ECLI:NL:GHSHE:2011:BR1516

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.006.896 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de nietigheid van een huurovereenkomst tussen DT Holding B.V. en LF Euregio Büro Center GmbH

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van DT Holding B.V. tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Limburg, die in eerste aanleg een verklaring van recht heeft gevorderd dat de huurovereenkomst tussen DT Holding en LF Euregio Büro Center GmbH nietig is. De Ontvanger stelt dat de huurovereenkomst, gedateerd 19 december 2000, gefalsificeerd is en dat deze niet kan worden ingeroepen tegen de Ontvanger. De rechtbank Maastricht heeft in een eerder vonnis van 23 februari 2005 vastgesteld dat de verklaring van DT Holding onjuist was en heeft DT Holding veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.905.876,90 aan de Ontvanger.

In het hoger beroep heeft DT Holding twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft de grieven van DT Holding bestreden en de zaak verder beoordeeld. Het hof oordeelt dat de Ontvanger terecht heeft gesteld dat de huurovereenkomst nietig is, omdat deze niet op de aangegeven datum kan zijn gesloten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd dat de huurovereenkomst daadwerkelijk op 19 december 2000 is gesloten, en dat de schriftelijke overeenkomst gefalsificeerd is.

Het hof heeft DT Holding toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van de Ontvanger. De zaak is aangehouden voor het horen van getuigen en verdere bewijslevering. De uitspraak van het hof is gedaan op 12 juli 2011, waarbij de rechters J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en G.J. Vossestein betrokken waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.006.896
arrest van de tweede kamer van 12 juli 2011
in de zaak van
DT HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. H. Kayed,
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST LIMBURG,
kantoor Roermond,
gevestigd te Roermond,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.L.M. van Opstal,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 mei 2008 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, gewezen vonnis van 19 maart 2008 tussen appellante - DT Holding - als gedaagde en geïntimeerde - de Ontvanger - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 271686 CV EXPL 07-6560)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft DT Holding twee grieven aangevoerd, drie producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot afwijzing alsnog van de vorderingen van de Ontvanger en veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Ontvanger de grieven bestreden.
2.3. Alleen de Ontvanger heeft daarna de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. [A.] B.V. is een vennootschap waarvan de heer [B.] (verder [B.] te noemen) bestuurder was.
b. De Ontvanger heeft aan [A.] B.V. naheffingsaanslagen omzetbelasting over de periode juli 1999 tot en met september 2000 opgelegd tot een bedrag van circa 24 miljoen euro.
c. Bij exploit van 27 april 2001 heeft de Ontvanger voor voormelde vordering ten laste van [A.] B.V. executoriaal derdenbeslag doen leggen onder DT Holding. Volgens de Ontvanger had DT Holding – waarvan [B.] eveneens bestuurder was – het aan haar in eigendom toebehorende pand aan de [perceel C.] en de [percelen] te [plaatsnaam] aangeschaft met een daartoe door [A.] B.V. ter beschikking gesteld bedrag van € 1.905.876,90 en had [A.] B.V. uit dien hoofde een vordering van voormeld bedrag op DT Holding. De Ontvanger heeft de verklaring van DT Holding dat zij niets aan [A.] B.V. verschuldigd was betwist. Tussen partijen is daarop een verklaringsprocedure gevoerd. De Ontvanger heeft voor zijn vordering op DT Holding op 11 juni 2001 conservatoir beslag doen leggen op het pand aan de [perceel C.] en [percelen].
d. Bij vonnis van 23 februari 2005 heeft de rechtbank Maastricht in de verklaringsprocedure vastgesteld dat de door DT Holding afgelegde verklaring onjuist was. Bij dat vonnis veroordeelde de rechtbank DT Holding tot betaling van het bedrag van € 1.905.876,90 waarvoor door de Ontvanger beslag was gelegd.
e. De Ontvanger heeft het vonnis van 23 februari 2005 aan DT Holding doen betekenen en DT Holding gesommeerd tot betaling. Toen DT Holding aan die sommatie geen gehoor gaf, is de Ontvanger medio mei 2006 overgegaan tot het aankondigen van een openbare veiling van het beslagen pand.
f. Bij brief van 19 mei 2006 (prod. 45inl. dagv.) heeft vervolgens LF Euregio Büro Center GmbH (verder LF Euregio te noemen) aan de voor de veiling verantwoordelijke notaris bericht dat zij hoofdhuurder was van het te veilen pand en een toekomstig eigenaar dus niet om haar heen zou kunnen. Voormelde brief is namens LF Euregio ondertekend door mevrouw [X.], echtgenote van [B.].
g. LF Euregio heeft voor de door haar gestelde huurovereenkomst verwezen naar een schriftelijke huurovereenkomst d.d. 19 december 2000 tussen DT Holding als verhuurder en LF Euregio als huurder, waarin een overeenkomst van huur voor voormeld pand wordt aangegaan met ingang van 31 maart 2001 voor een periode van 20 jaren voor een huurprijs van f 30.000,= per jaar. De overeenkomst is ondertekend door [B.] als vertegenwoordiger voor zowel DT Holding als voor LF Euregio. De overeenkomst is voorts mede ondertekend door [X.] als getuige.
h. Het pand [perceel C.] en [percelen] te [plaatsnaam] is bij notariële akte van 2 april 2001 (prod. 15 inl. dagv) aan DT Holding geleverd. In de leveringsakte is vermeld dat het pand, een bankgebouw met zeven bovenwoningen, bij koopovereenkomst van 1 november 2000 door de Coöperatieve Rabobank Heerlen-Hoensbroek-Brunssum U.A. is verkocht aan [Y.] Beheer B.V. en dat deze laatste haar rechten uit die koopovereenkomst heeft gecedeerd aan DT Holding, van welke cessie ten tijde van de akte van levering mededeling is gedaan aan voormelde Rabobank. Bij de akte van levering vertegenwoordigde mevrouw [Z.], toenmalige echtgenote van [B.], zowel [Y.] Beheer B.V. als DT Holding. Voor de eerste vennootschap verscheen zij als schriftelijk gevolmachtigde van [B.] in diens hoedanigheid van indirect bestuurder van [Y.] Beheer B.V.
i. De tot het pand [perceel D.] en [percelen] behorende appartementen waren ten tijde van de levering van het pand aan DT Holding verhuurd. Bij brief van 2 april 2001 (prod. 11 inl. dagv.) heeft DT Holding aan de toen aanwezige huurders een brief van de volgende inhoud gschreven:
“ Geachte huurder,
Zoals reeds door de Rabobank aan u geïnformeerd zijn wij met ingang van 1 april 2001 de eigenaar van het pand aan de [object] in [plaatsnaam]. Voor u als huurder betekent deze eigendomsoverdracht het moeten meegaan met de nodige veranderingen. Veranderingen in die zin dat nieuwe contracten moeten worden gemaakt, het aanspreekpunt is elders, de huur moet naar en ander bankrekeningnummer worden overgemaakt e.d.
……
Met betrekking tot de huur over de maand april verzoeken wij u deze over te maken op ons rekeningnummer [rekeningnummer 1.] bij de Rabobank Susteren, t.n.v. D.T. Holding BV.
……..”
j. In een brief d.d. 7 december 2001 (prod. 9 inl. dagv.) schrijft DT Holding aan de heer/mevr. [E.], [perceel F.], [plaatsnaam]: “Geachte heer/mevrouw [E.], Middels deze schrijven verzoeken wij u vriendelijk de huurpenningen omtrent uw woning aan de [perceel F.] te [plaatsnaam] vanaf januari 2002 over te maken naar ondervermelde bankrekening nummer van Rabobank te Susteren t.g.v. D.T. Holding B.V..” Onderaan de brief is het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1.] vermeld.
k. Bij brief van 28 januari 2003 (prod. 10 inl. dagv.), geadresseerd aan de heer/mevrouw [E.], [perceel F.], [plaatsnaam], wordt de heer/mevrouw [E.] door DT Holding verzocht een nog openstaand bedrag over te maken op de bankrekening nummer [rekeningnummer 1.].
l. In een brief van DT Holding (tel. [telefoonnummer], fax [faxnummer]) (prod. 11 inl. dagv.) aan de heer [G.], een van de toenmalige huurders van een appartement ([perceel L.]), welke brief volgens de geadresseerde dateert van ± mei juni 2005, wordt aan de heer [G.] het volgende meegedeeld:”Middels deze schrijven delen wij u mede dat uw huurovereenkomst per 1 juli a.s. is overgenomen door de firma LF Euregio Büro Center GmbH. Voor u als huurder verandert uiteraard niets. Met uw vragen c.q. opmerkingen omtrent het onderhoud, reparatiewerkzaamheden en bewonerszaken kunt u bij Mevr. [X.] terecht, bereikbaar onder bovenstaande nummers. U wordt verzocht de huurpenningen vanaf heden te overmaken naar onderstaande bankrekening nummer: [rekeningnummer 2.] bij ABN Amro te [vestigingsplaats] t.n.v. LF Euregio Büro Center.” Deze brief is voor DT Holding ondertekend door [X.], directie.
m. Betreffende de etagewoning aan de [perceel H.] te [plaatsnaam] is op 11 januari 2005 een schriftelijke huurovereenkomst gesloten voor de duur van 1 jaar, ingaande op 11 januari 2005 en eindigende op 10 januari 2006, ondertekend door DT Holding (namens deze [X.]) als verhuurder en de heer [I.] als huurder (prod.12 inl. dagv.). In de overeenkomst is vermeld dat de huur dient te worden overgemaakt op bankrekening nr. [rekeningnummer 1.] van DT Holding.
n. Voor de woonruimtes [perceel I.] en [perceel J.] zijn ten name van LF Euregio Buro Center GmbH (vertegenwoordigd door [X.]) als verhuurder schriftelijke huurovereenkomsten aangegaan met ingang van respectievelijk 1 september 2005 en 1 oktober 2005 (prod. 8 en 13 inl. dagv.). In beide huurovereenkomsten wordt als bankrekeningnummer voor de betaling van de huur opgegeven: bankrekeningnummer [rekeningnummer 2.] bij ABN Amro.
4.1.2.De Ontvanger heeft in eerste aanleg primair een verklaring van recht gevorderd dat de huurovereenkomst tussen DT Holding en LF Euregio nietig is en subsidiair een verklaring dat de tussen DT Holding en LF Euregio gesloten huurovereenkomst niet tegen de Ontvanger kan worden ingeroepen. De Ontvanger heeft die vordering gegrond op zijn stelling dat de schriftelijke huurovereenkomst gedateerd 19 december 2000 niet op die datum kan zijn gesloten en ondertekend. Volgens de Ontvanger blijkt uit onder meer de door hem overgelegde producties (hiervoor gerelateerd onder i t/m n) dat van enige huurovereenkomst tussen DT Holding en LF Euregio vóór medio 2005 geen sprake is geweest. Volgens de Ontvanger is pas na het vonnis van 23 februari 2005, waarbij zijn vordering op DT Holding werd toegewezen, een huurovereenkomst gesloten en dateert zodanige huurovereenkomst in elk geval van ruimschoots na het door hem op 11 juni 2001 op het pand gelegde conservatoir beslag. De Ontvanger stelt dat de schriftelijke huurovereenkomst d.d. 19 december 2000 is gefalsificeerd met het kennelijke doel van DT Holding om de aangekondigde openbare verkoop van het pand te frustreren omdat een huurovereenkomst als die van 19 december 2000 de executiewaarde van het pand drastisch zou doen verminderen. Aan zijn primaire en subsidiaire vorderingen legt de Ontvanger ten grondslag dat de op 19 december 2000 gedateerde, volgens de Ontvanger gefalsificeerde, huurovereenkomst nietig is op grond van art. 3:40 BW en dat een pas medio 2005 tussen DT Holding en LF Euregio aangegane huurovereenkomst op grond van het bepaalde in art. 505 lid 2 Rv jo. art. 726 lid 1 Rv niet tegen de Ontvanger kan worden tegengeworpen.
4.1.3.De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de primaire vordering van de Ontvanger toegewezen. De kantonrechter verklaarde voor recht dat de op 19 december 2000 gedateerde huurovereenkomst tussen DT Holding en LF Euregio nietig is. De kantonrechter overwoog in zijn beslissing dat DT Holding, die op de conclusie van repliek van de Ontvanger niet meer had gereageerd, de vordering van de Ontvanger niet langer had weersproken en dat hij, de kantonrechter, de vordering van de Ontvanger genoegzaam onderbouwd achtte.
4.1.4.In grief I verwijt DT Holding de kantonrechter dat deze de vordering van de Ontvanger zonder nadere motivering heeft toegewezen. In grief II bestrijdt DT Holding de juistheid van de beslissing van de kantonrechter. Met die grief beoogt DT Holding, naar zij heeft toegelicht, het geschil in volle omvang opnieuw aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Het hof oordeelt daarover als volgt.
4.2.1.DT Holding persisteert in hoger beroep bij haar standpunt dat zij op 19 december 2000 met LF Euregio de huurovereenkomst heeft gesloten die door de Ontvanger bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg (prod. 5) is overgelegd. DT Holding betwist dat de de schriftelijke overeenkomst van voormelde datum is geantedateerd (en daarmee gefalsificeerd).
4.2.2.Het hof overweegt allereerst dat, waar de Ontvanger aan zijn vorderingen ten grondslag legt dat bij de schriftelijke huurovereenkomst van 19 december 2000 tussen DT Holding en LF Euregio sprake is van een falsificatie, het aan de Ontvanger is om die stelling te onderbouwen en, indien nodig, nader te bewijzen.
4.2.3.Naar het oordeel van het hof stelt de Ontvanger terecht dat de onder i t/m n gerelateerde feiten er op wijzen dat, anders dan door LF Euregio en DT Holding wordt gesteld, tussen laatstgenoemde partijen niet op 19 december 2000 een huuroverkomst is gesloten met betrekking tot het pand [perceel C.] en [percelen] en dat, indien op enig moment al een huurovereenkomst tussen die partijen is gesloten, dit niet vóór medio 2005 is geschied. Het hof acht op grond van voormelde feiten voorshands- behoudens door DT Holding bij te brengen tegenbewijs - bewezen dat van een op 19 december 2000 tussen DT Holding en LF Euregio gesloten huurovereenkomst geen sprake is geweest en de schriftelijke huurovereenkomst van 19 december 2000 is gefalsificeerd.
4.2.4.DT Holding heeft tegenover de door de Ontvanger overgelegde bewijsmiddelen – de bescheiden waaruit de hiervoor vastgestelde feiten blijken – aangevoerd dat in december 2000 al was besloten dat DT Holding de rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst tussen de Rabobank Heerlen-Hoensbroek-Brunssum en [Y.] Beheer B.V. zou overnemen en dat dit ten grondslag heeft gelegen aan het feit dat al op 19 december 2000 de huurovereenkomst tussen DT Holding en LF Euregio is gesloten. Die overeenkomst is volgens DT Holding met ingang van 31 maart 2001 gesloten omdat dit de voorgenomen datum was waarop het pand door de verkoper zou worden geleverd. DT Holding heeft voorts gesteld dat [B.] kort na ondertekening van de huurovereenkomst in Duitsland is aangehouden en kort daarna aan België is uitgeleverd, waar hij tot 6 januari 2006 in voorlopige hechtenis heeft gezeten. In die periode is [B.], naar DT Holding stelt, ruim 10 maanden in volledige isolatie gedetineerd geweest. Daardoor was hij als bestuurder van Euregio niet in staat om zorg te dragen voor het wijzigen van een tenaamstelling van de huurcontracten van de huurders van de appartementen en is dat pas veel later gebeurd. DT stelt dat voor zover huurders in die periode nog betaald hebben aan DT Holding dit nadien tussen DT Holding en Euregio in rekening-courant is verrekend.
4.2.5.Deze argumenten brengen het hof niet tot een ander oordeel over het aan de vaststaande feiten te ontlenen bewijs. Het hof overweegt daartoe dat door die argumenten onder meer nog niet wordt verklaard waarom ook in januari 2003 (feit k), dus ruimschoots na de eerste periode van detentie van [B.], nog om overmaking van openstaande posten op het bankrekeningnummer van DT Holding wordt gevraagd en pas in mei/juni 2005 (feit l) mededeling door mevrouw [X.] aan de heer [G.] wordt gedaan van een overname van de huurovereenkomst door LF Euregio. Ook is met die argumenten niet verenigbaar dat mevrouw [X.] nog op 11 januari 2005 namens DT Holding een huurovereenkomst aangaat met de heer [I.] voor de etagewoning Markstraat 11. Het voorgaande geldt temeer nu [X.] de schriftelijke huurovereenkomst van 19 december 2000 als getuige mede heeft ondertekend en zij uit dien hoofde van die huurovereenkomst op de hoogte moet zijn geweest. Daar komt bij dat DT Holding haar stelling, dat tussen DT Holding en LF Euregio in rekening-courant verrekening heeft plaatsgevonden van door DT Holding ontvangen huren op geen enkele wijze door enig bescheid heeft gestaafd. Aan de stelling van DT Holding dat [B.] in zijn taak als bestuurder van DT Holding werd belemmerd door zijn detentie in isolement, doet naar het oordeel van het hof voorts afbreuk dat die detentie er niet aan in de weg heeft gestaan dat de toenmalige echtgenote van [B.], [Z.], als gemachtigde van [B.] voor [Y.] Beheer B.V. en voor zichzelf als indirect bestuurder van DT Holding, de levering van het pand aan DT Holding heeft kunnen realiseren.
4.2.6.DT Holding heeft voorts zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bewijs aangeboden van haar stellingen, in het bijzonder door het horen als getuigen van de heer [K.], die indertijd eveneens geïnteresseerd was om de rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst van [Y.] Beheer B.V. over te nemen en nader zou kunnen verklaren omtrent de ondertekening van de huurovereenkomst, en mevrouw [Z.] (het hof neemt aan: de in de leveringsakte genoemde [Z.]) die uit eigen wetenschap over de ondertekening van de huurovereenkomst zou kunnen verklaren. DT Holding heeft door deze personen ondertekende schriftelijke verklaringen van respectievelijk 12 juli 2007 en 15 juli 2007 overgelegd (prod. 2 en 3 bij concl.v.antw. resp. prod. 1 en 2 bij mem.v.grieven). Het gaat hier om eensluidende verklaringen waarin voormelde personen verklaren dat zij “op 19 december 2000 (aanwezig zijn geweest) bij de ondertekening van de huurovereenkomst tussen LF Euregio Büro Center GmbH en DT Holding B.V. door de heer [B.], bevoegd namens beide”. Het hof acht deze verklaringen op zichzelf onvoldoende overtuigend om het voorshands geleverde bewijs (zie r.o. 4.2.3) te ontzenuwen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de schriftelijke huurovereenkomst niet blijkt dat voormelde personen van de ondertekening van de huurovereenkomst getuige zijn geweest en dat de toelichting van DT Holding op het verzoek om [K.] als getuige te horen eveneens juist de indruk wekt dat [K.] niet bij de ondertekening van de huurovereenkomst op 19 december 2000 aanwezig is geweest.
4.2.7.Door DT Holding is verder nog een brief d.d. 15-03-2001 overgelegd (prod. 3 bij mem.v.grieven) van LF Euregio aan “de bewoner, [perceel I.], [plaatsnaam]” houdende de mededeling dat “wij hoofdhuurder zijn van [perceel C.] en [percelen]” en “Dien ten gevolgen u de huur en nevenkostenvoorschot te betalen aan Euregio. Over te maken op bankrekening [rekeningnummer 3.] bij de Kreissparkasse Heinsberg, Bankleitzahl [banknummer]”. Gelet op het feit dat op geen enkele wijze blijkt of en aan wie deze brief is verzonden, of aan het in die brief gedane verzoek gevolg is gegeven en waarom op een ander bankrekeningnummer moet worden betaald dan in de latere brief van DT Holding van mei/juni 2005 (feit sub l) en de ten name van LF Euregio gestelde huurcontracten betreffende [perceel I.] en [perceel J.] (feit sub n), wordt ook door deze brief, ook niet in samenhang met de andere producties, het voorshands geleverd geachte bewijs niet ontzenuwd.
4.2.8.Nu DT Holding met de door haar overgelegde producties het voorshands door de Ontvanger geleverd geachte bewijs nog niet heeft ontzenuwd, zal het hof DT Holding, gezien haar aanbod tot bewijs, tot het leveren van nader (tegen)bewijs toelaten.
4.3.Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
laat DT Holding toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van de Ontvanger ‘dat van een op 19 december 2000 tussen DT Holding en LF Euregio gesloten huurovereenkomst geen sprake is geweest en de schriftelijke huurovereenkomst van 19 december 2000 is gefalsificeerd’;
bepaalt, voor het geval DT Holding bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.A.M. van Schaik-Veltman als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 26 juli 2011 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op maandagen, donderdagen en vrijdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van DT Holding bij zijn opgave op genoemde rol een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rol dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van DT Holding tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2011.