ECLI:NL:GHSHE:2011:BR1657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.077.585
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten tussen gewezen echtelieden in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen twee gewezen echtelieden, [X.] en [Y.]. De procedure is gestart door [Y.] die op 22 juni 2010 een kort geding tegen [X.] heeft aangespannen, waarin zij een straat- en omgangsverbod heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft op 4 augustus 2010 de vorderingen van [Y.] toegewezen, waarbij [X.] in de proceskosten is veroordeeld. [X.] heeft hiertegen verzet aangetekend, maar het verzet is op 20 oktober 2010 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft [X.] drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere betoogde dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd dienden te worden, gezien hun ex-partnerrelatie.

Het hof heeft de grieven van [X.] verworpen. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had overwogen dat artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechter de bevoegdheid geeft om proceskosten te compenseren, maar niet de verplichting. Het hof benadrukte dat de rechter in familierechtelijke zaken niet automatisch tot compensatie van proceskosten hoeft over te gaan. De beslissing van de voorzieningenrechter om de proceskosten niet te compenseren werd als redelijk beschouwd, vooral gezien het feit dat de procedure was ingesteld om een einde te maken aan onrechtmatig gedrag van [X.].

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, maar heeft het wel besloten om de proceskosten van het hoger beroep te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 12 juli 2011 door de rechters J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en C.W. Vriezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.077.585
arrest van de tweede kamer van 12 juli 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B.P. van der Graaf,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 november 2010 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Maastricht rechtbank gewezen vonnis in verzet in kort geding van 20 oktober 2010 tussen appellant - [X.] - als opposant en geïntimeerde - [Y.] - als geopposeerde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 154361/ KG ZA 10-399)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vorderingen van [X.] in oppositie werden afgewezen en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van die vorderingen en tot compensatie van de proceskosten tussen partijen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden.
2.3. Na nog een akte van [X.], heeft alleen [X.] de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. [X.] en [Y.] hebben tot omstreeks november 2009 een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen een nog minderjarige dochter.
b. [Y.] heeft bij dagvaarding van 22 juni 2010 een kort geding tegen [X.] aanhangig gemaakt waarin zij tegen [X.], kort samengevat, een straat- en omgangsverbod heeft gevorderd, zulks op straffe van hetzij een dwangsom hetzij gijzeling bij overtreding van (een van) de verboden.
c. [X.] is in het kort geding in eerste aanleg niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde verboden bij vonnis van 4 augustus 2010 toegewezen, met dien verstande dat aan de verboden alleen een dwangsom is verbonden. [X.] werd in de proceskosten van het geding verwezen. De kosten aan de zijde van [Y.] werden begroot op € 876,93 (€ 262,= vast recht, € 87,93 voor het exploit van dagvaarding en € 527,= aan salaris advocaat). Deze kosten dienden, omdat [Y.] met een toevoeging had geprocedeerd aan de griffier van de rechtbank te worden voldaan.
d. [X.] is van het vonnis van 4 augustus in verzet gegaan. In de verzetprocedure heeft hij het vonnis alleen ten aanzien van de tegen hem uitgesproken veroordeling in de proceskosten bestreden. [Y.] is in de verzetprocedure niet verschenen.
e. In de verzetprocedure heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 20 oktober 2010 het verzet ongegrond verklaard en [X.] in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld, welke kosten aan de zijde van [Y.] op nihil zijn begroot.
4.1.2. [X.] heeft tegen het vonnis in de verzetprocedure drie grieven aangevoerd. De bezwaren van [X.] tegen dat vonnis hebben uitsluitend betrekking op de handhaving in de verzetprocedure van de veroordeling van [X.] in de proceskosten van de verstekprocedure.
4.2.1. [X.] acht zijn veroordeling in de proceskosten onterecht omdat het, naar hij stelt, in familierechtelijke zaken tussen ex-partners gebruikelijk is dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
4.2.2. Het hof verwerpt grief 1 waarin [X.] zich keert tegen de andersluidende beslissing van de voorzieningenrechter in het verzetvonnis waarvan beroep. De voorzieningenrechter heeft in r.o. 2.5 van dat vonnis terecht overwogen dat art. 237 Rv, eerste lid, als hoofdregel geeft dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten wordt verwezen en dat die bepaling de rechter wel de bevoegdheid doch niet de verplichting geeft om van die regel af te wijken in procedures tussen (onder meer) echtgenoten, geregistreerde partners of andere levensgezellen. Het stond de voorzieningenrechter dan ook vrij om van die bevoegdheid geen gebruik te maken. De omstandigheid dat in veel gevallen waarin ex-levenspartners tegen elkaar procederen door de rechter wel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om de proceskosten geheel of gedeeltelijk te compenseren, betekent nog niet dat die bevoegdheid als een vast uitgangspunt zou moeten worden beschouwd waarvan alleen in uitzonderingsgevallen zou mogen worden afgeweken. Gelet op het feit dat de procedure werd gevoerd teneinde aan een onrechtmatig gedrag van [X.] een einde te maken, kan voorts evenmin worden gezegd dat de voorzieningenrechter in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Dat [X.] en zijn advocaat zich, toen zij besloten dat [X.] verstek zou laten gaan, niet hebben gerealiseerd dat [Y.] een proceskostenveroordeling had gevorderd, dient voor rekening van [X.] zelf te blijven.
4.3.1. In grief 3 stelt [X.] dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat [Y.] in de verzetprocedure niet is verschenen. Volgens [X.] betekent dit dat [Y.] zijn in de verzetprocedure tegen de proceskostenveroordeling in de verstekprocedure aangevoerde bezwaar niet heeft bestreden en had de voorzieningenrechter daarom dat bezwaar moeten honoreren.
4.3.2. Met die grief miskent [X.] echter dat de rechter ambtshalve over de proceskosten dient te beslissen. De vraag of [Y.] een beslissing als door [X.] bepleit wel of niet heeft bestreden is voor het oordeel van de rechter over de proceskosten dan ook niet doorslaggevend. Hetzelfde geldt voor het schrijven van 30 augustus 2010 van beide advocaten aan de rechtbank (prod. 7 bij memorie van grieven), waarin de advocaten op verzoek van beide partijen de rechtbank vragen om te bewerkstelligen dat de griffier niet tot executie van de proceskostenveroordeling overgaat. Ook grief 3 faalt daarom.
4.3.3. Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat het een partij vrij staat om af te zien van een ten gunste van haar uitgesproken veroordeling in de proceskosten. In het geval dat een partij die kosten niet zelf heeft gedragen maar die kosten ten laste van de Staat zijn gekomen, dient dat dan echter wel te worden gerealiseerd doordat die partij alsnog die kosten voor eigen rekening neemt en - in plaats van de wederpartij die daartoe is veroordeeld – aan de griffier de voor rekening van de Staat gekomen kosten vergoedt. Men kan, anders gezegd, wel afzien van eigen aanspraken maar niet van die van anderen.
4.4. Ook grief 2 berust op het hiervoor als rechtens onjuist verworpen standpunt van [X.] dat bij gebreke van een betwisting door [Y.] zijn bezwaar tegen de proceskostenveroordeling in de verstekzaak had moeten worden gehonoreerd en hij alleen had mogen worden veroordeeld in de door zijn aanvankelijke verstek veroorzaakte extra kosten. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter in de verzetprocedure blijkt niet dat de voorzieningenrechter, naar [X.] in deze grief betoogt, zou hebben miskend dat [X.] in de verzetprocedure alsnog verweer kon voeren tegen de vorderingen van [Y.]. Het hof leest in het vonnis waarvan beroep niet dat de voorzieningenrechter de proceskostenveroordeling van de verstekprocedure heeft gehandhaafd omdat hij daarover niet meer zou kunnen beslissen. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter in r.o. 2.5 van het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, handhaafde de voorzieningenrechter immers de veroordeling van [X.] in de proceskosten niet om die reden maar omdat [X.] - terzake de gevorderde voorzieningen – als de in het ongelijk gestelde partij diende te worden aangemerkt. Tot die beslissing kon de voorzieningenrechter, ook zonder vordering van [Y.] daartoe en zonder betwisting door [Y.] van het bezwaar van [X.] tegen die veroordeling, komen op grond van het bepaalde in art. 237 Rv.
Grief 2 kan derhalve evenmin doel treffen.
4.5.1. Nu geen van de grieven slaagt, zal het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. Aan het door [X.] gedaan aanbod tot bewijs wordt als niet ter zake dienende voorbij gegaan. Dit nog afgezien van het feit dat het karakter van en kort geding zich voor zodanige bewijsvoering niet leent.
4.5.2. Het hof zal, in aanmerking genomen de ex-partner relatie tussen partijen, de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in verzet in kort geding van 20 oktober 2010;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin tussen partijen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en C.W. Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2011.