GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 september 2011
Zaaknummers: HV 200.078.892/01 en HV 200.078.893/01
Zaaknummer eerste aanleg: 203173/ FA RK 09-6494
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel in de zaken met voormelde zaaknummers,
verweerster in incidenteel appel in de zaken met voormelde zaaknummers,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E.M. Van Schaijk-Böhm,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel in de zaken met voormelde zaaknummers,
appellant in incidenteel appel in de zaken met voormelde zaaknummers,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M. Van Aarle-van Beers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 september 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 15 december 2010 heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, verkort weergegeven:
- voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen moet voldoen € 137,- per kind per maand met ingang van de dag waarop de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [A.] en [B.] bij vooruitbetaling aan de vrouw zal voldoen € 272,- per kind per maand, met bepaling dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de beslissing voor rekening van de man komen voor zover die door hem veroorzaakt worden;
- voor zover het de wijze betreft waarop de rechtbank de huwelijksgoederengemeenschap heeft verdeeld ten aanzien van de ontslagvergoeding en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de ontslagvergoeding niet in de (verdeling van de) huwelijksgoederengemeenschap valt;
- voor zover de rechtbank het verzoek van de vrouw om de door haar te specificeren posten te verrekenen met de man, heeft afgewezen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man het totaal van de te verrekenen posten aan de vrouw dient te vergoeden.
Deze zaak is met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ter griffie van het hof ingeschreven onder zaaknummer HV 200.078.893/01 en met betrekking tot de overige aspecten van het hoger beroep onder zaaknummer HV 200.078.892/01.
2.2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 februari 2011, heeft de man verzocht het door de vrouw verzochte af te wijzen als onbewezen en/of ongegrond.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en heeft hij verzocht voormelde beschikking:
- te vernietigen ten aanzien van het verzoek van de man om te komen tot een gelijke inboedelverdeling en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vrouw aan de man dient af te geven de goederen als vermeld op het als bijlage 4 aan het verweerschrift gehechte overzicht;
- aan te vullen door de zorgverdeling over de minderjarigen tijdens de vakanties en de feestdagen als volgt vast te stellen:
i. zomervakantie: in de even jaren verblijven de kinderen de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw en in de oneven jaren andersom;
ii: overige school vakanties: in de even jaren verblijven de kinderen tijdens de herfstvakantie bij de vrouw. Tijdens de voorjaars(krokus)vakantie en de meivakantie verblijven de kinderen bij de man. In de kerstvakantie zijn de kinderen in de even jaren tot tweede kerstdag 10.00 uur bij de vrouw en vanaf 2 januari 10.00 uur. In de oneven jaren is de regeling andersom;
iii. feestdagen: in de even jaren zijn de kinderen op Goede vrijdag, met Pasen, met Hemelvaart en op Koninginnendag bij de vrouw en met Pinksteren bij de man. In de oneven jaren is de regeling andersom;
iv. overige belangrijke dagen: op moederdag en op de verjaardag van de vrouw zijn de kinderen bij de vrouw, op vaderdag en op de verjaardag van de man zijn de kinderen bij de man.
2.2.3. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2011, heeft de vrouw verzocht het door de man in incidenteel appel verzochte af te wijzen en voor wat betreft de aanvulling van de verdeling van de zorgregeling ten aanzien van de vakanties en feestdagen een regeling vast te stellen tussen partijen zoals door de vrouw in punt 11 en 12 van het verweerschrift in incidenteel appel is omschreven.
2.3. Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken met nummer HV 200.085.892/01 en HV 200.085.893/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Schaijk-Böhm;
- de man, bijgestaan door mr. Van Aarle-Beers.
2.5. Voorts heeft het hof kennisgenomen van:
- het proces-verbaal in eerste aanleg d.d. 3 augustus 2010;
- de brief d.d. 29 juli 2011 va de advocaat van de vrouw;
- het faxbericht d.d. 1 augustus 2011 van de advocaat van de man;
- de brief met bijlagen d.d. 12 augustus 2011 van de advocaat van de vrouw;
- het faxbericht d.d. 29 augustus 2011 van de advocaat van de man;
- de brief d.d. 30 augustus 2011 van de advocaat van de vrouw;
- het faxbericht d.d. 1 september 2011 van de advocaat van de man.
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 3 mei 2002 te Veghel met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [dochter], hierna te noemen: [A.], op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [zoon], hierna te noemen: [B.], op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 februari 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen moet voldoen een bedrag van € 137,- per kind per maand met ingang van de dag waarop de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Voorts heeft de rechtbank, kort samengevat, het verzoek van de vrouw om de aan haar toegekende ontslagvergoeding wegens verknochtheid buiten de verdeling van de gemeenschap te laten, afgewezen, evenals het verzoek van de vrouw met betrekking tot de door haar aangevoerde verrekenposten. Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek van de man om tot een gelijke verdeling van de inboedelgoederen, afgewezen.
3.3.1. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.2. Ter zitting van het hof heeft de man zijn grief met betrekking tot de inboedelgoederen ingetrokken, zodat die grief geen bespreking meer behoeft.
Nadat de zitting van het hof enige tijd geschorst is geweest hebben partijen het hof medegedeeld dat zij (alsnog) de door hen aangevangen mediation zullen voortzetten, waarbij op de eerste afspraak bij de mediator aandacht zal worden geschonken aan de scheidingsmelding en de gevolgen daarvan voor partijen. Vervolgens zullen partijen de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met de mediator verder invullen, zodat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geen bespreking meer behoeft. Voorts hebben partijen het hof medegedeeld dat zij in onderling overleg een regeling hebben getroffen omtrent de wederzijds te verrekenen posten. Partijen hebben het hof bij voormelde faxberichten d.d. 29 augustus en 1 september 2011 en voormelde brief d.d. 30 augustus 2011 bericht dat:
- vanaf het moment van vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning (augustus 2010) ieder der partijen de helft van de gebruikerslasten (inclusief de waterschapslasten en het onderhoudscontract voor de ketel) verbonden aan die woning voor zijn/haar rekening neemt tot de datum verkoop en levering van de woning;
- de man tot het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (8 februari 2011) alle kosten welke vallen onder het forfait overige eigenaarslasten zijnde de premie opstalverzekering, aanslag onroerendezaakbelasting, polderlasten, waterschapslasten en onderhoud van de voormalige echtelijke woning geheel voor zijn rekening neemt;
- vanaf het moment van inschrijving echtscheidingsbeschikking ieder der partijen de helft van: de hypotheekrente, de premie levensverzekering en de kosten welke vallen onder het forfait overige eigenaarslasten zijnde de premie opstalverzekering, de aanslag onroerendezaakbelasting, polderlasten, waterschapslasten en onderhoud voor zijn/haar rekening neemt.
Partijen hebben het hof verzocht deze regeling in de beschikking op te nemen, aan welk verzoek het hof zal voldoen.
3.4. Gelet op het vorenstaande dient het hof nog een beslissing te nemen ten aanzien van de kinderalimentatie respectievelijk de verdeling van de kosten van de kinderen, alsmede ten aanzien van de ontslagvergoeding, althans de vraag of deze in de (verdeling van de) huwelijksgoederengemeenschap betrokken dient te worden betrokken en de advocaatkosten.
3.5. De ingangsdatum van de vastgestelde bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen, zijnde de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 8 februari 2011, is tussen partijen niet in geschil.
3.6. De rechtbank is in de bestreden beschikking uitgegaan van een behoefte van € 171,- per maand en per kind, maar dit berust op een vergissing. Partijen hebben zich ter zitting van het hof desgevraagd verklaard zich te kunnen vinden in een behoefte van de kinderen van € 945,- per maand, derhalve € 472,50 per kind per maand.
3.7. De vrouw heeft aangevoerd dat het inkomen van de man toereikend is om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van € 272,- per kind per maand, hetgeen de man gemotiveerd heeft betwist.
3.8. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
3.9. Het hof gaat uit van een inkomen van de man van € 47.932,- bruto per jaar, zoals blijkt uit zijn jaaropgaaf 2010. Het hof merkt daarbij op dat een mogelijke eindejaarsuitkering (waarop de vrouw zich beroept) in deze jaaropgaaf is inbegrepen. Gelet op het feit dat de kinderen eenmaal per veertien dagen op donderdag van 17.30 uur tot maandagochtend bij de man verblijven, nog daargelaten de omgang tijdens de vakanties en de feestdagen, is het hof van oordeel dat de man in redelijkheid heeft kunnen besluiten om 90% te gaan werken (zoals de man heeft verklaard, eenmaal per veertien dagen niet op de vrijdagmiddag). De man heeft daarmee immers slechts het oogmerk gehad om voldoende aandacht en zorg aan de kinderen te kunnen besteden op de momenten dat de kinderen in het kader van de omgangsregeling bij hem zijn.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.10. De lasten van de man zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof zal rekenen met de lasten zoals deze zijn opgenomen in de bestreden beschikking.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 751,- aan huur;
€ 355,- aan hypotheekrente en € 48,- aflossing hypotheek;
€ 48,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten, uitgaande van door partijen gedeelde woonkosten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 87,54 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en € 48,38 aan aanvullende premie;
minus € 45,- zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten zorgregeling
Het hof houdt rekening met de verblijfkosten verbonden aan de zorgregeling, die onbetwist
€ 102,- per maand bedragen.
Vaststelling van de alimentatie
3.11. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 2.667,- per maand, waarbij rekening is gehouden met € 195,- per maand aan inkomensafhankelijke premie ZVW en de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen. Voorts is rekening gehouden met de helft van het eigenwoning forfait ten bedrage van € 971,- en de helft van de hypotheekrente van de echtelijke woning ten bedrage van € 4.260,- per jaar.
3.12. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man (uitgaande van de periode 2011-1) een draagkrachtruimte van € 567,- per maand. Daarvan is 70 % beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen.
3.13. Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdrage heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man de draagkracht om € 219,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Met het betalen van deze bijdrage is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Verdeling kosten kinderen
3.14. Uitgaande van een onbetwist belastbaar loon van de vrouw van € 23.336,- bruto per jaar en, zoals de vrouw ter zitting heeft verklaard, met een uitkering op grond van de Ziektewet van (grofweg) 70% van haar (dag)loon met ingang van begin van dit jaar, en voorts uitgaande van de door de rechtbank geformuleerde uitgangspunten en terzake voor de vrouw geldende fiscale aspecten, de heffingskortingen en de maandelijkse lasten van de vrouw (die in hoger beroep niet tussen partijen in geschil zijn), constateert het hof dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders (overigens ook in de situatie zonder ziektewetuitkering) lager is dan de totale behoefte van de kinderen, zodat het hof, conform het Trema rapport alimentatienormen, niet toekomt aan een draagkrachtvergelijking.
Het hof ziet geen aanleiding in het door de man gestelde ten aanzien van de verdeling van de kosten van de kinderen om af te wijken van de gebruikelijke rekenmethode (Trema-rapport) voor de verdeling van de kosten van de kinderen, nu er sprake is van een (weliswaar wat meer uitgebreide doch verder) reguliere omgangsregeling.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap en de ontslagvergoeding
3.15.1. De vrouw heeft aangevoerd dat de door haar ontvangen ontslagvergoeding direct in een stamrechtverzekering is gestort, dat deze ontslagvergoeding aan haar is verknocht en dat deze derhalve niet bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient te worden betrokken.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.15.2. Het hof overweegt het navolgende.
Of een goed op een bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en of die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed volgens de hoofdregel van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek (BW) in de gemeenschap valt, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In gevallen zoals deze waar het gaat om een vergoeding wegens ontslag, dient de vrouw volgens vaste jurisprudentie te stellen tot vergoeding van welke schade die ontslagvergoeding strekt, opdat de betrokken rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre de hiergenoemde vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord, in welk verband in het bijzonder van belang is in hoeverre sprake is van een toekomstig schade-element. Het hof overweegt dat de vrouw in dit kader onvoldoende heeft gesteld. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stellingen te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. In ieder geval is hetgeen de vrouw ter zitting heeft opgemerkt daartoe onvoldoende. De vrouw heeft slechts opgemerkt dat aan haar in januari 2004 een ontslagvergoeding is toegekend van € 22.000,- en dat partijen besloten hebben om ingaande 1 februari 2004 een koopsompolis af te sluiten bij Legal & General voor een bedrag van € 25.000,- met een uitkering op 27 september 2035 (dan wel 90% van dat bedrag bij overlijden van de vrouw. De vrouw heeft desgevraagd nog opgemerkt dat zij na beëindiging van dat dienstverband in 2004 een korte tijd een WW-uitkering heeft genoten waarna zij een ander dienstverband is aangegaan tegen een aanzienlijk lager salaris en veel minder uren. Naar het oordeel van het hof leidt dit veeleer tot de conclusie dat partijen een ander bestemming aan de ontslagvergoeding hebben gegeven (een pensioenvoorziening in plaats van een suppletie op een lager inkomen) waardoor deze gemeenschappelijk is. Het hof is derhalve van oordeel dat de ontslagvergoeding en daarmee de polis met polisnummer 40.00.7412 afgesloten bij Legal & General op 2 maart 2004, in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betrokken dient te worden.
3.15.3. Het hof zal de vrouw evenmin volgen in haar verzoek tot verrekening van het bedrag van € 1.500,- ter zake advocaatkosten. Immers gebleken is dat dit bedrag in oktober 2009 en derhalve voor de peildatum van de ontbinding van de gezamenlijke bankrekening van partijen is afgeschreven.
3.16. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om te bepalen dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de beslissing voor rekening van de man komen voor zover die door hem veroorzaakt worden, af nu dit reeds uit de wet voortvloeit.
3.17. De beschikking waarvan beroep, dient dus gedeeltelijk te worden vernietigd.
in de zaken met de zaaknummers HV 200.078.892/01 en HV 200.078.893/01
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 september 2010, doch uitsluitend voor zover deze beschikking betrekking heeft op de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
- [dochter], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [zoon], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
zal voldoen een bedrag van € 219,- per kind per maand met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 8 februari 2011, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
stelt vast dat partijen met betrekking tot de daar bedoelde verrekenposten zijn overeengekomen, zoals in r.o. 3.3.2. van de onderhavige beschikking is weergegeven;.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, P.C.G. Brants en E.N. van der Spoel en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2011.