GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 11 augustus 2011
Zaaknummer: HV 200.074.548/01
Zaaknummer eerste aanleg: 198237 / FA RK 09-4534
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. van de Kolk,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 juli 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 september 2010, heeft de vader verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over hun minderjarige zoon [Z.] gehandhaafd blijft.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2010, heeft de moeder verzocht het beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit af te wijzen als rechtens onjuist en onbewezen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Kolk;
- de moeder, bijgestaan door mr. De Wit;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mr. W. Bekker.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 april 2010;
- het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de vader bij brief d.d. 14 oktober 2010;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 7 januari 2011;
- de faxbrief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 19 januari 2011.
2.5. Van het verhandelde ter zitting is een verkort proces-verbaal opgemaakt dat ter kennisneming aan (de advocaten van) partijen en de raad is gezonden.
2.6. Het hof heeft nadien kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 29 april 2011;
- de faxbrief van de advocaat van de vader d.d. 20 mei 2011;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 23 mei 2011.
2.7. De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Kolk;
- de moeder, bijgestaan door mr. De Wit;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam.
3.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
[Z.] (hierna: [Z.]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
[Z.] is door de vader erkend.
[Z.] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2. Bij beschikking van 12 december 2006 heeft de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over [Z.].
3.3. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch bepaald dat het gezag over [Z.] voortaan alleen door de moeder wordt uitgeoefend.
3.4. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. De vader heeft in zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting van 20 januari 2011, - kort samengevat - aangevoerd zoals in het verkort proces-verbaal is weergegeven.
3.6. De vader heeft ter zitting van 30 juni 2011 - kort samengevat - naar voren gebracht dat het hem teleur stelt dat de raad erin berust heeft dat de moeder niet onder leiding van de raad met de vader in gesprek heeft willen gaan. In het kader van de opdracht die het hof aan de raad heeft gegeven, is de raad immers gevraagd partijen ondersteuning te bieden bij het in gesprek gaan met elkaar.
Dat de vader geen zicht heeft op het welzijn en de ontwikkeling van [Z.], hetgeen door de raad als één van de belemmeringen voor gezamenlijk gezag wordt beschouwd, ligt voor de hand, nu er de afgelopen jaren geen contact van de vader met [Z.] en de moeder is geweest.
De vader acht het zorgelijk dat blijkens het rapport van de raad, [Z.] de echtgenoot van de moeder als zijn vader beschouwt en de moeder niet aan statusvoorlichting van [Z.] wil doen.
3.7. De moeder heeft in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting van 20 januari 2011, - kort samengevat - aangevoerd zoals in het verkort proces-verbaal is weergegeven.
3.8. De moeder heeft ter zitting van 30 juni 2011 - kort samengevat - naar voren gebracht dat er ingevolge het raadsrapport een onaanvaardbaar risico is dat [Z.] klem of verloren zou raken tussen partijen indien partijen weer gezamenlijk het gezag over [Z.] zouden gaan uitoefenen.
3.9. De raad heeft ter zitting van 30 juni 2011 - kort samengevat - naar voren gebracht dat de opdracht die de raad van het hof heeft gekregen, was om onderzoek te doen naar het al dan niet aanwezig zijn van een grond voor herstel van het gezamenlijk gezag van partijen. In het kader van dit onderzoek zou de raad desgewenst trachten de communicatie tussen partijen te verbeteren, bijvoorbeeld in een gesprek van de raadsonderzoek(st)er met partijen tezamen. Tot een dergelijk gesprek kon de raad partijen dus niet verplichten.
3.10. Het hof overweegt het volgende.
3.10.1. Het hof stelt vast dat de moeder en de vader ingevolge de beschikking van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem sinds 12 december 2006 tot aan de bestreden beschikking d.d. 1 juli 2010 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [Z.] uitoefenden.
3.10.2. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3. Blijkens het rapport van de raad d.d. 29 april 2011 en zoals door de vader ter zitting van het hof van 30 juni 2011 is bevestigd, wil de vader het gezag over [Z.] weer tezamen met de moeder gaan uitoefenen, teneinde (onder meer) te kunnen meebeslissen over zaken die [Z.] aangaan, waaronder welke sport(en) [Z.] gaat beoefenen en aan welke school [Z.] onderwijs gaat volgen.
3.10.4. De raad adviseert het hof in zijn rapport de gezagsvoorziening met betrekking tot [Z.] in de bestreden beschikking in stand te laten en aldus het eenhoofdig gezag van de moeder te handhaven.
Volgens de raad zijn er thans teveel belemmeringen en te weinig mogelijkheden voor gezamenlijk gezag, zowel vanuit de vader en de moeder als vanuit [Z.].
3.10.5. Ter zitting van 30 juni 2011 heeft de raad zijn advies aldus toegelicht dat er toegewerkt zou kunnen worden naar herstel van het gezamenlijk gezag, maar dat er daartoe eerst een aantal stappen moet worden gezet, te weten (in willekeurige volgorde):
• de moeder, als gezagsouder, dient de vader, als de niet met het gezag belaste ouder, op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon (en het vermogen) van [Z.], alsmede dient de moeder de vader te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen (artikel 1:377a BW);
• de communicatie tussen partijen dient - zo nodig met hulp van een deskundige derde, bijvoorbeeld een mediator - te worden hersteld en op een dusdanig peil te worden gebracht dat een invulling van het gezag als door de vader gewenst, mogelijk is;
• de moeder dient [Z.] - op een bij zijn leeftijd passend niveau - voor te lichten over zijn afkomst (statusvoorlichting te geven).
3.10.6. Terzake de statusvoorlichting aan [Z.] heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij zich tot maatschappelijk werk heeft gewend met de vraag hoe zij [Z.] het beste kan voorlichten over zijn afkomst. Maatschappelijk werk heeft de moeder op een wachtlijst geplaatst, aldus de moeder ter zitting. De raad heeft ter zitting voorgesteld de Fiom daarbij te betrekken.
3.10.7. De vader heeft ter zitting verklaard alsnog in te zien dat het feitelijk niet mogelijk is het gezag over [Z.] reeds thans weer tezamen met de moeder uit te oefenen. Hierop heeft de vader toegezegd bij herstel van de gezamenlijke uitoefening van het gezag daaraan vooralsnog geen invulling te zullen geven, zolang het door de raad geschetste voortraject niet door de moeder is doorlopen, in die zin dat de vader tot die tijd de beslissingen in het kader van de verzorging en opvoeding van [Z.] zal overlaten aan de moeder en waar nodig direct en onvoorwaardelijk zijn toestemming daarvoor zal geven.
3.10.8. Het hof is van oordeel dat de moeder binnen één jaar na heden de hierboven onder 3.10.5. genoemde stappen zo nodig met professionele hulp moet kunnen zetten, waarna de ouders ook feitelijk weer gezamenlijk aan het gezag over [Z.] inhoud kunnen gaan geven.
3.10.9. Nu er onder voornoemde omstandigheden geen onaanvaardbaar risico is dat [Z.] klem of verloren zou raken tussen partijen bij bovenvermelde voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag en het belang van [Z.] ook niet anderszins noopt tot eenhoofdig gezag van de moeder, zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder alsnog afwijzen, als gevolg waarvan het gezamenlijk gezag van partijen herleeft.
3.10.10. De door de moeder genoemde argumenten voor eenhoofdig gezag, luidende dat de vader drie à vier jaar geen contact met de moeder en [Z.] heeft gehad en dat de vader ver weg van de moeder en [Z.] woont, vormen naar het oordeel van het hof onvoldoende grond voor een andersluidende beslissing.
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 juli 2010 waarbij is bepaald dat het ouderlijk gezag over [Z.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006, voortaan alleen door de moeder wordt uitgeoefend;
wijst alsnog af het verzoek van de moeder te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag over [Z.] wordt beëindigd en dat het ouderlijk gezag alleen wordt toegekend aan de moeder;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Arnhem.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, C.E.M. Renckens en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2011.