15.5.4. Ad iv. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering voor de stichting aanwezig geacht.
“appellant” stelt dat de stichting geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft en voert daartoe het volgende aan. De stichting heeft jarenlang de tijd gehad om in een bodemprocedure ontruiming van het kerkgebouw te eisen en heeft dit niet gedaan. Daarnaast is het zo dat de werkzaamheden van fase 1 van het renovatieplan uitgevoerd kunnen worden ook zonder dat het kerkgebouw geheel is ontruimd. Van fase 2 en 3 is nu nog niet bekend of en zo ja wanneer zij uitgevoerd zullen mogen worden, zodat hieraan evenmin spoedeisend belang kan worden ontleend, aldus “appellant”.
De stichting heeft de stelling van “appellant” dat spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt gemotiveerd weersproken. Volgens de stichting bestaat het spoedeisend belang er onder meer uit dat de kerk in een zeer slechte bouwkundige en technische staat verkeert, dat de stichting niet eerder kon procederen, omdat nu pas de benodigde vergunningen aanwezig zijn, dat door de provincie aan de stichting subsidie is toegekend onder de voorwaarden dat spoedig met de renovatie zal worden begonnen en dat deze eind 2013 zal zijn afgerond en dat vertraging in de renovatie enorme financiële consequenties voor de stichting zal hebben.
Het hof stelt het volgende voorop. In hoger beroep is niet beslissend of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. De Hoge Raad heeft de norm voor spoedeisend belang als volgt omschreven:
“De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft.” (HR 22 november 2002, NJ 2003, 78).
Het spoedeisend belang wordt dus gerelateerd aan een belangenafweging van beide partijen. Het gaat derhalve niet louter om een absoluut spoedeisend belang, maar om spoedeisendheid in relatie tot (vergeleken met) het belang van de wederpartij.
Het hof is van oordeel dat van de stichting niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht en dat de gevraagde spoedvoorziening moet worden verleend. Naar het voorlopig oordeel van het hof hebben de bewoners onrechtmatig en dus ontoelaatbaar in de “naam kerk” verbleven en waren zij verplicht de kerk te verlaten. De kerk is weliswaar inmiddels ontruimd, maar in die toestand heeft “appellant” in ieder geval niet berust, zodat het verblijf in de kerk dreigt te worden hervat. Bij een verblijf van bewoners in de kerk valt te vrezen voor de veiligheid van de bewoners en voor hinder bij en vertraging in de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden, terwijl een financiële strop dreigt voor de stichting indien de werkzaamheden niet tijdig zijn begonnen en voltooid. De gevraagde spoedvoorziening is voor “appellant” niet ingrijpend, aangezien hij over andere woonruimte beschikt. De stichting heeft weliswaar gewacht met het vorderen van de voorziening, maar dat is geen omstandigheid die maakt dat zij daarbij geen spoedeisend belang (meer) heeft. Pas onlangs zijn de renovatieplannen gereed gekomen en zijn de benodigde vergunningen afgegeven, en verder is gebleken dat de provincie een subsidie van € 1.982.317,- heeft toegekend onder de voorwaarde van een onmiddellijke aanvang en spoedige voltooiing van de renovatiewerkzaamheden. Ten slotte meent het hof dat op een andere wijze niet voldoende aan de belangen van stichting tegemoet kan worden gekomen. De onder iv. geformuleerde grief van “appellant” faalt.