ECLI:NL:GHSHE:2011:BS8938

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Registratienummer 152-10-2011
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • N.J.M. van Etten
  • T.C.M. Hendriks-Jansen
  • J. Swinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking van drie raadsheren in een strafzaak

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een verzoek tot wraking van drie raadsheren van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, ingediend door de raadsman van verzoeker. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 12 augustus 2011, elf dagen na de zitting van 1 augustus 2011, waar de strafzaak tegen verzoeker werd behandeld. De raadsman stelde dat er tijdens de zitting zaken voorgevallen waren die de indruk wekten dat de raadsheren niet onbevangen waren. De wrakingskamer heeft op 1 september 2011 de eerste behandeling van het verzoek tot wraking gehouden, waarbij de tijdigheid van het verzoek centraal stond.

De advocaat-generaal concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek, omdat het verzoek geruime tijd na de relevante feiten was ingediend. De raadsman van verzoeker verdedigde echter dat het tijdsverloop gerechtvaardigd was door de zorgvuldigheid die hij in acht had genomen, inclusief overleg met verzoeker en consultatie van de deken van de Orde van Advocaten.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, gezien de omstandigheden waaronder de raadsman tot zijn beslissing was gekomen. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ontvankelijk en bepaalde dat de inhoudelijke behandeling op een nader te bepalen datum zou plaatsvinden. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer op 8 september 2011, met de ondertekening van de voorzitter en de leden van de kamer.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-001126-10 van:
[X.],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [postcode] [woonplaats], [woonadres],
hierna te noemen: ‘verzoeker’,
strekkende tot wraking van mr. C.M. Hilverda, mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren in de strafsector van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna ook te noemen: ‘de raadsheren’ of ‘strafkamer’.
1. Het procesverloop
Op 1 augustus 2011 is de strafzaak tegen verzoeker behandeld ter terechtzitting van de strafkamer. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de strafkamer beslist dat op 15 augustus 2011 uitspraak zou worden gedaan in de strafzaak.
Op 12 augustus 2011 heeft verzoeker, althans zijn raadsman namens hem, schriftelijk een verzoek tot wraking ingediend. In verband daarmee heeft de strafkamer op 15 augustus 2011 een tussenarrest gewezen, leidend tot heropening van de strafzaak.
Een eerste behandeling van het verzoek tot wraking is bepaald op 1 september 2011. Aan de raadsman van verzoeker is op voorhand schriftelijk bericht dat tijdens die behandeling uitsluitend de tijdigheid van het verzoek tot wraking zou worden besproken.
Tijdens de openbare raadkamerzitting van de wrakingskamer van 1 september 2011 hebben de raadsman van verzoeker en de advocaat-generaal zich uitgelaten over de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking in verband met het tijdstip van indiening daarvan.
De raadsman heeft verduidelijkt dat het verzoek tot wraking gericht is tegen alle drie de raadsheren die deel uitmaakten van de strafkamer op 1 augustus 2011.
De wrakingskamer heeft de uitspraak met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking bepaald op 8 september 2011.
2. Standpunt verzoeker
Met betrekking tot de tijdigheid van het verzoek tot wraking heeft de raadsman van verzoeker het volgende naar voren gebracht.
Ter terechtzitting van 1 augustus 2011 zijn zaken voorgevallen die de verdediging de indruk gaven dat de raadsheren niet onbevangen in de zaak stonden, een en ander zoals in het verzoek tot wraking is verwoord. De raadsman heeft - in reactie op het standpunt van de advocaat-generaal ter zitting van de wrakingskamer - eraan toegevoegd dat hij de bejegening door de raadsheren naar aanleiding van een door hem overgelegd stuk ook ter terechtzitting van 1 augustus 2011 aan de orde heeft gesteld.
De raadsman heeft de opstelling van de raadsheren en de mogelijk gewekte schijn van partijdigheid besproken met verzoeker. Voorts heeft hij de deken van de Orde van Advocaten geconsulteerd. Wegens vakantie van de deken kon dat pas op 10 augustus 2011.
De raadsman denkt niet lichtvaardig over wraking. Hij is zich bewust van de impact die wraking kan hebben op de raadsheren die het betreft en op het verdere verloop van de strafzaak. De raadsman achtte een kritische overdenking, overleg met verzoeker en consultatie van de deken noodzakelijk om tot een weloverwogen beslissing te komen. Een en ander rechtvaardigt het tijdsverloop tussen de terechtzitting van de strafkamer en de indiening van het verzoek tot wraking, aldus de raadsman.
De raadsman verzoekt de wrakingskamer het verzoek tot wraking ontvankelijk te verklaren en op een nadere terechtzitting inhoudelijk te behandelen.
3. Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking van de raadsheren. Het verzoek tot wraking is geruime tijd nadat de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich zouden hebben voorgedaan, ingediend. Bovendien heeft de verdediging ter terechtzitting van 1 augustus 2011 niet van haar bezwaren tegen de gang van zaken ter terechtzitting blijk gegeven. Hoewel de door de raadsman betrachte zorgvuldigheid begrijpelijk is, kan die het tijdsverloop tussen het bekend worden met de feiten en omstandigheden en het indienen van het verzoek tot wraking niet rechtvaardigen.
De advocaat-generaal verzoekt de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk te verklaren.
4. De beoordeling
De wraking van een rechter kan worden verzocht op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking dient te worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Vaststaat dat verzoeker aan het verzoek tot wraking feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die zich hebben voorgedaan ter terechtzitting van 1 augustus 2011. Elf dagen later is het verzoek tot wraking ingediend.
Een verzoek tot wraking kan in elke stand van de procedure worden gedaan, ook in de periode tussen de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en de uitspraakdatum. De vraag is echter of voldaan is aan de wettelijke eis dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
De raadsman heeft ter zitting van de wrakingskamer inzichtelijk gemaakt hoe hij tot de beslissing is gekomen om namens verzoeker een verzoek tot wraking in te dienen. Hij heeft uitgelegd het verzoek zorgvuldig te hebben overwogen, indachtig de impact die het op raadsheren kan hebben dat hun integriteit openlijk en nadrukkelijk in twijfel wordt getrokken en de gevolgen van een verzoek tot wraking voor het (tijds)verloop van de strafzaak. Dat de raadsman een en ander met verzoeker heeft besproken en dat hij de deken van de Orde van Advocaten heeft geconsulteerd, kan naar het oordeel van de wrakingskamer - mede gelet op het feit dat de deken niet direct beschikbaar was - het verloop van elf dagen in de onderhavige zaak rechtvaardigen. Onder de gegeven omstandigheden acht de wrakingskamer het verzoek tot wraking tijdig gedaan en in zoverre ontvankelijk.
BESLISSING
Het hof:
verklaart het verzoek tot wraking tijdig gedaan en in zoverre ontvankelijk;
bepaalt dat de inhoudelijke behandeling van het verzoek tot wraking zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum.
Aldus gedaan in raadkamer door:
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. T.C.M. Hendriks-Jansen en mr. J. Swinkels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2011.
Mr. T.C.M. Hendriks-Jansen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.