ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.085.722
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen rolbeslissing inzake verklaring voor recht en proceshandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Snacktec B.V. tegen een rolbeslissing van de rechtbank Roermond. Snacktec had HKB Ketelbouw B.V. gedagvaard in verband met een geschil over een stoomketel die door HKB voor Snacktec was vervaardigd en naar Libanon was getransporteerd. De rolbeslissing van 20 mei 2009 betrof een verzoek van HKB om uitstel voor het indienen van een conclusie van antwoord, dat door de rolrechter was afgewezen. Snacktec stelde dat HKB op die datum geen proceshandeling had verricht, waardoor het recht om dit te doen zou zijn vervallen. Snacktec vorderde in hoger beroep een verklaring voor recht dat de rolbeslissing nietig was en dat HKB niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vorderingen in reconventie.

Het hof oordeelde dat de rolbeslissing van 20 mei 2009 een administratieve beslissing was, waartegen geen hoger beroep openstond. Snacktec was niet-ontvankelijk in haar beroep tegen deze rolbeslissing. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Roermond van 22 december 2010, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de vordering van Snacktec niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3:302 BW, omdat er geen rechtsverhouding was die door de verklaring voor recht kon worden vastgesteld of gepreciseerd. Snacktec werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procesorde en de voorwaarden voor het uitspreken van een verklaring voor recht. Het hof bevestigde dat een verklaring voor recht alleen kan worden uitgesproken als er sprake is van een rechtsverhouding tussen de betrokken partijen die door de verklaring wordt vastgesteld of gepreciseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.085.722
arrest van de tweede kamer van 29 november 2011
in de zaak van
SNACKTEC B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
HKB KETELBOUW B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.G. Goumans,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 maart 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 22 december 2010 tussen appellante - Snacktec - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde - HKB - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. /rolnr. 91809/ HA ZA 09-122)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede de rolbeslissing van 24 maart 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Snacktec één grief aangevoerd, twee producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot bepaling als aan het slot van die memorie vermeld, alsmede tot niet-ontvankelijk verklaring van HKB in de vordering in reconventie en tot veroordeling van HKB in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft HKB de grief bestreden.
2.3. Hierna heeft Snacktec twee maal een akte genomen en heeft HKB een antwoordakte tot uitlaten genomen.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) Snacktec produceert in een fabriek in Libanon zogenaamde pellets ten behoeve van de snackindustrie. Van constante levering van elektriciteit door het openbare net is men in Libanon niet verzekerd. Teneinde het uitvallen van de stroom uit te sluiten heeft Snacktec besloten haar dieselgeneratoren te vervangen door een stoomketel op zware olie met stoomturbine.
b) HKB houdt zich bezig met de constructie, productie en verkoop van ketels en ketelinstallaties voor industriële energie.
c) Naar aanleiding van een door HKB in opdracht van Snacktec vervaardigde en naar Libanon getransporteerde stoomketel is een geschil tussen partijen ontstaan. Snacktec heeft HKB doen dagvaarden voor de rechtbank Roermond.
d) HKB heeft in de procedure, die op 20 mei 2009 (na een eerder verleend uitstel) stond voor conclusie van antwoord, op 18 mei 2009 een uitstel van twee weken gevraagd voor het nemen van die conclusie. Op 19 mei 2009 heeft Snacktec daar schriftelijk bezwaar tegen gemaakt. Uit een stuk met het opschrift “RECHTBANK ROERMOND, rolbeslissing” (productie 3 bij akte vermeerdering eis van Snacktec) blijkt dat het verzoek van HKB is afgewezen omdat het consent van de wederpartij ontbreekt. Met de hand is daarachter bijgeschreven: “+ geen kl. reden”. Deze beslissing heeft beide partijen laat in de middag van 20 mei 2009 bereikt.
e) Op 27 mei 2009 heeft HKB een conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie genomen.
f) Een brief van de griffier van de rechtbank Roermond aan (de rolwaarneemster van) partijen d.d. 5 juni 2009 houdt onder meer het volgende in:
“De zaak stond op 20 mei voor conclusie van antwoord. Deze proceshandeling is toen niet verricht en voor het verrichten van die handeling is ook geen uitstel verkregen, zodat het recht om de betreffende proceshandeling te verrichten in beginsel is komen te vervallen.
De eisen van een goede procesorde brengen evenwel met zich gedaagde alsnog toe te staan de betreffende proceshandeling op de eerstvolgende roldatum te laten verrichten. Van deze termijnen kan geen uitstel kan worden verkregen.
De zaak werd verwezen naar de rol van 27 mei 2009 voor het verrichten van genoemde proceshandeling.”
g) Op door de advocaat van Snacktec gemaakt bezwaar reageerde de griffier bij brief van 12 juni 2009 als volgt:
“(…) De rolrechter heeft gebruik gemaakt van art.1.14 LPR. De beslissing blijft gehandhaafd.”
h) Een brief van de griffier aan de advocaat van Snacktec d.d. 1 juli 2009 behelst onder meer het volgende:
“(…) Op 20 mei 2009 heeft (HKB) geen conclusie van antwoord tevens conclusie van eis ingediend. Hierop heeft de rolrechter (HKB) een terme de grace verleend tot 27 mei 2009. Op 27 mei 2009 is voor antwoord geconcludeerd.
De rolrechter ziet in de door u aangevoerde argumenten geen aanleiding om op zijn beslissingen terug te komen en de situatie terug te draaien tot die van 20 mei 2009.
De zaak wordt verwezen naar de rol van 12 augustus 2009 voor conclusie van antwoord in reconventie (…)”.
i) Bij akte vermeerdering eis tevens conclusie van antwoord in reconventie d.d. 12 augustus 2009 heeft Snacktec de eis gewijzigd in die zin dat zij thans als eerste vordert “voor recht te verklaren dat een vervallen proceshandeling niet kan worden verricht en HKB in haar verweer in conventie in haar vorderingen in reconventie niet ontvankelijk te verklaren, (…)”.
Deze eiswijziging is, na door HKB gedaan verzet, bij rolbeslissing van 26 augustus 2009 toegelaten.
j) Partijen hebben vervolgens in voornoemde procedure onder meer een conclusie van repliek vermeerdering eis (Snacktec), een akte uitlating vermeerdering eis (HKB), een conclusie van repliek in conventie (Snacktec) een conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie (HKB) en een conclusie van dupliek in reconventie (Snacktec) genomen.
4.2. De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep overwogen a) dat de vorderingen genoemd onder 4.1.i. voor afwijzing gereed liggen en b) een comparitie van partijen gelast. In verband met a) overwoog de rechtbank (ro. 4.3) dat een verklaring voor recht slechts kan worden uitgesproken op vordering van één der bij een bepaalde rechtsverhouding onmiddellijk betrokkenen en enkel kan dienen tot het vaststellen van haar bestaan of het preciseren van haar inhoud, dat Snacktec met de gevorderde verklaring voor recht in feite een beslissing van de rolrechter aanvecht en dat, los van de vraag of de rechtbank daarover als hoger beroepsinstantie een oordeel kan geven, naar het oordeel van de rechtbank niet aan de vereisten die artikel 3:302 BW stelt aan het uitspreken van een verklaring voor recht, is voldaan.
4.3. De grief van Snacktec richt zich tegen het oordeel van de rechtbank onder a). Snacktec stelt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgronden met haar oordeel op grond van artikel 3:302 BW heeft aangevuld. Snacktec heeft met haar vermeerdering van eis geen oordeel van de rechtbank over de materiële rechtsverhouding van partijen gevraagd. Op 20 mei 2009 kreeg Snacktec geen bericht van de rechtbank of van HKB over het al dan niet verrichten van een proceshandeling door HKB en op 27 mei 2009 werd Snacktec geconfronteerd met het voldongen feit dat HKB de conclusie van antwoord had genomen. De beslissing van 20 mei 2009 om HKB geen uitstel te verlenen is een eindbeslissing, waaraan de rolrechter is gebonden. Een dergelijke beslissing kan slechts door een bij de wet aangegeven rechtsmiddel bestreden worden. De rolrechter is teruggekomen op de beslissing van 20 mei 2009 en heeft daarbij niet voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad aan een dergelijk terugkomen stelt.
4.3.1. In hoger beroep heeft Snacktec haar vordering gewijzigd en gevorderd als aan het slot van de memorie van grieven weergegeven. De vordering komt er op neer dat Snacktec vernietiging van het vonnis waarvan beroep vordert omdat HKB op 20 mei 2009 binnen de daarvoor gestelde termijn geen proceshandeling heeft verricht en derhalve het recht om zulks te doen op die datum is vervallen, aan welke beslissing rechtbank en HKB gebonden zijn. HKB dient in de vordering in reconventie niet- ontvankelijk te worden verklaard, aldus Snacktec.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
Voor zover de grief gericht is tegen de (voorgenomen) afwijzing in ro. 4.3. van het vonnis waarvan beroep van de vordering van Snacktec “tot het geven van een verklaring voor recht dat een vervallen proceshandeling niet kan worden verricht” en “HKB in haar verweer in conventie en haar vorderingen in reconventie niet ontvankelijk te verklaren” faalt deze. Het oordeel van de rechtbank moet aldus worden begrepen dat niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 3:302 BW stelt voor het uitspreken van een verklaring voor recht, namelijk dat sprake moet zijn van een rechtsverhouding (tussen de daarbij onmiddellijk betrokkenen) die door de verklaring voor recht wordt vastgesteld of gepreciseerd. Van een dergelijke rechtsverhouding is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake omdat Snacktec met haar vordering in feite een beslissing van de rolrechter aanvecht en niet een vaststelling of precisering van een rechtsverhouding tussen partijen vordert. Naar de eigen stelling van Snacktec (mvg 4) heeft de vordering niet te maken met de materiële rechtsverhouding tussen partijen. Dat is naar het oordeel van het hof vereist om een vordering tot het geven van een verklaring voor recht toewijsbaar te doen zijn. Dat Snacktec met die vordering geen oordeel heeft gevraagd over de materiële rechtsverhouding tussen partijen doet niet af aan het feit dat de rechtbank, zoals Snacktec terecht zelf stelt (mvg 5), op grond van artikel 25 Rv. de rechtsgronden ambtshalve moet aanvullen en derhalve gehouden is te onderzoeken of de vordering op grond van het recht en de ten processe gestelde feiten al dan niet toewijsbaar is. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat zulks niet het geval is.
4.5. Voor zover Snacktec met de grief tevens beoogt op te komen tegen de beslissing van de rolrechter van de rechtbank van 20 mei 2009, die aan de door Snacktec gevorderde verklaring voor recht ten grondslag ligt, overweegt het hof als volgt.
4.5.1. Nu de rechtbank bij beslissing van 24 maart 2001 op grond van artikel 337 Rv. heeft bepaald dat van haar tussenvonnis van 22 december 2010 vóór de einduitspraak hoger beroep kan worden ingesteld, kan Snacktec in haar beroep tegen de beslissing van de rolrechter van 20 mei 2009 ontvangen worden indien laatstgenoemde beslissing is aan te merken als een (aan het vonnis van 22 december 2010 voorafgegaan) tussenvonnis. Is sprake van een rolbeslissing, d.w.z. een rechterlijke maatregel of weigering daarvan ter rolle van slechts ondergeschikte administratieve betekenis ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang, dan staat daartegen volgens vaste jurisprudentie geen hoger beroep open. Allereerst dient het hof daarom de status van de bestreden beslissing van 20 mei 2009 te onderzoeken.
4.5.2. Het hof stelt voorop dat Snacktec geen uittreksel uit het audiëntieblad met betrekking tot de rolzitting van 20 mei 2009 heeft overgelegd. Partijen stellen ook niets over de inhoud van het audiëntieblad en met name niet over hetgeen uit die inhoud als beslissing van de rolrechter blijkt. Uit het wel overgelegde stuk, waarvan de inhoud onder 4.1.d hiervoor is weergegeven, blijkt slechts dat het verzoek van HKB (zijnde een verzoek tot het verlenen van een uitstel van twee weken) is afgewezen. Dit laat de mogelijkheid open dat op 20 mei 2009, zoals HKB betoogt (mva 8) en ook uit de brief van de griffier van 5 juni 2009 (zie 4.1.f) blijkt, door de rolrechter naar aanleiding van het verzoek van HKB van 18 mei 2009 een uitstel van één week aan HKB is verleend. Weliswaar blijkt tevens uit die brief dat “voor het verrichten van die handeling (..) ook geen uitstel [is] verkregen”, doch hierbij kan gedoeld zijn op het verzochte uitstel van twee weken. Uit de brieven van de griffier van 12 juni en 1 juli 2009 blijkt eveneens dat de rolrechter op 20 mei 2009 een uitstel van één week aan HKB heeft verleend. Ook het hof heeft daarvan dus uit te gaan, waarbij het hof nog opmerkt dat één en ander ook voortvloeit uit de verdere processuele gang van zaken: de zaak is na voormelde beslissing geheel “afgeconcludeerd”. Tevens blijkt uit de brieven van 12 juni en 1 juli 2009 dat de rolrechter die beslissing heeft gehandhaafd. Anders dan Snacktec stelt is de rolrechter derhalve niet op enig moment teruggekomen van een op 20 mei 2009 gegeven beslissing tot vervallenverklaring van het recht van HKB om een proceshandeling te verrichten. De grief is daarmee op een onjuiste feitelijke grondslag gebaseerd.
4.5.3. Het voorgaande brengt met zich dat, nu ervan uitgegaan moet worden dat de rolbeslissing inhield dat op 20 mei 2009 aan HKB een uitstel van één week werd gegeven, deze beslissing is aan te merken als (slechts) een rolbeslissing als bedoeld in 4.5.1, waartegen geen hoger beroep open staat. Snacktec is derhalve niet-ontvankelijk in haar beroep tegen die beslissing.
4.6. De slotsom is dat Snacktec niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep voor het geval de grief mede gericht is tegen de rolbeslissing van 20 mei 2009 en dat de grief voor zover gericht tegen het tussenvonnis van 22 december 2010 faalt. Dit vonnis zal bekrachtigd worden. De zaak zal, nu hoger beroep is ingesteld tegen een tussenvonnis, worden terugverwezen naar de rechtbank ter verdere afdoening.
4.7. Snacktec zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld, te vermeerderen met de door Snacktec niet bestreden door HKB gevorderde wettelijke rente als hierna in het dictum vermeld. Op verzoek van HKB zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart, voor zover het hoger beroep mede gericht is tegen de rolbeslissing van de rechtbank Roermond van 20 mei 2009, Snacktec niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van 22 december 2010;
veroordeelt Snacktec in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van HKB worden begroot op € 4.713,-- aan verschotten en € 1.341,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Roermond ter verdere afdoening en beslissing;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, S.M.A.M. Venhuizen en C.W.T. Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 november 2011.