4.1.1. In r.o. 3.1. van het vonnis van 23 december 2009 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van alle in deze relevante feiten.
4.1.2. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 17 april 2001 heeft [X.] een pand aangekocht aan de [adres]te [plaats] voor een koopprijs van f 895.000,-- kosten koper. Vooruitlopend op deze aankoop hebben [Y.] c.s. via bemiddeling van Hanson Bedrijfsmakelaardij (Hanson) per 1 februari 2001 dit pand gehuurd ten behoeve van een door hun vennootschap Kindergarden Nederland B.V. (Kindergarden) aldaar te starten kinderdagverblijf. Op 16 maart 2009 heeft [X.] het pand verkocht aan een derde. [Y.] c.s. stellen dat zij van [X.] een bedrag tegoed hebben ter zake het aan hen toekomende deel van de door [X.] gemaakte transactiewinst.
4.1.3. Uit de overgelegde producties en de onbetwiste stellingen van partijen is het navolgende gebleken.
a. Op 7 september 2000 schreef [A.] namens Hanson aan [Z.] een faxbrief met de volgende inhoud (prod. 2 mvg):
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van 6 september 2000, alsmede in reactie op de ontvangst van gevoerde correspondentie betreffende het project [adres]te [plaats], vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Een nader te noemen vennootschap, is bereid tot aankoop van het voornoemde object over te gaan. (..)
huurtermijn 7 jaar, gevolgd door 3 optie jaren (..)
gebruik huurder: ten behoeve van een kinderdagverblijf
kosten onderhoud alle kosten voor onderhoud aan het exterieur (..) vallen voor rekening van verhuurder;
alle kosten voor inrichting en gebruik van het gehuurde ten behoeve van een kinderdagverblijf, vallen voor rekening van huurder; (..)”
b. Eveneens op 7 september schreef Hanson aan Kindergarden (prod. 4 mvg):
“Inzake: aankoop c.q. resultaat verdeling perceel [adres]te [plaats]
Hierbij bevestigen wij kennis te hebben genomen van de met u gemaakte afspraak.
Wij stellen voor deze afspraak als volgt te concretiseren:
Het object zal worden aangekocht ten behoeve van beleggingsdoeleinden.
Indien en voor zover het object zal worden verkocht gedurende de looptijd van de huurovereenkomst met Kindergarden BV en u deel uitmaakt van het bestuur, zal een deel ter grootte van 33% [getal doorgestreept, hof] van de netto opbrengst worden toegekend aan een op te geven natuurlijk en/of rechtspersoon.
De afspraken hieromtrent zullen in privé worden gegarandeerd door de aandeelhouders van de aan te kopen vennootschap. (..)”
c. Op enig moment in januari 2001 is, op briefpapier van Hanson Bedrijfsmakelaardij, een (ongedateerde) huurovereenkomst gesloten tussen [X.] vertegenwoordigd door haar directeur [A.]als verhuurster, en Kindergarden Nederland B.V. vertegenwoordigd door haar directeuren [Y.] en [Z.] als huurster (prod. 2 inl. dagv.) Op deze huurovereenkomst werden van toepassing verklaard de Algemene bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte (Algemene bepalingen). De huurovereenkomst ging in per 1 februari 2001.
d. Art. 4 van de huurovereenkomst bepaalt dat de huurder de huurbetalingen dient te voldoen op de eerste dag van elk kalenderkwartaal op de bankrekening van Hanson.
Art. 7 van de huurovereenkomst en art. 8 van de Algemene bepalingen voorzien in de verplichting van de huurder om bij ondertekening van de huurovereenkomst een bankgarantie aan de verhuurder af te geven van f 27.500,--. Art. 8.5 van de Algemene bepalingen bevat een boeteclausule indien de huurder niet voldoet aan zijn verplichtingen aangaande het stellen van een bankgarantie van f 500,-- per kalenderdag.
e. Art. 9.3 van de huurovereenkomst bepaalt:
“Het is huurder bekend dat het gehuurde niet voldoet aan de eisen voor het gebruik als kinderdagverblijf. Alle verbouwings- c.q. modernisatiekosten aan en in het gehuurde en aanpassingen welke vanuit overheids/gemeentewege zijn vereist voor de bedrijfsvoering van een kinderdagverblijf, zijn voor rekening en risico van de huurder. Terwijl de niet verkrijging van de vergunningen hieromtrent geen grond voor ontbinding van deze huurovereenkomst kan zijn.”
f. Op 4 januari 2001 is voorts een overeenkomst gesloten tussen [X.] (vertegenwoordigd door [A.]) en [Y.] en [Z.] (prod. 3 inl. dagv.). Deze overeenkomst, opgesteld door [X.], vermeldt:
“In aanmerking nemende dat
a. Partij 1 [[X.], hof] uit oogpunt van duurzame belegging een onroerend goed heeft aangekocht dat is gelegen te [plaats] aan de [adres] (..), Hierna te noemen: “het onroerend goed””
b. De koopsom van het onder onroerend goed fl. 860.000,-- kosten koper bedraagt,
c. Het onroerend goed zonder enige (..) ontbindingsmogelijkheid (..) zal worden verhuurd aan Kinder Garden Nederland B.V. (..)
Komen partijen overeen dat
Indien en voorzover het vastgoed aan een derde partij zal worden vervreemd, danwel aan de huurder zal worden verkocht, de transactie winst voor wat betreft 1/3 [doorgehaald en met pen bijgeschreven: “40%, zegge veertig”, hof] gedeelte ten gunste van partij 2 [[Y.] en [Z.], hof] zal vallen.
Dit onder navolgende voorwaarden en condities:
1. Onder winst wordt verstaan de netto verkoopopbrengst na aftrek van kosten en de niet afgeschreven investeringen t.b.v. (groot) onderhoud minus de netto aankoopsom vermeerderd met kosten;
2. betaling van het aan Partij 2 toekomend deel zal plaats vinden (..) per datum van ontvangst van de toekomstige verkoopopbrengst.
3. De notaris welke alsdan met de eigendomsoverdracht van het pand belast zal worden, wordt middels ondertekening dezes gemachtigd om het aan partij 2 toekomend deel rechts[t]reeks aan partij 2 uit te betalen.
4. Partij 2 verliest haar recht op uitkering van het haar toekomend deel indien en voor zover:
a. de nakoming uit hoofde van de huurovereenkomst niet of niet geheel op correcte wijze heeft plaatsgevonden;
b. partij 2 haar bestuursfunctie bij de hurende partij verliest;
c. huurder in staat van faillissement en/of surseance van betaling zal verkeren.”
g. Op 23 januari 2001 verzond Hanson de originele getekende huurovereenkomsten aan [Y.] c.s. Op 30 januari 2001 verzocht Hanson om afgifte van de bankgarantie. Op
19 maart 2002 schreef [X.] dat uit controle was gebleken dat zij geen bankgarantie had ontvangen en zij verzocht per omgaande een garantie te stellen. Op 2 april 2002 zond Kindergarden aan [X.] de bankgarantie (prod. 3 cva).
h. Uit een door [X.] opgesteld overzicht van de huurbetalingen blijkt dat Kindergarden 38 huurbetalingen heeft gedaan, waarvan 15 te laat waren (variërend van 3 tot 29 dagen te laat) (prod. 4 cva). 11 huurbetalingen zijn (variërend van 1 tot 6 dagen) te vroeg gedaan.
i. Op 17 april 2001 is het pand aan de [adres] in [plaats] door [A.] verkocht en geleverd aan [X.] (prod. 4 inl. dagv.). De koopprijs bedroeg
f 895.000,-- kosten koper.
j. Op 16 maart 2009 is het pand door [X.] verkocht en geleverd aan D&S Beleggingen in Onroerende Zaken B.V. (prod. 5 inl. dagv.) . De koopprijs bedroeg
€ 670.000,-- (prod. 10 mvg).
k. [Y.] c.s. hebben op 3 april 2009 [X.] gesommeerd inzicht te verschaffen in de berekening van de transactiewinst en hen 40% daarvan te betalen (prod. 6 inl. dagv.) Vervolgens hebben zij, toen zij niet betaald werden, conservatoir beslag ten laste van [X.] doen leggen.
l. Op 3 juli 2009 zond Hanson aan [X.] een factuur voor courtage (2% provisie) in totaal voor € 13.400,- excl. btw ter zake van bemiddeling bij verkoop van het perceel [adres](prod. 9 mvg).
m. Op 31 december 2009 zond Hanson een factuur aan [X.] ter zake niet berekende beheerskosten van het pand [adres] over de periode 2004-1e kwartaal 2009 voor een totaal van € 23.120,11 (prod. 11 mvg).
4.1.4. [Y.] c.s. hebben vervolgens [X.] in rechte betrokken en betaling gevorderd van € 111.900,-- vermeerderd met rente vanaf 16 maart 2009 en kosten, waaronder de beslagkosten. [X.] heeft de vordering bestreden. De rechtbank heeft, nadat zij bij tussenvonnis van 23 december 2009 [X.] in de gelegenheid had gesteld nadere informaties rond de berekende courtage in het geding te brengen, bij eindvonnis geoordeeld dat de transactiewinst van [X.] € 239.201,49 bedroeg (de bruto en netto verkoopopbrengst van
€ 670.000,-- minus € 430.798,51 (de netto aankoopsom). De rechtbank heeft vervolgens aan [Y.] c.s. toegewezen 40% van dit bedrag, zijnde € 95.680,60 met rente vanaf
16 maart 2009 en kosten (waaronder de beslagkosten en de nakosten), met wettelijke rente over de kosten (exclusief nakosten) vanaf acht dagen na de datum van de uitspraak.