatie begeven waarin een agressieve reactie van [slachtoffer] te verwachten was, nu [slachtoffer] vastgebonden lag op bed en derhalve niet (fysiek) agressief kon worden, althans verdachten hoefden daar geen rekening mee te houden. Het feit dat zij op enig moment als vanuit het niets met geweld werden geconfronteerd, waaraan zij zich niet konden onttrekken, noopte tot een verdedigingshandeling tegen deze onmiddellijke wederrechtelijke aanranding.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient het gepleegde feit te zijn geboden door de noodzakelijke verdediging van een eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat [slachtoffer] zich op enig moment heeft weten te ontdoen van de coaxkabel waarmee hij was vastgebonden en zich met een schraapstaal in de richting van medeverdachte [medeverdachte] heeft bewogen. De vraag waarvoor het hof zich ziet gesteld, is of hier sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer jegens [medeverdachte]. Het hof overweegt dat het bij de beoordeling van die vraag niet uitmaakt op welke wijze het schraapstaal – ondershands of bovenshands – door [slachtoffer] werd vastgehouden.
Naar het oordeel van het hof had [slachtoffer] het recht om te proberen de verdachten uit zijn woning te krijgen, in elk geval om zich met (dreiging met) geweld een doorgang te verschaffen teneinde aan zijn belagers te ontkomen, nu zij zich daar onrechtmatig bevonden, fors geweld tegen hem hadden gebruikt, hem eerder hadden vastgebonden en mishandeld en hem vervolgens met een vuurwapen onder schot hadden gehouden. Toen de aandacht even niet op hem was gevestigd – daar [medeverdachte] met zijn rug naar hem toe gericht op zoek was naar drugs onder de vloer van de slaapkamer en verdachte bezig was met het forceren van de terrasdeur in de hal – heeft [slachtoffer] kans gezien zichzelf te bevrijden van de om zijn handen gebonden coaxkabel en heeft hij een zich plekke bevindend schraapstaal ter hand weten te nemen. In een poging zich hiermee een uitweg te banen is [slachtoffer] met het schraapstaal in de hand op [medeverdachte] afgekomen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof met de verdediging van oordeel dat er bij die aanval van [slachtoffer] op [medeverdachte] sprake was van ogenblikkelijkheid. Deze opvatting vindt tevens steun in de door verdachte gebezigde woorden ‘pas op, pas op’ ter waarschuwing van [medeverdachte]. Toen [slachtoffer] een ogenblik niet onder schot werd gehouden door verdachte, bewoog hij zich met het schraapstaal naar [medeverdachte], die geen vuurwapen (enkel een koevoet) bij zich had en de eerste persoon was op zijn weg naar vrijheid. Het hof is van oordeel dat [slachtoffer] in alle redelijkheid, onder de gegeven omstandigheden – waarbij hij in zijn eigen woning geslagen, verwond, vastgebonden en onder schot gehouden was – zich tegen verdachten mocht verweren door het schraapstaal in de richting van [medeverdachte] te hanteren. Het hof acht de door [slachtoffer] gekozen reactie niet disproportioneel. Gebruik van andere middelen kon onder de gegeven omstandigheden niet van hem worden gevergd.
Anders dan de verdediging, acht het hof het ook in de lijn der verwachting dat [slachtoffer] zich zou willen bevrijden uit zijn benarde situatie. Het hof volgt de verdediging dan ook niet in de stelling dat verdachten geen rekening hoefden te houden met een aanval van het slachtoffer. Dat verdachten dit ook deden, blijkt uit het feit dat [slachtoffer] met een vuurwapen onder schot werd gehouden.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat de aanval van [slachtoffer] op [medeverdachte] weliswaar ogenblikkelijk was, maar niet wederrechtelijk. Nu noodweer tegen iemand die zelf handelt in noodweer niet mogelijk is, verwerpt het hof het door de verdediging gevoerde verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg ter zake van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter zake van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag eveneens veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest, gevorderd.
De verdediging heeft het hof verzocht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 14 jaren te matigen. Daartoe is aangevoerd dat een in jaren uitgedrukte gevangenisstraf weliswaar in de rede ligt, maar dat 14 jaren gevangenisstraf een te harde straf is voor een feit dat verdachte tevoren niet heeft bedacht en wellicht niet heeft kunnen bedenken. Dit te meer wanneer er volgens de richtlijnen 9 tot 12 jaren wordt aangegeven voor moord, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer], waarbij verdachte degene is geweest die de dodelijke schoten heeft gelost. Verdachte heeft [slachtoffer] daarmee beroofd van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Dit heeft op een gewelddadige wijze plaatsgevonden, waarbij de verdachten ervoor hebben gekozen de zoektocht naar de hasj niet af te breken en de woning te verlaten toen zij zich met het slachtoffer geconfronteerd zagen, maar juist de confrontatie aan gingen en daarbij een vuurwapen ter hand hebben genomen. Het hof rekent dat verdachte (en zijn mededader) zwaar aan.
Het spreekt voor zich dat het overlijden van [slachtoffer] groot leed teweeggebracht heeft bij zijn nabestaanden. Het verdriet en onbegrip is groot, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen. Voorts is het te verwachten dat een situatie als de onderhavige – waarbij het slachtoffer niets te maken had met de (mogelijk niet eens aanwezige) hasj, opkomt voor zijn eigen veiligheid en dit moet bekopen met de dood – de algemene gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving in negatieve zin zal beïnvloeden.
In strafverzwarende zin heeft het hof rekening gehouden met:
- de omstandigheid dat verdachte degene is geweest die het (geladen) vuurwapen vanuit België heeft meegenomen naar de woning, [slachtoffer] daarmee onder schot heeft gehouden, vervolgens met dat vuurwapen heeft geschoten en daarbij [slachtoffer] dodelijk heeft verwond;
- het tijdsverloop, in dier voege dat verdachte ruim de tijd en de gelegenheid heeft gehad de woning te verlaten om verdere confrontatie met het slachtoffer te voorkomen;
- de omstandigheid dat verdachte blijkens het zich in het dossier bevindende, hem betreffende Belgisch strafblad, in België meerdere malen wegens het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld.
Ten voordele van verdachte heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte niet van meet af aan de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer het leven te ontnemen en berouw heeft getoond.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren erg fors is. Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 6.608,84, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en derhalve van rechtswege aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 6.608,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2007 tot aan de dag van algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De verdediging heeft die vordering ook niet betwist.
Het hof ziet tevens aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Voorts is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tweede subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] ter zake van het tweede subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 6.608,84 (zesduizend zeshonderdacht euro en vierentachtig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 september 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 6.608,84 (zesduizend zeshonderdacht euro en vierentachtig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 (achtenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 september 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.J. van der Kaaden, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Oort, griffier,
en op 13 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.