8.4.1. Het hof zal thans de vorderingen van [A.] c.s. tot verwijdering van de overige op de oprit geplaatste en aan de zijkant van de oprit bevestigde zaken gezamenlijk bespreken, met inachtneming van de daarop gerichte grief (grieven) van [A.] c.s. , waaruit het hof afleidt dat [A.] c.s. slechts bedoelen te grieven tegen die onderdelen van hun vorderingen, welke door de rechtbank zijn afgewezen. Het hof doelt met genoemde “bevestigde zaken” op alle zaken die zich op en aan de oprit bevinden, met uitzondering van de in r.o. 8.3. besproken van stenen of betonnen randen voorziene bloembakken (en al hetgeen zich in deze bakken bevindt, maar niet uitsteekt boven de rest van de oprit), welke tevens dienst doen als waterkering.
8.4.2. De rechtbank heeft bij haar uitleg van de erfdienstbaarheid overwogen dat in de akte van vestiging niet is bepaald of de erfdienstbaarheid zich uitstrekt over de gehele breedte van de oprit, zodat zij om die reden aansluiting zal zoeken bij de wijze waarop de erfdienstbaarheid in het verleden is uitgeoefend. Vervolgens concludeert de rechtbank dat de erfdienstbaarheid in feite slechts ziet op een strook grond van 2,25 meter breed (binnen de betonnen randen), en zij heeft de vordering tot verwijdering van alles wat zich buiten die betonnen randen bevindt afgewezen.
8.4.3. [A.] c.s. hebben allereerst gemotiveerd betwist dat zich aan beide zijden van de oprit betonnen randen bevinden, waartussen zij moeten (kunnen) doorrijden. Het hof heeft aan deze klacht (welke door [C.] c.s. niet gemotiveerd is betwist) aldus gehoor gegeven, dat het hof bij de in hoger beroep vaststaande feiten slechts heeft opgenomen dat de bloembakken aan de zijde van de woning van [C.] c.s. betonnen (stenen) randen hebben. Voorts zijn partijen, ook in hoger beroep, het niet eens over de exacte breedte van de oprit. Uit de door beide partijen overgelegde foto’s schat het hof (mede in het licht van de stellingen van partijen over die breedte) dat de oprit – gemiddeld over de hele breedte genomen – ongeveer 2,80 tot 3,50 meter breed zal zijn. Het hof heeft deze breedte voor ogen gehad bij zijn beoordeling van de grieven.
8.4.4. [A.] c.s. wijzen in de toelichting op hun eerste grief op de tekst van de erfdienstbaarheid, in het bijzonder op de frases “in den ruimsten zin des woords”, “nimmer als bergplaats” en “steeds vrij blijven”. Zij stellen dat de totale breedte waarover zij daadwerkelijke vrije doorgang hebben door alle door [C.] c.s. daarop geplaatste zaken is teruggebracht van 3 meter tot 2,25 meter. Dit levert voor [A.] c.s. problemen op met het indraaien naar en het achteruitrijden uit hun carport.
8.4.5. De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden volgens art. 5:73 lid 1 BW bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Het komt bij de uitleg van een erfdienstbaarheid aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
8.4.6. Het hof constateert dat de akte in haar bewoordingen duidelijk is: er wordt de erfdienstbaarheid van oprit van het bouwterrein c.q. het huis en erf van (thans) [A.] c.s. en naar de openbare straat en vice versa gevestigd. Van Dale’s verklarend Nederlands woordenboek verstaat onder “oprit”: “weg over eigen terrein naar een perceel”. Gelet op het jaartal van vestiging (1947) moeten de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoelingen worden uitgelegd tegen de achtergrond van art. 733 oud BW, nu daarin (destijds) gelijksoortige erfdienstbaarheden waren beschreven. Hierbij ging het artikel van smal (art. 733 lid 1 oud BW over voetpaden), via middel (art. 733 lid 2 oud BW over rijpaden/dreven) naar breed (art. 733 lid 3 BW over wegen). In het onderhavige geval dient - nu een oprit impliceert dat daarover gereden kan worden - naar het oordeel van het hof te worden aangesloten bij art. 733 lid 3 oud BW dat bepaalt: “Die [de erfdienstbaarheid, hof] van weg is het regt om er met een wagen, een rijtuig, enz. over te rijden.” Dat betekent dat de oprit “in de ruimste zin des woords” breed genoeg moet zijn om met auto’s – zonder aanduiding van de breedte daarvan - over te kunnen rijden. Wel dient het begrip rijden over de oprit als zodanig begrepen te worden, dat het gaat om rijden met in beginsel personenauto’s, nu de akte duidelijk spreekt over rijden van en naar het bouwterrein (thans kennelijk de garage/carport) en het huis en erf van (thans) [A.] c.s. Tijdens de comparitie in eerste aanleg hebben [A.] c.s. onbetwist verklaard dat in 1947 een schildersbedrijf in hun pand gevestigd was. Daaruit leidt het hof af dat ook met kleinere bedrijfswagens over de oprit moet kunnen worden gereden.
Soms wordt wel aangenomen dat op een oprit door de berijder (en/of de eigenaar) ervan geparkeerd mag worden. Dat dit in het onderhavige geval niet de bedoeling was, leidt het hof af uit de tekst van de akte, waar deze bepaalt dat de oprit “steeds vrij [moet] blijven”.
8.4.7. In de akte staat voorts dat de oprit “nimmer als bergplaats [mag] worden gebruikt. Gecombineerd met het reeds vermelde vereiste dat de oprit steeds vrij moet blijven, leidt het hof uit deze bewoordingen af dat het niet de bedoeling was van partijen dat er welke zaak dan ook op de oprit wordt geplaatst. Zodra op de oprit een zaak is geplaatst, is de oprit immers niet meer vrij en kan soms zelfs, afhankelijk van de aard van de zaak (het hof denkt hierbij bijvoorbeeld aan de reeds gemelde tuinslang, tuinbankje en plantenpotten), sprake zijn van een verboden bergplaats (in de zin van de akte).
8.4.8. Anders is dat met de pergola. Deze is, zo blijkt uit de door beide partijen overgelegde foto’s, niet geplaatst op, maar aan de oprit. De pergola dient hoog genoeg te zijn om personenauto’s (en kleinere bedrijfswagens) te laten passeren. Uit de overgelegde foto’s blijkt niet, dat de auto van [A.] c.s. – noch een kleinere bedrijfswagen - niet onder de pergola door kan, waar gesteld is dat de pergola tussen de 1.80 m en 2.50 m hoog is. Er is naar het oordeel van het hof dan ook geen aanleiding om [C.] c.s. te veroordelen tot het weghalen van de pergola. Wel zullen zij de pergola te allen tijde gesnoeid moeten houden, zodat er absoluut geen sprake is van overhangende takken, die de vrije doorgang van [A.] c.s. zouden kunnen belemmeren.
8.4.9. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de partijbedoelingen zoals die blijken uit de in de akte gebruikte bewoordingen aldus moeten worden uitgelegd dat beoogd werd om voor het perceel van (thans) [A.] c.s. een mogelijkheid te creëren om geheel ongehinderd met een personenauto (of kleinere bedrijfswagen) te komen en gaan naar de openbare straat via de oprit van (thans) [C.] c.s., waarbij op de oprit geen zaken aanwezig mogen zijn die deze doorgang op enigerlei wijze zouden kunnen hinderen.
Overigens valt niet op enigerlei wijze uit de tekst van de akte een partijbedoeling te halen die wijst op een onderhoudsplicht door [C.] c.s. ten behoeve van de doorgang door [A.] c.s., zoals [A.] c.s. kennelijk daarin ook lezen, vergelijke hun betoog over het weghalen van sneeuw. Het vrij blijven van de oprit van allerlei zaken, waarover de akte blijkens ’s hofs uitleg het heeft, ziet alleen op door derden daarop en daaraan aangebrachte zaken, niet op sneeuw.