ECLI:NL:GHSHE:2011:BU7963

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.068.432
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over declaratie en vergoeding voor administratiewerkzaamheden door administratiekantoor

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X.], een administratiekantoor, en de vennootschappen [Z.] B.V. en [Y.] Beheer B.V. over de vergoeding voor administratieve werkzaamheden die door [X.] zijn verricht. [X.] heeft van 1990 tot eind 2007 administratieve diensten geleverd aan de vennootschappen, maar heeft nooit een eindafrekening verstrekt. De omzet van de vennootschappen nam aanzienlijk toe, maar de declaraties van [X.] waren gebaseerd op maandbedragen zonder duidelijke eindafrekeningen. In 2007 heeft [X.] een brief gestuurd waarin hij aangaf dat de werkzaamheden in 2005 en 2006 niet volledig waren gedeclareerd en dat er een tekort was. De vennootschappen hebben de samenwerking met [X.] beëindigd en hebben betwist dat er afspraken waren gemaakt over de declaratiewijze. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [X.] niet in het bewijs is geslaagd dat hij het recht tot facturering van einddeclaraties had voorbehouden. Het hof heeft de grieven van [X.] tegen deze oordelen behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de declaraties niet in overeenstemming waren met de feitelijke gang van zaken. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank en veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.068.432
arrest van de vierde kamer van 13 december 2011
in de zaak van
[X.] h.o.d.n. ADMINISTRATIEKANTOOR [Y.],
wonende en zaakdoende te [woon- en vestigingsplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.J.T.M. Hendriks,
tegen:
1. [Z.] B.V.
2. [Y.] BEHEER B.V. ,
beiden gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.M.O. Puddu,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 juni 2010 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Roermond gewezen vonnissen van 4 maart 2009 en 17 maart 2010 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerden – tezamen aangeduid als [B.], dan wel afzonderlijk als [Z.] en [Y.] Beheer - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 87485/HA ZA 08-459)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het tussenvonnis van 27 augustus 2008.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van de vorderingen van [X.] met veroordeling van [B.] in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [B.] onder overlegging van een productie de grieven bestreden.
2.3. [X.] heeft een akte genomen, waarop [B.] bij akte heeft geantwoord.
2.4. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd, waarbij [B.] de stukken heeft overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. De rechtbank heeft in het vonnis van 4 maart 2009 vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten, welke in hoger beroep niet zijn betwist, vormen ook voor het hof het uitgangspunt. Daarnaast acht het hof nog andere feiten van belang. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [X.] drijft een administratiekantoor. In die hoedanigheid verrichtte hij vanaf 1990 tot eind december 2007 werkzaamheden, waaronder het bijhouden van de administratie, het voeren van de boekhouding en fiscale werkzaamheden, voor aanvankelijk de vennootschap onder firma Gebroeders [C.] en vanaf 2005, na een herstructurering, voor de verschillende vennootschappen die werden opgericht, waaronder [Z.] en [A.] Beheer. [Z.] exploiteert een autobedrijf alsmede een garagebedrijf. De bestuurders van [Y.] Beheer zijn de holdings van de beide broers [C.]. Ook voor de holdings verzorgde [X.] de administratie. Door [X.] zijn steeds per maand bedragen in rekening gebracht als honorarium. Hij heeft in geen enkel jaar een eindafrekening verstrekt waarmee de maandelijkse bedragen werden verrekend.
b. De omzet van het garage-en autobedrijf (eerst de vof Gebroeders [C.] en later [Z.]) nam na 2003 sterk toe: tussen 2003 en 2007 verdubbelde de omzet van ruim 4 miljoen euro naar ruim 8 miljoen euro. Op 11 juli 2005 heeft [X.] een brief aan de vof gebr. [C.] gestuurd met als onderwerp: “Prijsafspraak m.b.t. administraties”. Hij schrijft daarin dat de totale kosten in 2003 circa € 18.000,- en in 2004, minus de extra gefactureerde werkzaamheden, € 16.600,- hebben bedragen. Hij schrijft voorts:
“Gezien de nieuwe ondernemingsvormen brengt dit in 2005 met zich mee dat de werkzaamheden m.b.t. het samenstellen van de jaarrekeningen en de daarmede samenhangend de fiscale werkzaamheden aanzienlijk meer zullen zijn.
Voor het verrichten van alle werkzaamheden, zijnde het uitvoeren van secretariaatswerkzaamheden, boekhouding, loonadministratie, jaarrekeningen en fiscale werkzaamheden, ontvangt u hierbij de kostenopgaaf voor de vier ondernemingen.
Totaal per jaar per maand
-[D.]Holding B.V. 2.400 200
-[E.] Holding 2.400 200
-[Y.] Beheer B.V. 3.600 300
-[Z.] B.V. 8.400 700
16.800,= 1.400,=
Alle bedragen zijn exclusief BTW
Bovengenoemde bedragen gaan in met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2005. Reeds gefactureerde bedragen worden hierop in mindering gebracht.
Over de voorgaande jaren zal geen naverrekening worden toegepast.
Gaarne hierover op korte termijn overleg.”
c. Op 5 januari 2007 heeft [X.] een brief naar [Y.] Beheer gestuurd waarin hij aangeeft dat er in 2005 voor € 22.013,- aan werkzaamheden is uitgevoerd en in 2006 voor € 24.864,-. Hij schrijft:
“(…) De termijn-declaraties bedragen op jaarbasis € 9.900,-, welke dus resulteert in een aanzienlijk tekort. De aldus nog te declareren bedragen over 2005 en 2006 zijn respectievelijk € 12.113,- en 14.964,-. Vanaf januari 2007 zullen wij U maandelijks € 2.000,- in rekening brengen. (…)
Overweging
Naar mijn mening is het maandelijks factureren tegen de werkelijk gemaakte kosten een beter alternatief.
Het probleem van naverrekenen is niet meer en bij het verminderen van werkzaamheden, bijvoorbeeld door minder omzet, is de declaratie toch gebaseerd op de werkelijk verrichte werkzaamheden. (…)
Dit geldt uiteraard voor alle ondernemingen.
Graag jullie mening over het op deze wijze van declareren.”
d. Bij brief van 31 januari 2008 heeft [B.] via haar advocaat de samenwerking met [X.] per 31 december 2007 opgezegd omdat zij niet tevreden is over zijn dienstverlening.
e. Bij brief van 25 februari 2008 heeft [X.] over de jaren 2005, 2006, 2007 en januari 2008 slotdeclaraties verstuurd. Daarin wordt op uurbasis gedeclareerd, waarop termijnbetalingen in mindering zijn gebracht. Voor [Z.] komt dit neer op een te betalen bedrag van € 42.158,79 en voor [Y.] Beheer op € 8.251,49.
4.2.1 [X.] vordert in deze procedure de hiervoor genoemde bedragen van € 42.158,79 en € 8.251,49 vermeerderd met incassokosten en proceskosten. [X.] heeft gesteld dat op grond van de brief van 5 januari 2007 op 9 en 30 januari 2007 overleg tussen partijen heeft plaatsgehad en dat toen is afgesproken dat een aantal administratieve werkzaamheden voortaan door een medewerker van [B.] zou worden uitgevoerd en dat achterstallige declaraties zouden worden ingelopen door een betaling ineens van € 7.500,- (waarop € 4.000,- is voldaan) en met het voorschot van € 1.850,- per maand voor zover dit hoger was dan (met inachtneming van de administratieve besparing) de daadwerkelijke kosten.
4.2.2. [B.] stelt dat vanaf het begin van de dienstverlening altijd met termijnbetalingen is gewerkt en nooit een einddeclaratie is verzonden. Zij heeft er nooit mee ingestemd dat anders dan met vaste maandfacturen zou worden gefactureerd. Nacalculaties en factureringen hebben nooit plaatsgehad. Zij betwist dat door [X.] de voorwaarde is gesteld dat [B.] meer administratieve werkzaamheden zelf zou verrichten, en ook dat partijen in 2007 de afspraak zouden hebben gemaakt over inlossing van openstaande declaraties. [B.] stelt voorts dat [X.] de hoogte van de kosten van de voorgaande jaren heeft aangewend om het termijnbedrag in 2007 verhoogd te krijgen. Ter finale kwijting en uit coulance heeft [B.] voor de jaren 2005 en 2006 een bedrag van € 4.000,- betaald, aldus [B.]. Zij wijst erop dat in haar boeken nooit een post nog aan [X.] te betalen kosten is opgenomen en dat zij nimmer urenspecificaties van [X.] heeft ontvangen.
4.2.3. De rechtbank heeft in r.o. 3.2. van het vonnis van 4 maart 2009 onder meer geoordeeld dat zij vaststelt dat de stelling van [X.] dat hij factureerde op basis van voorschotdeclaraties met aan het einde van het jaar einddeclaraties, niet in overeenstemming is met de wijze waarop hij feitelijk gehandeld heeft; dat de stelling van [B.] dat [X.] vanaf 1990 tot en met 2007 nooit een definitieve jaarrekeningheeft verstrekt door [X.] niet gemotiveerd is bestreden; dat het niet van goed koopmanschap getuigt dat de in rekening te brengen bedragen niet zijn gefactureerd en noch in de boekhouding van [B.] noch in die van [X.] zijn verwerkt; dat een gevolg van deze handelwijze is dat ‘opeens’ een hoge declaratie bij [B.] wordt neergelegd, waarop deze, anders dan bij periodieke reële declaratie, voor de toekomst niet kon bijsturen.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld (r.o.3.3) dat [B.] alleen tot betaling van de einddeclaraties gehouden kan worden als komt vast te staan dat [X.] in januari 2007 zich het recht tot facturering daarvan uitdrukkelijk heeft voorbehouden en dat eindfacturering zou worden opgeschort in afwachting van verrekening in 2007 en daarna (van die nog te factureren werkzaamheden) met hogere termijndeclaraties, waarbij de omvang van de werkzaamheden van [X.] zou worden verminderd doordat [B.] meer administratieve werkzaamheden zelf zou verrichten. Gezien de betwisting door [B.] heeft de rechtbank [X.] tot bewijs van dit voorbehoud en deze afspraken toegelaten.
4.2.4. Vervolgens zijn als getuigen in enquête gehoord [X.] en [F.], administratief medewerkster van [X.], en in contra-enquête G.M.O. Puddu, de raadsman van [B.], de Gebroeders [C.] en [H.], directeur van een accountantskantoor.
4.2.5. In het eindvonnis van 17 maart 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat [X.] niet in het bewijs is geslaagd dat hij het recht tot facturering van einddeclaraties heeft voorbehouden en dat hij ook niet in het bewijs is geslaagd dat voor 2003 wel op basis van daadwerkelijk gemaakte uren is gedeclareerd. De vordering van [X.] is afgewezen.
4.3. De grieven I en II zijn gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.2 en 3.3 van het tussenvonnis van 4 maart 2009. Zij bestrijden – kort gezegd – de manier waarop de rechtbank de stellingen van [X.] en de reactie daarop van [B.] heeft gewaardeerd en de vervolgens op grond daarvan gegeven bewijsopdracht aan [X.].
De grieven III t/m VI komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat [X.] niet in het hem opgedragen bewijs is geslaagd.
4.4.1. Het hof dient eerst de grieven I en II te behandelen.
4.4.2. In grief I, die opkomt tegen r.o. 3.2. van het vonnis van 4 maart 2009, stelt [X.] dat onbegrijpelijk is het oordeel van de rechtbank dat de stelling van [X.] dat hij factureerde op basis van voorschotdeclaraties niet in overeenstemming is met de wijze waarop hij feitelijk heeft gehandeld. [X.] wijst op de brief van 11 juli 2005 waarin staat dat [X.] met het oog op de almaar omvangrijker werkzaamheden nieuwe prijsafspraken wenst te maken en op de brief van 5 januari 2007 waarin staat dat over 2005 en 2006 veel meer werkzaamheden zijn verricht dan was gedeclareerd. Ook stelt [X.] dat [B.] wist althans heeft moeten begrijpen dat de betaalde bedragen ‘voorschotten’ betroffen, dat de gedeclareerde bedragen de kosten niet dekten en dat niet relevant is de wijze waarop [X.] heeft gedeclareerd, omdat [X.] recht heeft op vergoeding van de door hem verrichte werkzaamheden.
4.4.3. Bij de beoordeling van de grief laat het hof meewegen dat het in de onderhavige zaak gaat om een zakelijke verhouding, waarin ook van [X.], handelend als administratiekantoor, verwacht mag worden dat hij op duidelijke wijze laat weten op welke manier en onder welke voorwaarden hij zijn werkzaamheden zal verrichten. Er kunnen redenen zijn waarom [X.] zich in zijn verhouding tot [B.] heeft opgesteld zoals hij heeft gedaan, maar ook het hof is van oordeel dat uit de stellingen van [X.] niet volgt dat hij heeft gedeclareerd op basis van voorschotnota’s met aan het einde van het jaar een einddeclaratie. Pas nadat [B.] de samenwerking had beëindigd, heeft [X.] bij brief van 25 februari 2008 de slotdeclaraties over 2005, 2006 en 2007 gezonden waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd. Over al de voorgaande jaren heeft [X.] nooit een einddeclaratie gezonden. Vorderingen op grond van eindafrekeningen zijn niet in de stukken van het administratiekantoor noch in de - door [X.] opgestelde -jaarstukken van [B.] op genomen. In de brief van 11 juli 2005 wordt een kostenopgaaf gedaan voor de uit te voeren werkzaamheden in 2005. Deze opgaaf komt uit op een bedrag van € 1.400,- per maand voor de vier BV’s tezamen. Daarbij worden de kosten voor [Y.] Beheer gesteld op € 300,- per maand en voor [Z.] op € 700,- per maand. Uit de brief is niet op te maken dat die kostenopgaaf voorschotbedragen betreft. Deze brief bevat de zin: “Over de voorgaande jaren zal geen naverrekening worden toegepast.” Het hof leest deze zin als een mededeling van [X.] en kan daaruit, mede gezien het declaratiegedrag van [X.], niet afleiden dat in de voorgaande jaren is gewerkt met enkel voorschotbedragen. Ook de brief van 5 januari 2007, waarin [X.] meedeelt dat de termijn declaraties over de jaren 2005 en 2006 in een aanzienlijk tekort resulteren, houdt niet een al dan niet aan te nemen concreet voorstel in voor een declareren op basis van daadwerkelijk gemaakte uren. Het gegeven dat door [B.] € 4.000,- is betaald naar aanleiding van de brief van 5 januari 2007 is, tezamen met de wijze waarop feitelijk door [X.] is gedeclareerd, te weinig om aan te nemen dat [B.] hoe dan ook erop diende te rekenen dat nog einddeclaraties zouden volgen. De grief faalt.
4.4.4. Grief II komt op tegen de door de rechtbank in r.o. 3.3 van het vonnis van 4 maart 2009 gegeven bewijsopdracht. Voor zover de grief voortbouwt op grief I faalt de grief. In de grief wordt voorts betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de overeenkomst tussen [X.] en [B.] is aan te merken als een overeenkomst van opdracht en dat artikel 7:405 BW dan ook van toepassing is. Anders dan [X.] stelt, volgt uit deze bepaling echter niet dat steeds als werkzaamheden zijn verricht en discussie tussen partijen bestaat over de hoogte van het verschuldigde loon “het op de gebruikelijke wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon [is] verschuldigd”. Partijen kunnen immers ook een loon hebben afgesproken, of een situatie hebben geschapen waarin een bepaald loon als het overeengekomen loon heeft te gelden. Verwijzend naar hetgeen hiervoor in 4.4.3. is overwogen, is er gezien de geconstateerde jarenlange feitelijke gang van zaken bij het declareren, geen reden aanwezig waarom een deskundigenonderzoek bevolen had dienen te worden, zoals [X.] bepleit, om vast te stellen of het door [X.] in deze procedure gevorderde bedrag binnen de beroepsgroep gebruikelijk is te achten. Ook in 2007 is per maand gedeclareerd met termijnbedragen. Pas nadat [B.] de samenwerking had beëindigd zijn eindafrekeningen over 2007 gestuurd. [X.] heeft in punt 10 van de inleidende dagvaarding gesteld dat na zijn brief van 5 januari 2007 besprekingen hebben plaatsgevonden waarin is toegezegd dat de tekorten van 2005 en 2006 zouden worden weggewerkt door verhoging van de maandtermijn en doordat een administratief medewerker door [B.] in dienst zou worden genomen en dat een eerste betaling van € 7.500,- zou worden gedaan. Aan [X.] is terecht bewijs van zijn stellingen opgedragen. De grief kan dan ook niet slagen.
4.5.1. In het vonnis van 17 maart 2010 heeft de rechtbank in overwegingen 2.2 en 2.6. overwogen dat [X.] niet in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. In de r.o. 2.2 t/m 2.5 wordt dat oordeel nader gemotiveerd.
In r.o. 2.2 overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [X.] zelf al niet duidelijk is te lezen dat hij zich het recht voorbehield om einddeclaraties op te stellen en dat de rechtbank uit het getuigenverhoor de indruk heeft gekregen dat [B.] een grote en bovendien behoorlijk mondige klant van [X.] was, tegenover wie [X.] niet duidelijk stelling nam. In r.o. 2.3. overweegt de rechtbank dat geen steunverklaring of schriftelijk bescheid de verklaringen van [X.], voor zover daaruit al bewijs is af te leiden, ondersteunt. Ook de verklaring van getuige [F.] doet dat niet, aldus de rechtbank, omdat zij niets kan verklaren over de afspraken en voorbehouden die tussen [X.] en [B.] zijn gemaakt. In r.o. 2.4. overweegt de rechtbank dat [X.] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat vóór 2003 wel op basis van gemaakte uren is gedeclareerd, en dat uit overgelegde facturen eerder is af te leiden dat werd gedeclareerd op basis van vast maandbedragen. In r.o. 2.5. overweegt de rechtbank dat tegenover de verklaring van [X.] de verklaringen van de beide broers [C.] en van hun raadsman Puddu staan, welke een andere lezing geven van de besprekingen.
4.5.2. De grieven III, IV,V,VI en VII bestrijden achtereen volgens de overwegingen 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 van de rechtbank. Met deze grieven is het oordeel met betrekking tot de bewijslevering in zijn geheel aan het hof voorgelegd. Het hof dient derhalve te beoordelen of [X.] in het hem opgedragen bewijs is geslaagd.
Door [B.] is bij de memorie van antwoord een brief d.d. 3 april 2010 overgelegd van mevr. [G.] aan de raadsman van [B.]. Op deze productie heeft [X.] bij akte gereageerd, waarna een antwoordakte van [B.] is gevolgd.
4.5.3. Uit de verklaring van [X.] kan ook het hof niet opmaken welke precieze afspraken zouden zijn gemaakt in januari 2007. [X.] heeft verklaard dat hij voorstellen heeft gedaan om te declareren volgens daadwerkelijk gemaakte kosten, waarbij de tekorten over 2005 en 2006 afzonderlijk zouden moeten worden betaald, maar dat [B.] een voorkeur had voor termijnbetalingen; tevens heeft hij verklaard dat toen over termijnbetalingen is gepraat en dat daarmee ook de achterstand zou worden ingelopen omdat [B.] meer voorbereidend administratief werk zou laten verrichten door de eigen administratieve kracht. [X.] heeft verklaard in te hebben gestemd met het voorstel van [B.], die had gesteld dat de administratieve kracht meer bezuiniging zou opleveren dan waarvan [X.] was uitgegaan bij zijn eigen voorstel, en dat hij daarbij had gezegd dat eind 2007 bekeken moest worden wat was vereffend en dat, als dat niet zo was, het van de hoogte van de achterstand zou afhangen of in één keer verrekend moest worden of dat die verrekening in de termijnen van 2008 met dan te bepalen maandtermijnen zou plaatsvinden. Ook heeft hij verklaard, na te hebben bemerkt in februari 2007 dat de aanlevering van stukken nog steeds niet goed was, [Q.] te hebben aangesproken dat de afrekening op die manier hoger zou worden, en dat er als het zo zou doorlopen aan het eind van het jaar definitief zou worden afgerekend en hij ermee zou stoppen.
4.5.4. De getuige [F.] heeft verklaard dat zij ervan uitging dat voorschotbedragen werden gedeclareerd, omdat [X.] wel eens zei tegen [Q.], als die maandelijks bepaalde gegevens kwam doornemen, dat als de aanlevering zo bleef dat dan aan het eind van het jaar een afrekening werd gestuurd. Uit deze verklaring kan het hof niet opmaken dat met [B.] was overeengekomen dat een einddeclaratie zou worden verstuurd. Over afspraken gemaakt met [B.] heeft [F.] niets kunnen verklaren. De verklaring van [X.] zelf is onvoldoende concreet op het punt wat precies met [B.] is afgesproken om daarmee, ook in samenhang met wat [F.] heeft verklaard, het opgedragen bewijs geleverd te achten.
4.5.5. De bewijslevering zijdens [X.] heeft ook niets opgeleverd met betrekking tot de stelling dat [B.] zou hebben toegezegd dat een deel van de administratieve werkzaamheden voortaan door [B.] zelf gedaan zou worden. In de stellingen van [X.] was dit punt van belang, omdat daardoor zou worden ingelopen op de achterstand.
4.5.6. De verklaringen van de broers [C.] en hun raadsman, mr. Puddu geven een andere lezing van hetgeen is voorgevallen tijdens de besprekingen in januari 2007 dan de verklaring van [X.].
4.5.7. Het voorgaande in overweging nemende, mede tegen de achtergrond dat vóór 25 februari 2008 nooit einddeclaraties zijn verstuurd en dat nooit urenopgaven zijn gedaan anders dan de urenopgaven bij de op 25 februari 2008 gestuurde declaraties, is ook het hof van oordeel dat het opgedragen bewijs niet is geleverd. [X.] heeft nog aangeboden zichzelf als getuige te doen horen. Nu [X.] al uitgebreid als getuige is gehoord en hij niet heeft aangegeven wat hij nog meer of anders kan verklaren, gaat het hof niet op dit bewijsaanbod in.
4.6. In de conclusie na enquête van 21 oktober 2009 heeft [X.] gesteld dat een zekere [I.], voormalig medewerkster van [B.] aan hem heeft verklaard dat zij van de opvolgende accountant [hof: de accountant die [X.] is opgevolgd in zijn werkzaamheden voor [B.]] 8 uur per week aan boekhoudkundige werkzaamheden moest besteden. In de memorie van grieven is [X.] hier niet meer verder op ingegaan. [B.] heeft bij de memorie van antwoord een verklaring van [G.] overgelegd, waarin deze onder meer schrijft dat [X.] bij haar aan de deur is geweest.
In de akte uitlating productie in hoger beroep heeft [X.] gesteld dat genoemde mevr. [G.] heeft verklaard dat haar nimmer verteld was dat zij was aangenomen voor administratieve werkzaamheden en dat zij na haar ziekteverlof alleen boekhoudkundige werkzaamheden moest verrichten, blijkbaar ingegeven door de nieuwe accountant. [X.] heeft aangeboden [G.] als getuige te horen.
Het hof is van oordeel dat het horen van [G.] niet ter zake dienende is. Niet is komen vast te staan dat is overeengekomen dat [B.] een administratieve kracht in dienst zou nemen om een deel van de administratieve werkzaamheden te verrichten. Ook overigens kan wat de getuige kan verklaren over haar werkzaamheden niet bijdragen aan hetgeen [X.] te bewijzen was opgedragen.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [X.] niet kan slagen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. [X.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep van de rechtbank Roermond van 4 maart 2009 en
17 maart 2010;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [B.] worden begroot op € 1.590,00 aan verschotten en € 2.446,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en A.E.M. van der Putt-Lauwers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2011.