Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000610-11
Uitspraak : 28 september 2011
VERSTEK d.i.p. / na aanhouding o.i.p.
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 november 2007 in de gevoegde zaken met parketnummers 01-849251-05 en 01-845118-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum in 1964],
thans verblijvende in Zwolle PPC te Zwolle.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Met gedeeltelijke vernietiging van het in de aanhef van dit arrest genoemde vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 november 2007 (LJN BB8759) heeft dit hof bij arrest van 17 september 2009 onder parketnummer 20-004407-07 (LJN BJ7934) de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren ter zake van:
• parketnummer 01-849251-05:
1. “medeplegen van doodslag” en “diefstal”;
2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels”;
• parketnummer 01-845118-05:
3. “medeplegen van in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”.
Naar aanleiding van een door de verdachte tegen het arrest van dit hof van 17 september 2009 ingesteld beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 1 februari 2011 (nr. S 09/03897, LJN BP1170) het arrest van dit hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het (in de zaak met parketnummer 01-845118-05) onder 3 ten laste gelegde en de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep in cassatie werd door de Hoge Raad voor het overige verworpen.
Het na terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich derhalve tot de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde en de (gehele) strafoplegging.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis dat na terugwijzing nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
- het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen;
- het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
- de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-849251-05 onder 1 en 2 door dit hof bij arrest van 17 september 2009 bewezen verklaarde en het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest.
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde dan de rechtbank.
Aan de verdachte is - voor zover thans nog aan de orde en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 mei 2007 - ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een bedrijfspand toebehorende aan [bedrijf] en in gebruik bij (medewerkers en/of werknemers van) [bedrijf], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of haar mededader(s).
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 april 2005 omstreeks 02.25 uur kregen [verbalisanten 1 en 2] opdracht te gaan naar het [adres] te ’s-Hertogenbosch. Dit in verband met twee zwervers die in het pand aangetroffen werden. Ter plaatse aangekomen, werden de verbalisanten aangesproken door een medewerker van de beveiliging. De verbalisanten hoorden van hem dat er twee zwervers in het pand waren. Hierop betraden de verbalisanten het pand en troffen de hen ambtshalve bekende [verdachte] (het hof leest: [verdachte]) en [medeverdachte] aan. De verbalisanten hoorden van de medewerker van de beveiliging dat een raampje geforceerd was. De verbalisanten deelden de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] mede dat zij werden aangehouden.
De heer [aangever] is werkzaam als assistent-bedrijfsleider bij [bedrijf], een rondvaartverzorger over de Binnendieze gevestigd aan het [adres] te ’s-Hertogenbosch. Op 21 april 2005 omstreeks 18.30 uur verliet hij de zaak - het hof begrijpt: de bedrijfsruimte van [bedrijf] - en liet die aan alle zijden afgesloten achter. Op 22 april 2005 omstreeks 09.00 uur arriveerde hij weer op de zaak. Hij zag dat een buitenraam aan de achterzijde van het pand geforceerd was. De door [aangever] namens [bedrijf] gedane aangifte vermeldt als nadere omschrijving van de pleegplaats: “bedrijf/(s)terrein” en als M.O.-omschrijving: “Dader, dan wel daders hebben zich toegang tot het bedrijfsterrein verschaft d.m.v. het forceren van een raam.”
Op 23 april 2005 heeft [aangeefster] aangifte gedaan van inbraak. Zij heeft verklaard dat zij werkzaam is als secretaresse van [bedrijf] aan het [adres] te ’s-Hertogenbosch, dat er in dit gebouw is ingebroken in de nacht van 21 op 22 april 2005 en dat daarna bleek dat er fleecedekens, een zwemvest en een zwarte lange kiel waren weggenomen die van de zolder - het hof begrijpt: de zolder van de bedrijfsruimte van [bedrijf] - kwamen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij en de verdachte in de nacht van 21 op 22 april 2005 aan een persoon op straat hebben gevraagd waar zij konden slapen. Deze persoon zei hen dat ze konden slapen in het gebouw waar ze later door de politie zijn aangetroffen. Hij is samen met de verdachte door een raampje het pand binnengegaan. Op een gegeven moment kwam de politie binnen en werden zij aangehouden. [medeverdachte] weet niet of degene die tegen hen zei dat ze in het pand mochten slapen, bevoegd was om toestemming te geven. Hij weet ook niet of zij daar mochten slapen van de eigenaar/gebruiker van het pand. Dat interesseerde hem niet op dat moment.
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij bij zijn aanhouding fleecedekens, een zwemvest en een zwarte blouse bij zich had, dat hij deze kort daarvoor had verzameld bij [bedrijf] en dat daar zakken vol met die dingen lagen.
De verdachte heeft op 22 april 2005 bij de politie verklaard dat zij is aangehouden omdat zij die nacht samen met [medeverdachte] een gebouw binnen is geklommen. Zij zijn daar binnen geklommen, omdat zij een slaapplaats zochten. De plek was hen aangewezen door een persoon die zich [naam] noemt. [naam] slaapt zelf ook wel eens in het gebouw.
De verdachte heeft voorts verklaard dat zij in de nacht van 21 op 22 april 2005 in het pand van [bedrijf] was. Zij wilde daar slapen. [naam] heeft de plek aangewezen. [medeverdachte] is gaan kijken en heeft de verdachte geroepen. Zij is toen door een klein raampje geklommen. Het zou volgens de verdachte kunnen dat [naam] aan [medeverdachte] en haar geen toestemming kon geven om daar te slapen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof aan de verdachte en [medeverdachte] niet door een daartoe bevoegd persoon toestemming verleend om in de nacht van 21 op 22 april 2005 het bedrijfspand, in gebruik bij medewerkers van [bedrijf] en kennelijk mede in gebruik voor opslag van goederen, aan het [adres] te ’s-Hertogenbosch via een raam te betreden en daar te verblijven en kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden dat zij tezamen en in vereniging wederrechtelijk zijn binnengedrongen in een besloten lokaal bij een ander in gebruik.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een bedrijfspand in gebruik bij (medewerkers en/of werknemers van) [bedrijf].
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, juncto artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en levert op het misdrijf “medeplegen van in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Gelet de omvang van het geding na de terugwijzing door de Hoge Raad en op de beslissingen van het hof - na die terugwijzing - ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde, komt het hof tot een strafoplegging ter zake van dat feit en het in de zaak met parketnummer 01-849251-05 onder 1 en 2 door dit hof bij arrest van 17 september 2009 bewezen verklaarde.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van doodslag, diefstal, gekwalificeerde diefstal en medeplegen van lokaalvredebreuk.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In navolging van het hof in het deels gecasseerde arrest van 17 september 2009 overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute en laffe doodslag op een man van 78 jaar oud. Zij heeft samen met haar medeverdachte deze oude man in zijn eigen woning op een stoel vastgebonden en de mond zeer strak omwonden met tape en meerdere doeken. Daarna is het slachtoffer met een hard voorwerp dermate hevig geslagen dat hij - mede omdat zijn mond en deels zijn neus door de verdachten waren afgebonden - door verstikking om het leven is gekomen. De patholoog-anatoom spreekt in dit verband van behoorlijk geweld.
Het bewezen verklaarde is buitengewoon ernstig. Vooral de meedogenloosheid, de brutaliteit en de laffe manier waarop de verdachten het slachtoffer hebben gedood is zeer schokkend. De verdachte en haar medeverdachte hebben op zeer agressieve wijze een mens het leven ontnomen. Ofschoon niet bekend is hoelang het slachtoffer nog heeft geleefd, moet hij enige tijd in hevige angst en doodsnood hebben verkeerd door het gewelddadige en nietsontziende handelen van de verdachten. Zij hebben zich op een dag in die fatale periode in juli 2005 enkel laten leiden door financieel gewin en zich niet bekommerd om het slachtoffer - een bejaarde man die vastgebonden en weerloos door hen is achtergelaten. Bovendien hebben de verdachten geld gestolen van de bankrekening van het slachtoffer.
Ter zake van de doodslag op [slachtoffer], de diefstal van zijn bankpas en het met die bankpas pinnen van geld van zijn bankrekening, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren een passende bestraffing.
Naar het oordeel van het hof kan, hoewel het hof - anders dan de rechtbank - niet komt tot een strafoplegging ter zake van gekwalificeerde doodslag als bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht, niet worden volstaan met de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, nu de bijzondere ernst van het in de zaak met parketnummer 01-849251-05 bewezen verklaarde daarin onvoldoende tot uitdrukking komt.
Gelet op de relatief zeer ondergeschikte ernst van de lokaalvredebreuk, legt dat feit bij de strafoplegging geen gewicht in de schaal.
Het hof komt daarom tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 138, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het beroepen vonnis wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde en wat betreft de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-849251-05 onder 1 en 2 bewezen verklaarde en het in de zaak met parketnummer 01-845118-05 onder 3 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. J.A. van Zon, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 28 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A. van Zon is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.