a. De stichting is eigenares van het perceel met kapel, ondergrond en verdere aanhorigheden, gelegen nabij de [perceel A.- B.] te [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente Maastricht, [sectieletter] , nummer [sectienummer 1.].
b. [A.] c.s. zijn eigenaren van een aangrenzend perceel, gelegen aan de [perceel C.-D.] te [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente Maastricht, [sectieletter] , nummer [sectienummer 2.] (productie 1 bij akte overlegging producties).
c. [A.] c.s. hebben de onder de kapel gelegen kelder in gebruik als onderdeel van de door [X.] en [Y.] -en hun rechtsvoorgangers- aan de [perceel C.-D.] te [plaatsnaam] gedreven winkel in sportartikelen (productie 3 bij akte overlegging producties, aangeduid als productie 2). [A.] c.s. danwel hun rechtsvoorgangers hebben de kelder van een betonnen strijkvloer voorzien, een verwarming aangelegd en de muren gevoegd.
d. De kelder onder de kapel is functioneel verbonden met de aanpalende kelders onder het perceel van [A.] c.s. De kelder onder de kapel is niet toegankelijk vanaf het perceel van de stichting.
e. Bij notariële akte van 12 november 1956 (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, hierna: conclusie van antwoord in conventie) hebben de vader en de oom van [A.] c.s. gekocht en geleverd gekregen de eigendom van “het huis met plaats gelegen aan de [perceel E.], [perceel F.] en [perceel G.] te [plaatsnaam], kadastraal bekend Gemeente Maastricht [sectieletter] nummer [sectienummer 3.], (…)”
Verder is in deze akte onder meer het volgende bepaald:
“De comparanten sub I verklaarden alsnog, dat tot het verkochte behoort het gebruik en bezit van een kelder, zich bevindende in de ondergrond van het perceel, kadastraal bekend Gemeente Maastricht, [sectieletter] nummer [sectienummer 4.], groot elf aren acht en vijftig centiaren, welke kelder, volgens verklaring van verkopers, sedert onheuglijke tijden voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig in het bezit, als eigenaar, is geweest van verkopers en hun rechtsvoorgangers.”
f. Begin jaren zestig heeft een verbouwing plaatsgevonden, waarbij het pand [perceel F.] te [plaatsnaam] is gesloopt en, met vervangende nieuwbouw, is geïntegreerd in het perceel gelegen aan de [perceel C.-D.] te [plaatsnaam]. Hierbij is de hiervoor onder e. genoemde kelder betrokken bij de winkelruimte.
g. Bij notariële akte van 21 juni 1978 (productie 12 bij akte overlegging producties) heeft tussen de vader en de oom van [A.] c.s. in het kader van de ontbinding van een tussen hen bestaande vennootschap onder firma een verdeling plaatsgevonden van het vennootschappelijk vermogen, bestaande uit voormeld perceel gelegen aan de [perceel E.] en [perceel G.] te [plaatsnaam], een perceel gelegen aan de [perceel H.] te [plaatsnaam] en twee percelen gelegen aan de [perceel C.] respectievelijk [perceel D.] te [plaatsnaam]. Hierbij is aan de oom van [A.] c.s. de eigendom van de percelen gelegen aan de [perceel E.], [perceel G.] en [perceel H.] te [plaatsnaam] toebedeeld en is aan de vader en de oom van [A.] c.s. gezamenlijk toebedeeld de eigendom van “Het winkel-woonhuis met magazijn (…), ondergrond, erf en verdere aan- en onderhorigheden, staande en gelegen aan de [perceel C. en D.] te [plaatsnaam], uitmakende de gehele percelen kadastraal bekend gemeente Maastricht sektie [sectieletter] nummer [sectienummer 5.] en [sectienummer 6.] (…), zomede het resterend gedeelte ter grootte van ongeveer een are drie en twintig centiaren van het perceel kadastraal bekend gemeente Maastricht sektie [sectieletter] nummer [sectienummer 3.], (…)”
h. Bij notariële akte van 27 december 1979 (productie 8 bij akte overlegging producties) heeft de Vincentiusvereniging onder meer verkocht en geleverd aan de Stichting Ars Medica Juvat de eigendom van “de twee woonhuizen met polikliniek en kapel, staand en gelegen aan de [perceel I.] en de [perceel A.- B.] te [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente Maastricht, [sectieletter] , nummers [sectienummer 7.] en [sectienummer 4.], samen groot twaalf aren, achtenveertig centiaren (…)”
i. Bij brief van 11 maart 1982 (productie 20 bij conclusie van antwoord in reconventie) heeft de Stichting Ars Medica Juvat aan de rechtsvoorgangers van [A.] c.s. onder meer gemeld:
“Het bleek ons dat de kelder onder dit gebouw (de kapel; toevoeging hof) door U gebruikt wordt als winkelruimte (onleesbaar; toevoeging hof) voortzetting van Uw zakelijke ruimte in Uw pand aan de [perceel D.]. Aangezien wij van mening zijn dat genoemde kelderruimte onafscheidelijk tot het gebouw behoort en onze Stichting als eigenaresse van het gebouw daarop rechten kan laten gelden (…) verzoeken wij U de huidige situatie te willen toelichten en Uw eventuele rechten met documenten te staven.”
j. Voorts heeft de Stichting Ars Medica Juvat bij brief van 15 maart 1982 (aangeduid als productie 21 bij conclusie van antwoord in reconventie, doch overgelegd als productie 22) aan de Vincentiusvereniging onder meer laten weten:
“Maar het kapelgebouw biedt nog meer problemen. De zeer grote kelderruimte eronder (…) is geheel in gebruik genomen door de firma [B.] en, als ondergrondse voortzetting, bij hun winkelruimte getrokken. (…) Vandaar onze stappen bij de firma [B.] (…) en ons (…) verzoek aan U mede te helpen om klaarheid te brengen in deze eigendoms- en gebruikssituatie, (…)”
k. Bij brief van 6 september 1982 (aangeduid als productie 22 bij conclusie van antwoord in reconventie, doch overgelegd als productie 21) heeft de Vincentiusvereniging aan haar notaris onder meer verzocht als volgt:
“Is het mogelijk dat U laatuitzoeken of de Fa. [B.] rechtmatig eigenaar is van de ondergelegen kelder en hoe dat in zijn werk is gegaan?”
l. Bij notariële akte van 17 januari 1985 (productie 24 bij conclusie van antwoord in reconventie) is de eigendom van “de huizen met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [perceel E.], [perceel G.] en [perceel H.] te [plaatsnaam] (…)” door de oom van [A.] c.s. verkocht en geleverd aan de gemeente Maastricht.
Verder is in deze akte onder meer het volgende bepaald:
“6. Door en voor rekening van de gemeente zullen tegelijkertijd met de renovatie van de bij deze akte aangekochte panden de navolgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
a. het dichtmetselen van een kelderverbinding naar het pand [perceel D.];”
m. Bij notariële akte van 4 december 1986 (aangeduid als productie 10 bij akte overlegging producties, doch overgelegd als productie 9) heeft [C.] -aan wie de eigendom van na te melden registergoed bij notariële akte van 5 september 1986 was verkocht en geleverd- aan de Vincentiusvereniging verkocht en geleverd de eigendom van “de kapel met ondergrond -met inbegrip van de mogelijk tot dit gebouw behorende kelder- staande en gelegen nabij de [perceel A.- B.] te [plaatsnaam], uitmakende een ter plaatse afgescheiden en aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer negentig centiaren van het perceel kadastraal bekend gemeente Maastricht [sectieletter] nummer [sectienummer 8.];”
n. Bij notariële akte van 28 december 1995 (productie 13 bij akte overlegging producties) heeft tussen de weduwe van de vader van [A.] c.s. en de oom van [A.] c.s. een verdeling plaatsgevonden, waarbij aan de weduwe is toebedeeld de eigendom van “het winkel-woonhuis met magazijn, ondergrond, erf en verdere aan- en onderhorigheden, staande en gelegen te [plaatsnaam], plaatselijk bekend [perceel C. en D.] (…) te [plaatsnaam], kadastraal bekend Gemeente Maastricht, [sectieletter] , nummer [sectienummer 2.] (…) welk registergoed in eigendom is verkregen:
- deels, (…), zijnde het oude en vervallen kadastrale nummer [sectienummer 5.] (…);
- deel, (…), zijnde het oude en vervallen nummer [sectienummer 6.] (…);
- voor het resterende deel, (…) van het oude en vervallen nummer [sectienummer 3.] van gemelde Gemeente en sectie (…)”
o. Bij brief van 20 oktober 1998 (productie 16 bij akte overlegging producties) heeft de notaris van de Vincentiusvereniging de rechtsvoorgangers van [A.] c.s. verzocht een afspraak te maken voor een onderhoud over de rechtsverhouding ter zake de kelder “die deeluitmaakt van het aan de Vincentius Vereniging (…) in eigendom toebehorend pand aan de [perceel].”
p. Bij brief van 10 december 1998 (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft de notaris van de rechtsvoorgangers van [A.] c.s. aan laatstgenoemden onder meer gemeld:
“Naar aanleiding van uw verzoek (…) de door u (…) ontvangen brief betreffende de van uw pand aan de [perceel] deel uitmakende kelder te bezien bericht ik u het volgende.
U stelde mij ter hand de transportakte (…) op 12 november 1956 verleden, waarin de panden [perceel E.], [perceel F.] en [perceel G.], (…) gemeente Maastricht, [sectieletter] , nummer [sectienummer 3.] (…) in eigendom werden overgedragen (…)
In deze akte wordt verklaard dat tot het verkochte behoort het gebruik en bezit van een kelder, zich bevindende onder andermans ondergrond (…) Uw huidige eigendom, [perceel C.-D.], is kadastraal bekend gemeente Maastricht, [sectieletter] , nummer [sectienummer 2.] (…) Van dit (…) perceel [sectienummer 2.] is een gedeelte van ± 1,23 are afkomstig uit het hierboven genoemd kadastraal nummer [sectienummer 3.].
Ik memoreer zulks om aan te tonen dat de kelder vermeld in de akte van de panden [perceel E.], [perceel F.] en [perceel G.] dezelfde is als de kelder, thans deel uitmakende van het pand [perceel C.-D.].
Rechtens heeft u (en uw rechtsvoorgangers) mitsdien door tijdsverloop een heersende erfdienstbaarheid verkregen tot het hebben van een kelder.”
q. Bij brief van 13 maart 1999 (productie 44 bij memorie van grieven) heeft de notaris van de Vincentiusvereniging de rechtsvoorgangers van [A.] c.s. onder meer gemeld:
“Met betrekking tot de status van de kelder, zijn in de loop der jaren een aantal standpunten geformuleerd:
1. notarieël wordt in 1986 twee keer geconstateerd dat de kelder mogelijk behoort tot de opstal van de Vincentiusvereniging; (…)
3. op 11 maart 1982 is U schriftelijk feitelijk medegedeeld, dat de kelder niet Uw eigendom is; met het verzoek het tegendeel aan te tonen (er is van U daarop geen antwoord bekend); (…)
5. op 6 september 1982 vraagt de Vincentiusvereniging aan Uw notaris omtrent de status van de kelder. Hierop is geen antwoord bekend; (…)
Zoals ik U summier heb uitgelegd, bestaan er in deze een aantal mogelijkheden, zoals:
A. U bent eigenaar van de kelder. Zulks heeft als consequentie, dat U eigenaar bent van de gehele opstal, danwel, dat de Vincentiusvereniging een recht van opstal heeft voor de boven de kelder aanwezige ruimten.
B. De Vincentiusvereniging is eigenaar van de gehele opstal (inclusief de kelder) en U hebt, als eigenaar van het naastliggend perceel, een zakelijk gebruiksrecht (erfdienstbaarheid).
C. De gehele opstal is gesplitst in - tenminste - een tweetal appartementsrechten: enerzijds de kelder en anderzijds de bovenliggende ruimten.
D. U hebt zelf een kelder en deze zet zich voort onder de opstal van de Vincentiusvereniging.
Geen van deze mogelijkheden zijn als zodanig geformaliseerd. Ook van een tengevolge van verjaring ontstane mogelijkheid, in voege als voormeld, is geen aanwijzing te vinden.
Bovendien zijn er een aantal nader door mij aangestipte punten, zoals:
a. wie betaalt de zakelijke lasten terzake van de kelder c.q. de bovenliggende ruimten;
b. hoe is de opstalverzekering van een en ander geregeld;
c. wie draagt het risico van de bouwkundige soliditeit/onderhoud etc.
Al met al bestaat er (ook juridisch gezien) geen duidelijke situatie.
Mijn voorstel is, dat U en de Vincentiusvereniging op korte termijn hierover nader zullen beraadslagen, en in vervolg daarop een overeenkomst sluiten.”
r. Op 16 juni 1999 en 25 augustus 1999 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de Vincentiusvereniging, (de rechtsvoorgangers van) [A.] c.s. en hun notarissen. In het hiervan opgemaakte besprekingsverslag van de Vincentiusvereniging d.d. 30 augustus 1999 (productie 45 bij memorie van grieven) staat onder meer vermeld:
“(…) was daarbij ook aanwezig (…), oom van de heer [Y.] Deze heeft uitvoerig toegelicht dat zij de bedoelde kelder sinds 1956 (…) in gebruik hebben (…). Volgens [X.] (en ook volgens [Y.]) is er nooit een toegang van buiten af, i.c. vanaf het Vincentiusterrein tot die kelder geweest.
Op grond van alles wat tot nu toe over deze kwestie is gezegd en ter tafel is gebracht, meen ik dat wij moeten erkennen dat de kelder feitelijk van [X.] is (geworden?). Het gaat in ieder geval om een situatie die al meer dan veertig jaar zo bestaat. Wij zijn (tot nu toe) niet in staat geweest de kwestie van “het om niet in gebruik geven” en van “de eigen toegang” hard te maken.
Beide partijen zijn van mening dat zij er belang bij hebben dat de juridische positie rond bezit, eigendom en gebruik nu eindelijk goed geregeld wordt. Dit zou het beste kunnen door de actuele situatie formeel vast te leggen, in die zin dat het gebouw, exclusief kelder eigendom is van Vincentius en dat er met betrekking tot de kelder een opstalrecht wordt gevestigd ten behoeve van [X.] (…) met afspraken over verzekering, onderhoud, e.d.
Omdat [X.] van mening is dat de kelder “van hem” is, is hij ook niet bereid enige vergoeding te gaan betalen voor het gebruik van de kelder; dit temeer omdat daarvan in het verleden ook nooit sprake is geweest.”
s. Bij notariële akte van 17 augustus 2000 (productie 14 bij akte overlegging producties) heeft de Vincentiusvereniging verkocht en geleverd aan de stichting de eigendom van de kapel als hiervoren onder a. omschreven en “ontstaan uit het thans vervallen perceel gemeente Maastricht [sectieletter] nummer [sectienummer 8.], groot negentig centiare, (…)”
Verder is in deze akte onder meer bepaald:
“Vermeld wordt dat zich onder de kapel een kelder bevindt die thans in gebruik is bij de firma [B.], en dat voor zoveel verkoper rechten heeft op deze kelder, deze worden overgedragen aan koper zonder dat evenwel enige garantie omtrent het bestaan van deze rechten wordt gegeven.”
t. Bij brief van 19 februari 2001 (productie 17 bij akte overlegging producties) is namens de stichting aan de rechtsvoorgangers van [A.] c.s. onder meer medegedeeld:
“De Stichting wil het gehele pand in gebruik nemen en verzoekt u de kelder te ontruimen. Omdat u reeds jaren de kelder in gebruik heeft is de Stichting vooralsnog bereid een redelijk termijn met u af te spreken (…)”
u. De advocaat van de stichting heeft [A.] c.s. bij brief van 12 september 2007 (productie 18 bij akte overlegging producties), voor zover hier van belang, als volgt bericht:
“Cliënte verwierf de eigendom van het gebouw “kapel” (…) ook wel aangeduid als het Vincentiusgebouw.
Haar rechtsvoorgangster, de Vincentius Vereniging, heeft in 1999 besprekingen en briefwisseling met u gevoerd over de eigendom van de kelder onder het Vincentiusgebouw.
Cliënte heeft u bij brief van 19 februari 2001 in kennis gesteld van haar eigendomsverkrijging. Daarbij heeft zij tevens aangegeven dat zij zich als eigenaar van de kelder beschouwt (…). Voorts heeft cliënte u verzocht de kelder (…) te ontruimen. U heeft daaraan nog geen gevolg gegeven.
Cliënte persisteert in het standpunt dat zij de rechthebbende is met betrekking tot het eigendom en het bezit van de kelder (…). Het door u in feitelijk bezit en gebruik hebben van de kelder wordt door cliënte als eigenaar dan ook als onrechtmatig geoordeeld.
Dit schrijven dient in dit verband tevens te worden beschouwd als een aanmaning (…), welke dient tot herhaling van de stuiting van de verjaring van de rechtsvorderingen van cliënte. Wat deze herhaling betreft verwijs is naar de stuitingshandelingen die (…) reeds eerder hebben plaatsgevonden; waaronder de brief d.d. 19 februari 2001. (…) Cliënte behoudt zich ondubbelzinnig het recht voor in de toekomst alsnog en indien nodig via een gerechtelijke procedure, haar vordering(en) in te stellen.”
v. Bij brief van 7 november 2007 (productie 31 bij conclusie van antwoord in reconventie) heeft de advocaat van de stichting [A.] c.s. verzocht mee te werken aan een bouwhistorisch onderzoek ten einde “het geschil op te lossen en uitsluitsel te verkrijgen over de voorliggende eigendomskwestie.”
w. Bij brief van 18 februari 2008 (productie 19 bij akte overlegging producties) heeft de advocaat van de stichting aan [A.] c.s. onder meer medegedeeld:
“Aangezien ik tot op heden noch enige reactie van één van u heb ontvangen, noch gebleken is van uw bereidwilligheid tot het regelen van de zaak in der minne, mag ik u namens cliënte (…) berichten dat zij een gerechtelijke procedure zal opstarten.”
x. Bij e-mailbericht van 7 mei 2009 (productie 43 bij memorie van grieven) heeft de architect van de stichting aan de stichting laten weten dat de geconstateerde scheuren in de gevel van de kapel en de kelder volgens de constructeur van Ingenieursbureau [D.] “zouden kunnen zijn ontstaan tijdens de bouw van de uitbreiding van [X.] tegen de kapel aan.”