Parketnummer : 20-004654-09
Uitspraak : 6 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Roermond van 18 december 2009 in de strafzaak met parketnummer 04-864132-05 tegen:
[verdachte]
statutair gevestigd te [adres]
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1. ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van EUR 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ter zake van het onder 2. ten laste gelegde tot een geldboete van EUR 1.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een aantal verweren naar voren gebracht die het hof, gelet op het bepaalde in artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering, hieronder in een andere volgorde zal weergeven en vervolgens in deze volgorde in het arrest zal bespreken. Namens verdachte is:
- primair bepleit dat verdachte van het onder 1. ten laste zal worden vrijgesproken;
- subsidiair bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege strijd van de geldende regelgeving met het legaliteitsbeginsel, zodat het bewezen verklaarde feit niet kwalificeerbaar is. Indien het hof dat niet volgt dienen er prejudiciële vragen te worden voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie;
- meer subsidiair bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien de materiële wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit ontbreekt;
- nog meer subsidiair bepleit dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 17 januari 2005, in de gemeente Horst aan de Maas, een hoeveelheid legkippen in een kooi heeft gehuisvest, waarvan de gebruiker kan aantonen dat de kooi deel uitmaakt van een huisvestingssysteem dat voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen, die niet ten minste de beschikking hadden over een grondoppervlakte van 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is en waarvan de helling niet meer bedraagt dan 8 graden, met een vrije ruimte van 40 centimeter boven 65% van de grondoppervlakte en een vrije ruimte van 35 centimeter boven de overige grondoppervlakte, immers bedroeg de afstand tussen de bovenkant van de voerbak en de bovenkant van de kooi 26,5 centimeter, in elk geval minder dan de vereiste 35 centimeter en/of hadden legkippen niet de beschikking over een grondoppervlakte van 550 cm2;
2.
zij op of omstreeks 17 januari 2005, in de gemeente Horst aan de Maas, een hoeveelheid legkippen in een kooi heeft gehuisvest, terwijl de bodem van de kooi onvoldoende steun bood aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip, immers was de kooibodem tussen de voor de legkippen toegankelijke kant van de voerbak en het voorfront van de kooi niet voorzien van een kooibodem met draadgaas.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof dient, ter beoordeling van de vraag of de kooibodem voldoende steun biedt aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip, onder ‘kooibodem’ te worden verstaan de grondoppervlakte gerekend vanaf de achterzijde van de kooi tot aan de voerbak aan de voorzijde van de kooi. De tenlastelegging ziet op een, vanwege de geplaatste uitgebogen kooideurtjes aan de voorzijde van de bestaande kooi, extra gecreëerde ruimte van vijf cm. Naar het oordeel van het hof valt die, achter de voerbak liggende, ruimte echter niet onder het hiervoor bedoelde begrip kooibodem. Omdat in casu de grondoppervlakte gerekend vanaf de achterzijde van de kooi tot aan de voerbak aan de voorzijde van de kooi was voorzien van draadgaas voldeed verdachte aan de in het Legkippenbesluit 2003 gestelde eisen, zodat zij dientengevolge van het onder 2. ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 1. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de in het Legkippenbesluit 2003 genoemde norm met betrekking tot de voor de legkippen verplichte beschikbare grondoppervlakte van 550 cm2 wordt gehaald door gebruik te maken van bestaande kooien die worden voorzien van uitgebogen kooideurtjes. Immers, de extra ruimte die ontstaat door die uitgebogen deurtjes valt ook onder de voor de legkip beschikbare grondoppervlakte.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Controle door de Algemene Inspectiedienst bij verdachte
Ter controle op de naleving van de voorschriften gesteld in het Legkippenbesluit 2003 vond er op 17 januari 2005 een controle plaats door de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) bij verdachte. Uit een eerder bij verdachte gehouden controle op 3 oktober 2002 was al gebleken dat daar het voorfront van de bestaande kooien voor de aldaar gehouden legkippen naar voren was gebracht met zogenaamde uitgebogen kooideurtjes om extra ruimte te creëren voor de legkippen teneinde op die manier te kunnen voldoen aan de in het Legkippenbesluit 2003 gestelde regels omtrent de huisvesting van legkippen. Tijdens de controle op 17 januari 2005 werd geconstateerd dat de kooien nog steeds waren voorzien van deze uitgebogen kooideurtjes. Door het plaatsen van de uitgebogen kooideurtjes aan de voorzijde van de kooi werd, gelet op de afstand tussen het voorfront van de kooi en de voor de legkippen toegankelijke kant van de voerbak, voor de legkippen een extra ruimte gecreëerd van vijf centimeter.
Uit onderzoek verricht door verbalisant [S], werkzaam bij de AID, bleek dat de grondoppervlakte van de door verdachte gebruikte kooi 3.000 cm2 (lengte x breedte: 60 cm x 50 cm) bedroeg, waarbij bij de breedte is gemeten vanaf de achterkant van de kooi tot de voor de legkippen toegankelijke kant van de voergoot. Aangezien de legkippen in de kooi op grond van het Legkippenbesluit 2003 de beschikking moeten hebben over 550 cm2 bestond er in de kooi ruimte voor vijf legkippen (3.000 cm2 : 550 cm2 = 5,45 stuks legkippen). Verbalisant [S] stelde echter vast dat bij verdachte zes legkippen per kooi waren gehuisvest, waardoor deze niet de beschikking hadden over 550 cm2 ieder. Bij de berekening van de AID is geen rekening gehouden met de extra ruimte van vijf centimeter die door de plaatsing van de uitgebogen kooideurtjes is ontstaan, aangezien die ruimte volgens de AID op grond van de geldende regelgeving buiten beschouwing moet worden gelaten.
Het twistpunt tussen verdachte en het openbaar ministerie
De verdediging en het openbaar ministerie verschillen van mening over de vraag of de door de uitgebogen kooideurtjes gecreëerde extra ruimte van vijf centimeter nu wel of niet als behorend tot de grondoppervlakte van de kooi moet worden beschouwd. De verdediging meent dat die ruimte moet worden meegeteld waardoor voldaan wordt aan de norm van 550 cm2 grondoppervlakte per legkip. Immers, 60 cm x 55 cm = 3.300 cm2 en 3.300 cm2 : 550 cm2 = 6 stuks legkippen. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vijf centimeter extra ruimte niet mag worden meegeteld bij de bepaling van de beschikbare grondoppervlakte, waardoor verdachte niet voldeed aan de voorschriften die zijn gesteld in het Legkippenbesluit 2003.
Overwegingen van het hof met betrekking tot de berekening van de grondoppervlakte van de kooi
In artikel 5, eerste lid, van Richtlijn 1999/74/EG van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen is vastgesteld over hoeveel ruimte de legkippen in de kooi moeten beschikken. De tekst luidt (voor zover relevant) als volgt:
‘De legkippen moeten elk beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is, en waarin met name niet zijn meegerekend de eierbeschermplaten die de beschikbare oppervlakte kunnen beperken.’
Na rectificatie van deze passage op 3 augustus 1999 luidt dit artikel als volgt:
‘De legkippen moeten elk beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is, en waarin met name niet zijn meegerekend de antimorsranden bij de voergoot die de beschikbare oppervlakte kunnen beperken.’
Voornoemde Europese Richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving in het Legkippenbesluit 2003. Het equivalent in het Legkippenbesluit 2003 van artikel 5 van Richtlijn 1999/74/EG is artikel 6, waarin de eisen met betrekking tot de huisvesting van legkippen is opgenomen. Artikel 6 van het Legkippenbesluit 2003 luidt (voor zover relevant) als volgt:
‘Legkippen die worden gehuisvest in een kooi, waarvan de gebruiker kan aantonen dat de kooi deel uitmaakt van een huisvestingssysteem dat voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik genomen, hebben ten minste de beschikking over:
a. een grondoppervlakte van 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is en waarvan de helling niet meer bedraagt dan 8 graden, met een vrije ruimte van 40 cm boven 65% van de grondoppervlakte en een vrije ruimte van 35 cm boven de overige grondoppervlakte. De ruimte onder de morsranden die de beschikbare grondoppervlakte kunnen beperken, wordt niet tot de grondoppervlakte gerekend.’
Het hof stelt vast dat de Nederlandse maatstaven stroken met de Europese maatstaven.
Over de interpretatie van het begrip ‘beschikbare ruimte’ is door de Hoge Raad eerder in een op dit punt vergelijkbare zaak arrest gewezen . Uit dat arrest kan worden afgeleid dat het moet gaan om de ruimte waar de dieren zich vrij, zonder te worden gehinderd door enige belemmering, kunnen bewegen. Zoals al eerder is overwogen is in het onderhavige geval door de plaatsing van de uitgebogen kooideurtjes sprake van een extra ruimte voor de legkippen van vijf centimeter.
Door verbalisant [S] werd op 17 januari 2005 bij de controle geconstateerd dat een aantal legkippen zijdelings gepositioneerd en met één poot op de rand van de voerbak zaten en met de kop door het voorfront van de kooi of de bovenzijde van het uitgebouwde voorfront van de kooi staken, zodat zij op deze wijze de beschikking hadden over de extra gecreëerde ruimte. Naar het oordeel van het hof kunnen de legkippen echter op deze wijze niet vrij over deze extra vijf centimeter ruimte beschikken zonder te worden gehinderd door een obstakel, te weten de voerbak.
Het hof is dan ook van oordeel, zoals ten aanzien van de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde al is overwogen, dat onder de grondoppervlakte van de kooi moet worden verstaan de ruimte gezien vanaf de achterwand van de kooi tot aan de rand van de voerbak aan de voorzijde van de kooi.
Ook uit een brief van de Europese Commissie - waar de vraag was voorgelegd of de kooi met uitgebogen kooideurtjes voldeed aan de geldende regelgeving - van 16 maart 2004 blijkt dat die ruimte niet moet worden meegeteld. In voornoemde brief wordt (voor zover hier relevant) het volgende meegedeeld:
‘… lijkt het ons niet dat de kooioppervlakte die per legkip is toegestaan de beperkte toegevoegde oppervlakte, die ontstaat door de uitgebogen kooideur, in rekening mag nemen.’
De grondoppervlakte bij de kooien van verdachte is, uitgaande van zes legkippen per kooi en zonder rekening te houden met de extra gecreëerde ruimte van vijf centimeter, door de AID vastgesteld op 3.000 cm2 : 6 legkippen = 500 cm2, zodat daarmee niet wordt voldaan aan het Legkippenbesluit 2003.
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen omtrent de vraag welke ruimte moet worden beschouwd als de grondoppervlakte van de kooi, verenigt het hof zich met de berekening van de AID van de bij verdachte opgemeten grondoppervlakte van de door verdachte gebruikte kooien. Deze voldeden niet aan de eisen die het Legkippenbesluit 2003 daaraan heeft gesteld, zodat wettig en overtuigend wordt bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 17 januari 2005 in de gemeente Horst aan de Maas een hoeveelheid legkippen in een kooi heeft gehuisvest, waarvan de gebruiker kan aantonen dat de kooi deel uitmaakt van een huisvestingssysteem dat voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen, die niet ten minste de beschikking hadden over een grondoppervlakte van 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is en waarvan de helling niet meer bedraagt dan 8 graden, met een vrije ruimte van 40 centimeter boven 65% van de grondoppervlakte en een vrije ruimte van 35 centimeter boven de overige grondoppervlakte, immers hadden legkippen niet de beschikking over een grondoppervlakte van 550 cm2.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt dat verbalisant [S] op 17 januari 2005 heeft geconstateerd dat de afstand tussen de bovenkant van de voerbak tot aan de bovenkant van de kooi 26,5 cm bedroeg, terwijl deze afstand op grond van het Legkippenbesluit 2003 (tenminste) 35 cm zou moeten bedragen.
Naar het oordeel van het hof - en onder verwijzing naar wat het hierboven onder het kopje “Vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde” heeft overwogen ten aanzien van het begrip kooibodem - moet ter vaststelling van de vrije ruimte boven de grondoppervlakte echter niet worden gemeten vanaf de bovenkant van de voerbak tot aan de bovenkant van de kooi, maar vanaf de kooibodem tot aan de bovenkant van de kooi. Door verbalisant [S] is vastgesteld dat deze afstand, voor zover de antimorsrand niet wordt meegerekend, voldoende is. Daarnaar gevraagd heeft [S] dat op de terechtzitting in eerste aanleg op 4 december 2009 nog eens bevestigd. Op grond hiervan kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de legkippen niet de beschikking hadden over een vrije ruimte van 35 cm boven de grondoppervlakte.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
1.
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien met de thans geldende regelgeving niet wordt voldaan aan het legaliteitsbeginsel. Daartoe heeft de verdediging - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat sprake is van een onduidelijke strafbaarstelling nu niet of niet voldoende duidelijk wordt geregeld op welke wijze overtreding van de regels moet worden vastgesteld. Ook na herhaalde vragen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij bleef onduidelijk of de door verdachte gebruikte kooien met uitgebogen kooideurtjes waren toegestaan. De Minister van Landbouw heeft zelfs, aldus verdachte, toegezegd dat Nederland zich zou conformeren aan de wijze waarop in andere Europese landen zou worden gemeten. In Engeland werd het werken met de uitgebogen deuren toegestaan en zelfs met een prijs geëerd, zodat verdachte meende en mocht menen dat hij juist handelde.
Indien het hof de regelgeving op zich wel voldoende duidelijk acht, heeft de verdediging verzocht om prejudiciële vragen - zoals nader omschreven in de overgelegde pleitnota - voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie “teneinde na te gaan op welke wijze het Europese Hof de regelgeving bedoelt”.
2.
De verdediging heeft meer subsidiair betoogd dat de materiële wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde ontbreekt zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte met de door hem gebruikte kooien met de uitgebogen kooideurtjes wellicht in strijd heeft gehandeld met het Legkippenbesluit 2003, maar daarmee wel voldoet aan de doelstelling (het welzijn van de kip) van de geldende regelgeving, aangezien het welzijn van de kip wordt vergroot doordat de kip beter kan scharrelen.
Het hof overweegt omtrent het voorgaande het volgende.
Ad. 1
Op grond van hetgeen het hof eerder heeft overwogen is het hof van oordeel dat de in deze toepasselijke regelgeving voldoende duidelijk is. Uit het Legkippenbesluit 2003 blijkt voldoende wat onder het grondoppervlak van de kooi moet worden verstaan. Voorts heeft ook de Hoge Raad zich in een op dit punt vergelijkbaar geval al eens uitgelaten over de vraag wat moet worden verstaan onder ‘beschikbare ruimte’.
Ten aanzien van de in de pluimveesector ontstane discussie omtrent de vraag of de kooi voor legkippen met uitgebogen deurtjes nu wel of niet voldoen aan het Legkippenbesluit 2003 overweegt het hof dat deze discussie allerminst was uitgekristalliseerd. Verdachte heeft er desondanks om haar moverende, bedrijfseconomische, redenen voor gekozen om haar bestaande kooien alvast uit te breiden met uitgebogen kooideurtjes omdat zij dacht daarmee te voldoen aan de eisen van het Legkippenbesluit 2003. Het hof is van oordeel dat verdachte daarmee zelf het risico heeft genomen legkippen te huisvesten op een wijze die niet was toegestaan. Dit geldt zulks te meer nu het hof niet is gebleken van toezeggingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij dat de door verdachte gebruikte kooien op zijn minst zouden worden gedoogd. Onder die omstandigheden kan het verweer van de verdediging niet worden gehonoreerd.
Gelet op het feit dat het hof van oordeel is dat regelgeving met betrekking tot de huisvesting van legkippen voldoende duidelijk is en het hof een nadere interpretatie van Richtlijn 1999/74/EG niet nodig acht, ontbreekt de noodzaak om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie, zodat het hof dat verzoek van de verdediging van de hand wijst.
Ad. 2
Met een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid wordt bepleit dat de belangen die het Legkippenbesluit beoogt te dienen, door de handelwijze van verdachte beter worden behartigd dan met naleving ervan . Dat standpunt miskent, dat de opvatting van verdachte dat zulks het geval is, algemeen aanvaard moet zijn, hetgeen niet aannemelijk is geworden
Het hof verwerpt het verweer dan ook.
Het bewezen verklaarde is als overtreding voorzien bij artikel 35 en artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren juncto artikel 1, onder 4°, en artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid en onder 4°, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en of maatregel
De verdediging heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte de kooien niet ten koste van het welzijn van de kip heeft aangepast alsmede de omstandigheid dat het ministerie lange tijd onduidelijkheid heeft laten bestaan met betrekking tot de status van de kooien met de uitgebogen deurtjes, zodat aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd.
Het hof overweegt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de voorschriften die zijn gesteld omtrent de huisvesting van kippen in het Legkippenbesluit 2003, aangezien de kippen niet de beschikking hadden over tenminste een grondoppervlakte van 550 cm2.
Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte een straf of maatregel moet worden opgelegd betrekt het hof bij zijn oordeel het volgende.
Het hof stelt voorop dat de onderhavige strafzaak tot op zekere hoogte het karakter van een ‘proefproces’ heeft. Aan de feitenrechter is gevraagd om duidelijkheid te scheppen over de toelaatbaarheid van de door verdachte - maar ook door andere Nederlandse kippenboeren - gebruikte kooi voor legkippen, zodat deze beslissing de basis zou kunnen zijn voor het al dan niet vervolgen van meer Nederlandse kippenboeren.
Naar het oordeel van het hof gaat het de vertegenwoordiger van verdachte - zoals door hem ook letterlijk gesteld - er niet zozeer om een straf te ontlopen, maar om duidelijkheid te krijgen over de toelaatbaarheid van de kooi met uitgebogen deurtjes waarin de kippen waren gehuisvest.
Het hof overweegt voorts dat met ingang van 1 januari 2012 het Legkippenbesluit 2003 niet meer zal gelden, aangezien de regels omtrent de huisvesting van legkippen worden aangepast. Het houden van kippen op de manier waarop verdachte dat op 17 januari 2005 heeft gedaan zal met ingang van voornoemde datum zijn verboden. Het hof is gebleken dat verdachte met betrekking tot de huisvesting van de legkippen thans reeds aan die nieuwe regelgeving voldoet.
Eveneens houdt het hof rekening met het feit dat de onderhavige zaak een groot tijdsverloop kent waardoor bij (de vertegenwoordiger van) verdachte lange tijd onzekerheid heeft bestaan omtrent de beslissing in de onderhavige zaak. Voorts houdt het hof rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 juli 2011niet eerder ter zake strafbare feiten is veroordeeld.
Op grond van de voorgaande omstandigheden ziet het hof aanleiding om te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9a en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 en 2 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 35 en 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 6 van de Legkippenbesluit 2003, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 35 juncto artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 6 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.