GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector strafrecht
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 september 2011 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
hierna te noemen: klager,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. A.J.T.M. Oudenhoven, advocaat te Venlo,
over de beslissing van de officier van justitie te Roermond tot het niet vervolgen van:
[beklaagde]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: beklaagde,
wegens ontucht met een minderjarige als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
De feitelijke gang van zaken.
Op 23 februari 2010 heeft klager aangifte gedaan van ontucht met een minderjarige als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, beweerdelijk jegens zijn dochter [naam] gepleegd door beklaagde.
Op 2 juli 2010 is door [medewerker slachtofferinformatie], namens de officier van justitie, aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat de vervolging in strijd is met het belang van de benadeelde.
Hierop is namens klager bij schrijven van 19 augustus 2010 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 22 september 2010, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 22 november 2010 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 15 februari 2011 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft, in afwijking van het schriftelijk verslag, geconcludeerd dat beklaagde dient te worden gehoord.
Bij tussenbeschikking van 15 maart 2011 heeft het hof beslist de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden en beklaagde op te roepen in raadkamer te verschijnen.
Op 2 augustus 2011 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Beklaagde is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Klager wenst vervolging van beklaagde (geboren in 1979), omdat deze seksueel contact met zijn minderjarige dochter [naam] (geboren in 1994) heeft gehad. [Dochter] en beklaagde hebben elkaar ontmoet toen [dochter] dertien jaar oud was en vervolgens hebben zij een (seksuele) relatie gekregen. Seksueel contact in de vorm van tongzoenen vond kennelijk plaats vanaf januari 2009, geslachtsgemeenschap vanaf de zomer van dat jaar. [Dochter] was op dat moment veertien jaar.
In raadkamer van het hof heeft klager gesteld mede namens zijn ex-echtgenote, moeder van [dochter], te spreken en verklaard dat beklaagde hun dochter [naam] intimideert en manipuleert. [Dochter] is in de ogen van klager erg veranderd door haar contact met beklaagde. Klager stelt dat [dochter] niet meer zichzelf is en momenteel in de crisisopvang zit. Verder brengt klager naar voren dat hijzelf op 11 september 2010 door beklaagde met een golfclub mishandeld is. Klager stelt dat beklaagde nergens voor terugdeinst.
Beklaagde is bij de politie gehoord. Hij verklaart dat hij een relatie met [dochter] heeft. In zijn ogen is er sprake van gelijkwaardigheid en wederzijds respect in hun relatie. Beklaagde geeft toe dat hij in 2009 per e-mail foto’s van [dochter] heeft ontvangen en op zijn computer heeft bewaard, waarop zij – onder meer – naakt te zien is. Beklaagde bekent tevens dat hij seksuele gemeenschap met [dochter] heeft gehad. Het seksueel contact is volgens beklaagde in de zomer van 2009 begonnen. [Dochter] was toen veertien jaar oud.
[Dochter] heeft bij de politie een verklaring afgelegd. Zij verklaart dat zij beklaagde heeft leren kennen toen zij dertien jaar oud was. Zij stelt dat zij via de telefoon, sms en msn contact met beklaagde had. [Dochter] verklaart dat zij zich goed voelt bij de verliefdheid. Zij erkent seksuele gemeenschap met beklaagde te hebben gehad. [Dochter] stelt dat het intiem zijn niet gedwongen was of tegen haar wil. Zij vindt het te ver gaan dat de politie zich met de relatie bemoeit. In de ogen van [dochter] heeft beklaagde niets verkeerds gedaan. Zij wil dan ook niet dat beklaagde vervolgd wordt. [Dochter] heeft te kennen gegeven dat zij vanaf de zomer van 2009 wist dat wat beklaagde met haar deed strafbaar was.
Het hof overweegt als volgt:
Het hof merkt allereerst op dat bewijsbaar is dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht in de zin van artikel 245 van het Wetboek van het Strafrecht. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of vervolging ter zake van ontucht in dit specifieke geval ook wenselijk is.
Het hof stelt vast dat voldaan is aan het in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering vastgelegde hoorrecht van een minderjarig slachtoffer, nu expliciet aan [dochter] is gevraagd ‘wat de politie, officier van justitie of rechter met [beklaagde] moest doen’. [Dochter] heeft te kennen gegeven dat zij van mening is dat beklaagde niets verkeerd heeft gedaan en dat er in strafrechtelijke zin niets met beklaagde moet gebeuren. Het hof is van oordeel dat er weliswaar grote waarde moet worden gehecht aan de mening van [dochter], maar dat er ook andere aspecten zijn die in de beoordeling van de zaak betrokken dienen te worden.
Zo stelt het hof vast dat de ouders van [dochter], en in het bijzonder haar vader, zich ernstige zorgen maken over het welzijn van [dochter]. Het hof vindt het niet meer dan begrijpelijk dat ouders hun minderjarige kind willen behoeden voor het op zeer jonge leeftijd hebben van seksueel contact met een veel oudere volwassen man. Het beschermen van jeugdigen tegen het ondergaan van (vergaande) seksuele handelingen is ook de ratio achter artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, waarin ontucht met kinderen tussen de twaalf en zestien jaar strafbaar is gesteld.
Het hof heeft twijfels bij de door zowel [dochter] als beklaagde gestelde gelijkwaardigheid in de relatie. Het hof neemt als uitgangspunt dat een groot leeftijdsverschil tussen twee partners en een corresponderend verschil in emotionele wasdom niet zonder meer hoeft te betekenen dat er sprake is van ongelijkwaardigheid in de relatie. In dit specifieke geval oordeelt het hof echter dat er sprake is van een dusdanig groot verschil in leeftijd, maar ook in levenssituatie en -ervaring tussen [dochter] en beklaagde, dat niet onvoorstelbaar is dat er wèl sprake is van een wezenlijke ongelijkwaardigheid in de relatie. Van doorslaggevende betekenis hierbij vindt het hof dat [dochter] slechts veertien jaar oud, thuiswonend en schoolgaand was, terwijl beklaagde op dat moment dertig jaar oud was, voormalig beroepsmilitair en inmiddels werkzaam als teamleider in de zorg, alsmede al jaren samenwoonde met zijn vriendin en vader van een kind was toen het seksueel contact met [dochter] begon.
Tot slot merkt het hof op dat beklaagde in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de klacht en zijn kant van de zaak in raadkamer van het hof toe te lichten, waarbij van de zijde van het hof hetgeen in de voorgaande alinea vermeld wordt aan beklaagde voorgelegd zou zijn, maar dat beklaagde er kennelijk voor heeft gekozen van deze gelegenheid geen gebruik te maken.
Alle omstandigheden overwegend acht het hof het noodzakelijk dat de rechter in eerste aanleg de zaak in volle omvang bekijkt en hier een oordeel over geeft. Het hof ziet, gelet op de ernst van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de aanwijzigingen die zich in het dossier bevinden, reden om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde ter zake van ontucht in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht te bevelen.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Aldus gegeven door
mr. F. van Beuge, voorzitter,
mr. drs. E.J.M. Boogaard-Derix en mr. F.J.M. Walstock,
in tegenwoordigheid van drs. S.P.F. Verheijen, griffier,