4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) Op 23 oktober 1997 is tussen Amvest kantoren A (hierna: Amvest) als verhuurder en Shinn Fu als huurder een schriftelijke huurovereenkomst gesloten met betrekking tot bedrijfshallen en bijbehorende kantoorruimte, gelegen aan de [vestigingsadres sub 3.], [vestigingsadres sub 4.] en [vestigingsadres sub 5.] te [vestigingsplaats], voor een periode van vijf jaar, ingaande op 1 april 1998 en dus lopend tot 1 april 2003.
In artikel 3.2 van de overeenkomst is voorts bepaald dat na het verstrijken van de eerste periode van vijf jaar, de huur wordt voortgezet voor een aansluitende periode van vijf jaar, dus tot en met 31 maart 2008.
b) Bij overeenkomst van 14 december 1998 zijn Amvest en Shinn Fu overeengekomen dat de bedrijfshal aan de [vestigingsadres sub 2.] ook onder het gehuurde zal vallen.
Bij overeenkomst van 25 januari 2000 zijn Amvest en Shinn Fu overeengekomen dat de bedrijfshal aan de [vestigingsadres sub 1.] ook onder het gehuurde zal vallen.
c) In of omstreeks 2001 heeft Terra Nova de in geding zijnde onroerende zaken in eigendom verkregen. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:226 lid 1 BW zijn de rechten en verplichtingen van Amvest uit de huurovereenkomst overgegaan op Terra Nova.
d) Bij brief van 6 juni 2002 heeft Terra Nova aan Shinn Fu het volgende meegedeeld:
“Hierbij bevestig ik u, dat wij op uw verzoek in afwijking van het bepaalde in de huurovereenkomst zijn overeengekomen, dat de nieuwe huurperiode, welke in zal gaan op 1 april 2003 geen vijf jaren zal lopen, doch bij uitzondering drie jaren, dat is derhalve tot en met 31 maart 2006.”
e) Bij brief van 25 februari 2005 heeft Shinn Fu aan Terra Nova onder meer het volgende geschreven:
“In aansluiting op uw schrijven van 6 juni 2002 (…) dienen wij aan u voor of uiterlijk op 31 maart 2005 kenbaar te maken hoe wij verder zullen gaan.
Bij deze maken wij u kenbaar dat wij voornemens zijn om deze huurovereenkomst per 31 maart 2006 te beëindigen.
De reden van onze opzegging is dat wij logistiek niet meer de behoefte hebben aan het thans bij ons in gebruik zijnde metrage (…)
Wij zouden mogelijkerwijs de huurovereenkomst na 31 maart 2006 willen voortzetten met aansluitende periodes van drie maanden met een wederzijdse opzegtermijn van eveneens 3 maanden.
Gaarne vernemen wij uw reactie.”
f) Naar aanleiding van laatstgenoemde brief heeft op 17 maart 2005 een bespreking plaatsgevonden tussen Shinn Fu en Terra Nova. Bij brief van 21 maart 2005 heeft Terra Nova aan Shinn Fu een weergave gezonden van de op 17 maart gemaakte afspraken. Deze brief luidt onder meer als volgt:
“Naar aanleiding van uw aangetekend schrijven dd. 25 februari 2005 en de daarop volgende bespreking te uwen kantore dd. 17 maart 2005 zijn wij het volgende overeengekomen.
De huidige huurovereenkomst zal eindigen op 1 april 2006.
Verhuurder en huurder zullen zich geheel vrijblijvend in de tweede helft van de maand december 2005 met elkaar verstaan, indien het pand door verhuurder per 1 april 2006 geheel of gedeeltelijk nog niet is verhuurd of verkocht, dan wel zo goed als zeker nog niet is verhuurd of verkocht. Alsdan heeft huurder het recht om het gehuurde geheel of gedeeltelijk tijdelijk door te huren.
In ieder geval zal de huur per 1 april 2006 beëindigd zijn betreffende het gedeelte van het gehuurde zijnde [vestigingsadres sub 1.].”
Deze brief is door Shinn Fu voor akkoord ondertekend en aan Terra Nova geretourneerd.
g) In december 2005 hebben partijen over en weer voorstellen gedaan voor een verlenging van de huur met ingang van 1 april 2006.
Shinn Fu heeft per mail van 13 december 2005 aan Terra Nova meegedeeld dat zij in het gehuurde wil blijven tot eind december 2006, dit met het oog op het verwachte tijdstip van oplevering van de door haar geplande nieuwbouw.
Terra Nova heeft kenbaar gemaakt dat zij uitsluitend wilde meewerken aan een verlenging van de huurovereenkomst na 1 april 2006 indien Shinn Fu zich voor langere tijd als huurder zou vastleggen. Bij brief van 16 januari 2006 heeft de makelaar van Terra Nova aan Shinn Fu voorgesteld dat Shinn Fu na 31 maart 2006 nog zou huren voor een periode van 24 maanden, derhalve tot en met 31 maart 2008.
Partijen hebben hierover in december 2005/januari 2006 geen overeenstemming bereikt.
h) Bij brief van 8 februari 2006 heeft de toenmalige gemachtigde van Terra Nova aan Shinn Fu meegedeeld dat zij het gehuurde op 31 maart 2006 geheel leeg, ontruimd en bezemschoon aan Terra Nova ter beschikking dient te stellen aangezien de huurovereenkomst per die datum zal eindigen.
Bij brief van 9 februari 2006 heeft de advocaat van Shinn Fu (nogmaals) aan (de gemachtigde van) Terra Nova meegedeeld, onder verwijzing naar de afspraken zoals neergelegd in de brief van 21 maart 2005, dat Shinn Fu wenst te huren tot eind 2006.
i) Shinn Fu is het gehuurde na 31 maart 2006 blijven gebruiken tot en met december 2006 en zij heeft daarvoor de huurpenningen betaald.
j) Terra Nova heeft Shinn Fu bij dagvaarding van 30 augustus 2006 in rechte betrokken en een verklaring voor recht gevorderd dat tussen partijen op 1 april 2006 een nieuwe huurovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand gekomen is voor de duur van vijf jaar althans drie jaar.
Bij vonnis van 7 maart 2007 (zaak/rolnr. 413249CV EXPL 06-5779) heeft de kantonrechter die vordering afgewezen. In rechtsoverweging 3.4 van dat vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat Terra Nova niet kan worden gevolgd in haar stelling dat met ingang van 1 april 2006 een nieuwe huurovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand gekomen is. De kantonrechter overwoog vervolgens: “Die uitleg van Terra Nova wordt dan ook verworpen, zodat ex artikel 7:230 BW wordt uitgegaan van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 1 april 2006.”
Tegen dit vonnis is door geen van partijen hoger beroep ingesteld.