ECLI:NL:GHSHE:2011:BU9997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003590-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag en zware mishandeling door achteruitrijden met geopend portier

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 mei 2009 in Eindhoven, waarbij de verdachte met zijn auto achteruit reed met een geopend bestuurdersportier, terwijl het slachtoffer, [A], zich aan de binnenzijde van dat portier bevond. Het slachtoffer werd meegesleurd en liep een bekkenbreuk op. De vraag die centraal stond was of de verdachte opzet had op de gevolgen van zijn handelen, zoals de dood of zwaar lichamelijk letsel van [A]. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat de auto 'op hol was geslagen', niet onaannemelijk was. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet van de verdachte, en sprak hem vrij van alle tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank voor zover dat aan zijn oordeel was onderworpen en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003590-10
Uitspraak : 5 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 september 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-821178-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1950],
wonende te [adres],
waarbij de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 primair (poging tot doodslag) en 2 (beschadiging van een auto) en ter zake van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair (zware mishandeling) werd veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep worden begrepen als uitdrukkelijk niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
primair:
hij op of omstreeks 1 mei 2009 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet, terwijl voornoemde [A] tussen het geopende bestuurdersportier en de deuropening van de door hem, verdachte, bestuurde auto stond, hard achteruit is gereden, waardoor voornoemde [A] is meegesleurd en daarna ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 mei 2009 te Eindhoven, aan een persoon genaamd [A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een bekkenbreuk van de heupkom) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, terwijl voornoemde [A] tussen het geopende bestuurdersportier en de deuropening van de door hem, verdachte, bestuurde auto stond, hard achteruit is gereden, waardoor voornoemde [A], na te zijn meegesleurd, ten val is gekomen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 1 mei 2009 te Eindhoven, [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend, terwijl voornoemde [A] tussen het geopende bestuurdersportier en de deuropening van de door hem, verdachte, bestuurde auto stond, hard achteruitgereden, waardoor voornoemde [A] is meegesleurd en daarna ten val is gekomen.
Vrijspraak
Door het hof vastgestelde feiten
Op grond van het dossier - in het bijzonder het proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek (hierna: FTO) van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost d.d. 7 mei 2009, de door [A] in het geding gebrachte plattegrond (gevoegd bij het faxbericht van [A] aan de officier van justitie d.d. 2 september 2009) en de verklaringen van [A] en de verdachte - stelt het hof het volgende vast.
De verdachte woont aan de [straat] 11 te Eindhoven. Zijn buurman, het slachtoffer [A], woont aan de [straat] 12.
Op 1 mei 2009 stond de personenauto van de verdachte, een handgeschakelde Renault, in een parkeervak met de achterkant van de auto in de richting van de [straat] 12. In het parkeervak direct links van de Renault stond de personenauto van [A], merk Volvo. Direct voor de parkeervakken bevindt zich een haag van de tuin van de [straat] 9. Om uit het parkeervak te kunnen wegrijden, dient daarom achteruit te worden gereden.
Voor de woning [straat] 12 staan, binnen een door trottoirbanden afgebakend perk, twee grote bloembakken, enkele lage struiken en een vlaggenmast.
Op genoemde datum stapt de verdachte aan de bestuurderszijde in zijn auto met de bedoeling om achteruit het parkeervak uit te rijden. Nadat hij op de bestuurdersstoel is gaan zitten, wordt hij van achteren benaderd door [A]. Het bestuurdersportier is dan nog niet geheel gesloten. [A] wil voorkomen dat de verdachte wegrijdt omdat volgens [A] de verdachte opzettelijk schade aan de Volvo van [A] zou hebben toegebracht. Vervolgens start de verdachte de motor van zijn auto terwijl het portier aan de bestuurderszijde nog open is. [A] staat dan naast de Renault aan de binnenzijde van het geopende portier. De auto van de verdachte rijdt vervolgens achteruit waardoor [A] door het openstaande portier wordt meegesleurd en ten val komt. De auto rijdt achteruit door de voortuin van de [straat] 12, raakt daar een bloembak, rijdt een vlaggenmast omver en rijdt over een aantal lage struiken. Tijdens het achteruitrijden valt de verdachte uit de auto waarbij hij naast genoemde bloembak terechtkomt en het bewustzijn verliest. De Renault eindigt met de achterzijde in een coniferenhaag van de tuin van de [straat] 7.
[A] heeft tengevolge van de val een bekkenbreuk van de heupkom opgelopen. De verdachte was tengevolge van de val gewond aan zijn linkerbeen (een diepe wond, schaafwonden en kneuzingen).
Opzet
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte - al dan niet voorwaardelijk - opzet heeft gehad op de dood (primair), zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) of bedreiging (meer subsidiair) van [A], komt het erop aan of de verdachte opzettelijk met geopend portier is achteruitgereden terwijl [A] zich tussen het portier en de Renault bevond.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in zijn auto ging zitten en het portier wilde dichttrekken. Net voordat het portier helemaal dicht was, voelde hij weerstand doordat aan het portier werd getrokken. Hierop zag hij dat [A] aan de bestuurderszijde naast de auto stond. Op datzelfde moment draaide verdachte de sleutel om in het contactslot. De verdachte probeerde het portier dicht te trekken. [A] trok het portier echter open en maakte een slaande beweging naar de verdachte met zijn vuist. De verdachte dook daardoor in een schrikreactie naar rechts, waarbij zijn linkervoet van de koppeling omhoog kwam en zijn rechtervoet het gaspedaal indrukte. Hierdoor reed de auto achteruit zonder dat de verdachte controle had over de auto. In de woorden van de verdachte sloeg de auto op hol.
De verdachte heeft voorts verklaard dat zijn gebruikelijke handelwijze bij het instappen in zijn auto als volgt is: hij gaat zitten, doet direct de sleutel in het contact en trapt direct de koppeling in, waarbij hij de achteruitversnelling kiest. Deze handelingen verricht hij min of meer automatisch bij het instappen als hij wil wegrijden. Volgens de verdachte zal hij op die manier ook hebben gehandeld toen hij op 1 mei 2009 in zijn auto stapte om achteruit uit het parkeervak weg te rijden. Daarbij doet hij normaal gesproken in een vloeiende beweging het portier dicht.
De raadsman heeft betoogd dat verdachtes lezing aannemelijk is en heeft daarom vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. De raadsman heeft zich beroepen op een door hem overgelegd rapport d.d. 20 oktober 2011 van de verkeersongevallendeskundige J.L.M. Meuwissen te Maasbracht.
Standpunt van de advocaat-generaal en oordeel van de rechtbank
De advocaat-generaal heeft zich geschaard achter het oordeel van de rechtbank. Dit oordeel komt erop neer dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het door [A] oplopen van zwaar lichamelijk letsel.
De lezing van de verdachte - erop neerkomend dat hij niet willens en wetens met geopend portier is achteruitgereden op het moment waarop [A] zich tussen het geopende portier en de Renault bevond - is door de rechtbank onaannemelijk bevonden.
Daartoe heeft de rechtbank (blz. 5 van het vonnis) onder meer overwogen dat uit de door haar gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, nadat [A] hem had aangesproken, wilde wegrijden en daartoe een aantal geëigende handelingen heeft verricht, te weten het van de handrem halen van de auto, het starten van de auto, het indrukken van de koppeling en het schakelen naar de achteruitversnelling. De rechtbank heeft daarom als vaststaand aangenomen dat op dat moment de wil van de verdachte was gericht op het achteruit wegrijden met de auto. In dit licht bezien achtte de rechtbank het onaannemelijk dat de daaropvolgende handelingen van de verdachte, te weten het loslaten van de koppeling en het (tegelijkertijd) indrukken van het gaspedaal, niet een uiting van die wil zijn geweest. Daarbij achtte de rechtbank het opmerkelijk dat de auto niet recht achteruit is gereden (in welk geval die de tuin van [A] zou zijn ingereden) maar een bocht heeft gemaakt en daardoor min of meer op de openbare weg is gebleven. De verdachte heeft daarvoor geen andere verklaring gegeven dan dat hij misschien aan het stuur heeft getrokken. Ook de omstandigheid dat tijdens het achteruitrijden gestuurd is, wijst erop dat het achteruitrijden een uiting is geweest van de wil van de verdachte om weg te rijden, aldus de rechtbank.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verdachte reeds in zijn eerste verhoor bij de politie, op 1 mei 2009 te 20:45 uur, heeft verklaard over het van het pedaal schieten van zijn voet door het ontwijken van een vuistslag van zijn buurman, waardoor de auto snelheid maakte en achteruitreed (blz. 15).
De verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat [A] plotseling naast zijn auto stond en dat hij van [A] schrok, vindt steun in de verklaring van laatstgenoemde bij de politie. [A] heeft toen verklaard dat hij vanuit zijn woning zag dat de verdachte diens tas achterin diens auto legde. [A] is, zo verklaarde hij, vrij snel maar zachtjes vanuit zijn woning naar buiten gelopen omdat hij wilde dat de verdachte hem niet aan zou zien komen aanlopen. [A] wilde immers dat de verdachte niet zou weglopen of wegrijden. [A] zag dat de verdachte schrok (blz. 24).
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij uit schrik naar rechts de auto indook, niet onaannemelijk. Hierbij neemt het hof in aanmerking de wijze waarop [A] de verdachte heeft benaderd waardoor laatstgenoemde is geschrokken, de uit het dossier blijkende langdurige zeer problematische voorgeschiedenis tussen beiden en het feit dat de verdachte reeds kort na het ten laste gelegde heeft verklaard over het ontwijken van een vuistslag van [A].
De verklaring van de verdachte dat de auto onbedoeld in beweging is gekomen zonder dat hij controle over de auto had, vindt steun in voormeld proces-verbaal FTO en in het rapport van Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 20 oktober 2011.
Op blz. 2 van het rapport d.d. 20 oktober 2011 heeft J.L.M. Meuwissen, verkeersongevallendeskundige, geschreven dat het zeer wel denkbaar is dat de door de verdediging geschetste gang van zaken, waarbij het bovenlichaam van de bestuurder naar rechts draait om een vuistslag te ontwijken, ertoe leidt dat tegelijkertijd het linkerbeen met linkervoet wordt “gelift”, waardoor de koppeling opkomt, en het rechterbeen met rechtervoet wordt gebruikt om zich af te zetten, waardoor druk op het gaspedaal kan worden uitgeoefend. Hierdoor kan een balans zijn ontstaan tussen enerzijds gasgeven/toerental (door een beweging met de rechtervoet) en anderzijds loslaten van de koppeling (door een beweging met de linkervoet) die voldoende was voor het in beweging laten komen van het voertuig, in dit geval het achteruitrijden. Meuwissen heeft gerapporteerd dat de lezing van de verdachte daarom in technisch opzicht steun vindt.
Naar het oordeel van het hof kan uit de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij wilde wegkomen (blz. 19), noch uit de omstandigheid dat hij handelingen heeft verricht die waren geëigend tot het achteruitrijden uit het parkeervak, worden geconcludeerd dat hij bewust is achteruitgereden terwijl het portier nog geopend was en [A] zich bevond tussen het portier en de auto. De verklaring van de verdachte dat hij wilde wegkomen en de door hem bij het instappen min of meer automatisch verrichte handelingen, zoals het starten van de motor en het kiezen van de achteruitversnelling, passen even goed bij de bedoeling van de verdachte om met gesloten portier uit het parkeervak weg te rijden. Dat de auto vervolgens achteruit is gaan rijden terwijl het portier nog geopend was, kan worden verklaard door de hiervoor genoemde technisch mogelijke balans tussen enerzijds gasgeven/toerental en anderzijds loslaten van de koppeling, die ook “per ongeluk”, dit wil zeggen op dat moment onbedoeld kan zijn ontstaan.
Het hof is voorts van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat de auto in een bocht achteruit is gereden, niet kan volgen dat tijdens het achteruitrijden bewust is gestuurd, in die zin dat de verdachte een bewuste stuurbeweging zou hebben gemaakt om niet de tuin van [A] in te rijden.
Uit het proces-verbaal FTO blijkt dat de auto tijdens het achteruitrijden de stoeprand heeft geraakt die de weg scheidt van de tuin/het perk voor de [straat] 12. Blijkens de foto’s in het proces-verbaal FTO op blz. 41, 46 (links) en 47 (linksboven), alsmede voornoemde door [A] in het geding gebrachte plattegrond van de [straat], is de plaats waar de stoeprand werd geraakt, bezien vanuit het parkeervak waarin de auto van de verdachte geparkeerd stond, gelegen in een min of meer rechte lijn achter die auto.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden uitgesloten dat de richtingsverandering van de auto (het rijden in een bocht) werd veroorzaakt doordat de wielen van de auto in aanraking zijn gekomen met de stoeprand. Met de raadsman is het hof daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte met een bewuste stuurbeweging in een bocht is gereden.
Tenslotte acht het hof van belang dat de auto van de verdachte blijkens blz. 4 van het rapport van Meuwissen als het ware met het linkervoorwiel tegen de rand van de genoemde bloembak omhoog is geklommen. Voor dat klimgedrag is, gelet op het hoogteverschil tussen de rand van de bloembak en de het wiel van de Renault, naast snelheid ook tractie vereist, hetgeen naar het oordeel van Meuwissen betekent dat op dat moment het gaspedaal nog werd ingedrukt. Meuwissen heeft gerapporteerd dat het ter hoogte van en tegen de bloembak nog gasgevend achteruitrijden niet past binnen gecontroleerd achteruitrijden. Deze omstandigheid wijst er zijns inziens zeer sterk op dat de bestuurder van de Renault daar de auto niet onder controle had.
Het hof volgt de verkeersongevallendeskundige in dit oordeel en acht daarbij, evenals Meeuwisen, voorts van belang dat de verdachte direct na de bloembak zelf uit de auto werd geslingerd.
De vastgestelde wijze van achteruitrijden - het met kennelijke snelheid over een stoeprand met een bocht inrijden van de voortuin van de [straat] 12, het raken van en tegen de bloembak “omhoog klimmen”, het door de verdachte uit de auto vallen waarbij hij het bewustzijn is verloren, het omver rijden van een vlaggenmast, het overrijden van struiken en het tenslotte eindigen van de auto in een coniferenhaag - biedt in belangrijke mate steun aan verdachtes stelling dat hij geen controle had over zijn “op hol geslagen” auto.
Conclusie
In aanmerking genomen dat de verklaring van de verdachte (dat hij uit schrik naar rechts de auto indook) niet onaannemelijk is en dat de lezing van de verdachte in meerdere opzichten steun vindt in de technische bevindingen, acht het hof de verklaring van de verdachte dat de auto per ongeluk op hol is geslagen niet onaannemelijk. Daarom acht het hof niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood, zwaar lichamelijk letsel of bedreiging van [A]. Niet kan worden gezegd dat hij door zijn handelwijze willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één van die gevolgen zich zou verwezenlijken.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 5 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.M. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.