ECLI:NL:GHSHE:2011:BR2953

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.089.905/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen strafkamer wegens vermeende vooringenomenheid in getuigenverhoor

In deze zaak heeft de verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de strafkamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verzoeker stelt dat de strafkamer blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens hem door het beletten van het beantwoorden van bepaalde vragen aan een getuige tijdens de zitting van 24 juni 2011. De verzoeker had een psychologisch rapport over de getuige ingebracht, maar het hof besloot op 16 februari 2011 dat het geen acht zou slaan op dit rapport vanwege het vertrouwelijke karakter ervan. Tijdens de zitting op 24 juni 2011 werd de getuige verhoord, maar de strafkamer stond niet toe dat de verzoeker vragen stelde die gebaseerd waren op het psychologisch rapport. De wrakingskamer oordeelt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de strafkamer. De beslissing om geen acht te slaan op het psychologisch rapport werd genomen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de getuige. De wrakingskamer concludeert dat de verzoeker geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid heeft kunnen onderbouwen. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen, en het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
Registratienummer: HV 200.089.905/01
Datum uitspraak: 21 juli 2011
BESLISSING van meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
gewezen op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-004319-09 van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mrs. [raadsheer X], [raadsheer Y] en [raadsheer Z], raadsheren in de strafsector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, hierna gezamenlijk aan te duiden als “de strafkamer”.
1. Het procesverloop
De wraking van voormelde strafkamer is mondeling verzocht bij gelegenheid van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting van 24 juni 2011 op de gronden zoals vermeld in het daarvan opgemaakte proces-verbaal terechtzitting.
Mrs. [raadsheer X] en [raadsheer Y] hebben schriftelijk verklaard in de wraking niet te willen berusten. Uit de hierna te noemen schriftelijke reactie d.d. 14 juli 2011 van mrs. [raadsheer X] en [raadsheer Z] begrijpt de wrakingskamer dat ook mr. [raadsheer Z] in de wraking niet heeft willen berusten.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van een brief van de raadsman van verdachte d.d. 11 juli 2011 en van de schriftelijke reactie d.d. 14 juli 2011 van mrs. [raadsheer X] en [raadsheer Z], leden van de strafkamer.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek in het openbaar in raadkamer behandeld op 14 juli 2011.
2. Het standpunt van verzoeker
Aan het verzoek tot wraking van de strafkamer ligt het volgende ten grondslag.
De verzoeker stelt zich – kort samengevat - op het standpunt dat, gezien de wijze waarop de strafkamer heeft ingegrepen in de ondervraging van de getuige [getuige] – aangeefster - ter terechtzitting van 24 juni 2011, en mede gelet op het belang dat de strafkamer, in een andere samenstelling, op 16 februari 2011 aan die ondervraging heeft gehecht bij de afwijzing van de alstoen gedane verzoeken van de verdediging, bij verzoeker minstgenomen de gerechtvaardigde vrees is gewekt dat de beslissingen van de strafkamer zijn ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker, een en ander zoals nader toegelicht in zijn brief van 11 juli 2011 en mondeling in raadkamer. Mitsdien is de wraking van deze strafkamer naar de opvatting van de verzoeker terecht verzocht.
3. Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden bestreden en geconcludeerd dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, nu er geen sprake is van aanwijzingen voor het oordeel dat de strafkamer jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4. Het standpunt van de strafkamer
De leden van de strafkamer hebben niet berust in hun wraking.
Mr. [raadsheer X] en mr. [raadsheer Z] hebben in een schriftelijke reactie d.d. 14 juli 2011 de beslissing van de strafkamer om het antwoord op bepaalde vragen te beletten nader toegelicht. Deze reactie dient als hier ingelast te worden beschouwd.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3. De aangevoerde wrakingsgronden komen er in de kern op neer dat de verzoeker stelt dat hij op de terechtzitting van 24 juni 2011 de (on)betrouwbaarheid van de getuige [getuige] – aangeefster - wenste te toetsen door middel van het stellen van vragen over haar psychische geestesgesteldheid en over een psychologisch rapport dat is uitgebracht over deze getuige, maar dat hij toen daartoe onvoldoende ruimte heeft gekregen omdat het hof verdere vragen daarover niet heeft toegestaan.
5.4. De wrakingskamer overweegt dat, ingevolge artikel 293, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering de strafkamer kan beletten dat aan enige vraag, gesteld aan een getuige, gevolg wordt gegeven.
De wrakingskamer stelt voorop dat in deze wrakingszaak niet ter beoordeling staat of de strafkamer al dan niet terecht deze beslissing heeft genomen. Ter beoordeling staat slechts of de strafkamer, door aldus te beslissen, blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de dienaangaande bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
5.4.1. De verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een onderzoek naar de betrouwbaarheid van voormelde getuige het nodig is nader onderzoek te doen naar de psychische geestesgesteldheid van voormelde getuige door een medisch specialist aan te stellen teneinde haar te onderzoeken en te beoordelen alsmede door een medisch specialist aan te wijzen die zich kan uitlaten over de effecten en de gevolgen van borderline, danwel door de getuige daarover te ondervragen.
Daarbij dient deze ondervraging een alternatief te zijn voor voormelde medische advisering aangaande deze getuige c.q. de aandoening borderline.
De verzoeker heeft zijn standpunt zowel ter terechtzitting van het hof van 16 februari 2011 als op 24 juni 2011 nader beargumenteerd.
De strafkamer van 16 februari 2011 heeft afwijzend op het verzoek tot het benoemen van een of meer deskundigen beslist.
De strafkamer van het hof van 24 juni 2011 heeft, toen deze beslissing wederom ter sprake kwam, in het bijzonder overwogen dat “op de vorige zitting door het hof in een andere samenstelling is overwogen dat met het horen van de aangeefster het belang van de verdediging bij haar verzoek voldoende is gediend. Het hof leest die beslissing aldus dat de aangeefster ter terechtzitting zal worden gehoord zodat het hof en de procespartijen zich zelfstandig een oordeel kunnen vormen over de betrouwbaarheid van haar verklaring, mede gelet op haar persoon zoals daarvan ter terechtzitting blijkt.”
5.4.2. Ter terechtzitting van de strafkamer van 24 juni 2011 is vervolgens aan verzoeker de gelegenheid gegeven om vragen te stellen aan deze getuige aangaande de betrouwbaarheid van deze getuige.
Vragen daarover zijn gesteld aan de getuige én beantwoord door deze getuige.
Vervolgens heeft de raadsman zijn vraagstelling gebaseerd op een met betrekking tot de getuige door de psycholoog [deskundige] uitgebracht psychologisch rapport. Omtrent dit rapport heeft de strafkamer op 16 februari 2011 beslist dat daarop geen acht zal worden geslagen, in aanmerking genomen de aard en het zeer vertrouwelijke karakter daarvan.
Op dat moment heeft de strafkamer het antwoord belet.
Daarbij heeft de strafkamer zich gebogen over de vraag in hoeverre het toelaatbaar is dat de raadsman verdere vragen aan de getuige zou stellen over haar psychische gesteldheid. De strafkamer heeft geoordeeld “dat gelet op zijn eerdere beslissing inhoudende dat het geen acht zal slaan op de inhoud van bedoeld rapport, het niet zo kan zijn dat de raadsman door daarover thans vragen aan de getuige te stellen, de inhoud van rapport in feite toch aan de orde stelt, waardoor de inhoud van het rapport via de ondervraging van de getuige in het proces-verbaal van deze zitting terecht zou komen.”
5.4.3. De wrakingskamer is van oordeel dat de strafkamer door aldus te overwegen op een deugdelijke en afdoende wijze heeft gemotiveerd waarom het antwoord op de vraag, die gebaseerd was op het psychologisch rapport van [deskundige], werd belet.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit deze motivering in redelijkheid geen vooringenomenheid jegens verzoeker worden afgeleid en evenmin dat de bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd zou zijn.
In verband hiermee overweegt de wrakingskamer nog dat de beslissing van 16 februari 2011 om geen acht te slaan op het psychologisch rapport van [deskundige], die klaarblijkelijk is genomen met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de getuige, geen blijk geeft van enige vooringenomenheid jegens de verdachte.
5.5. Ter terechtzitting van de wrakingskamer van 14 juli 2011 heeft verzoeker nog aangevoerd dat sprake is van een onbegrijpelijke discrepantie tussen de beslissing van de strafkamer van 16 februari 2011 en die van de strafkamer van 24 juni 2011. De beslissing van 16 februari 2011 tot afwijzing van de verzoeken tot het benoemen van een medisch specialist danwel deskundige werd gemotiveerd onder de verwijzing van de mogelijkheid om voormelde getuige te horen. Ter zitting van 24 juni 2011 heeft de strafkamer evenwel weinig tot geen ruimte aan de verdediging gegeven om de getuige naar eigen inzicht te ondervragen en in het bijzonder om haar te ondervragen met betrekking tot de aspecten waarover de geweigerde deskundige(n) zich had(den) moeten uitlaten, aldus verzoeker.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is er geen sprake is van een discrepantie in voormelde beslissingen. De strafkamer heeft op 24 juni 2011 een uitleg gegeven van de op 16 februari 2011 gegeven beslissing omtrent het horen van aangeefster als getuige. Die uitleg is alleszins begrijpelijk. Een vooringenomenheid jegens verdachte kan hieruit niet worden afgeleid.
5.6. In zijn brief van 11 juli 2011 noemt de verzoeker nog twee andere interventies van de strafkamer bij de ondervraging van voormelde getuige, waardoor de ondervraging door verzoeker door de strafkamer is beknot.
Verwezen wordt daartoe naar pag. 5 van het proces-verbaal van 24 juni 2011 waarin staat:
“De raadsman verklaart dat hij graag wil weten wat zijn cliënt nu precies tegen de getuige heeft gezegd, omdat dat hem niet duidelijk wordt.
De voorzitter interrumpeert vervolgens de ondervraging en vraagt de getuige of het klopt dat zij zojuist heeft verklaard dat zij zich niet precies kan herinneren wat de verdachte precies tegen haar heeft geroepen, maar dat het woorden zijn geweest als: “Vuil kutwijf, nou ga ik je pakken”, althans woorden van gelijke strekking.
De getuige verklaart daarop als volgt.
Ik weet niet exact welke woorden [verdachte] naar mij riep, maar ik weet wel welke bedoeling hij daarmee had. Ik wil niet door de ondervraging in een hoekje gedreven worden. Ik neem mijn verklaring niet terug. Ik voelde me door de woorden van [verdachte] bedreigd en ik wist waarvoor hij kwam.
De voorzitter deelt daarop mede dat de vraag van de raadsman met betrekking tot de door de verdachte geuite bewoordingen hiermee voldoende is beantwoord.”
En op pagina 6 van het proces-verbaal staat vermeld:
“Hierop begint de getuige te huilen waarop de voorzitter de raadsman verzoekt bij zijn ondervraging rekening te houden met de emotionele toestand van de getuige.”
5.6.1. Volgens verzoeker komt ook uit deze interventies naar voren dat de verdediging werd beperkt in haar mogelijkheden om de ondervraging naar eigen inzicht uit te voeren. Het is niet aan de voorzitter om te bepalen of een vraag van de verdediging voldoende beantwoord is. Evenmin is de verdediging gehouden rekening te houden met emoties bij de getuige. Niet het welbevinden van de getuige is leidend bij de ondervraging van de getuige door de verdediging, maar de belangen van de verdachte, aldus verzoeker.
5.6.2. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit deze interventies, noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, in redelijkheid een vooringenomenheid jegens verzoeker worden afgeleid en evenmin dat de bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
5.7. De conclusie op grond van het voorgaande is dat zich in de onderhavige zaak geen uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwichtige aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de strafkamer jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij verzoeker (kennelijk) dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Dit geldt ook indien de door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien.
Het wrakingsverzoek moet als ongegrond worden afgewezen.
5.8. De wrakingskamer merkt - ten overvloede - nog op dat de verzoeker bij zijn brief aan de wrakingskamer van 11 juli 2011 als bijlage heeft gevoegd het psychologische rapport betreffende [getuige], waarvan de strafkamer heeft beslist dat het daarop, gelet op de wijze waarop dat buiten de getuige om in het dossier terecht is gekomen, geen acht zal slaan.
In dat licht bezien acht het hof het onjuist dat dit rapport door verzoeker als bijlage bij voormelde brief is gevoegd, met de bedoeling dat de wrakingskamer hiervan kennis zou kunnen nemen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, zijn raadsman, de advocaat-generaal en de raadsheren mrs. [raadsheer X] , [raadsheer Y] en [raadsheer Z].
Aldus gedaan in raadkamer door mr. N.J.M. van Etten, voorzitter, mr. J.W.J. Huige en
mr. J.C.A.M. Claassens, leden, in tegenwoordigheid van A. van Baast als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2011.