4.5.De overige grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hierna zal alleen waar nodig op afzonderlijke grieven worden ingegaan.
4.6.1.Het hof zal eerst ingaan op de vraag door welk recht de tussen [appellant] en Agristo gesloten koopovereenkomst wordt beheerst.
4.6.2.Niet in geschil is dat de overeenkomst in 2006 is gesloten. Vast staat ook dat [appellant] op dat moment woonachtig was in Nederland en Agristo gevestigd was in België, terwijl de aardappelen bestemd waren voor het bedrijf van Agristo. Daarmee valt de overeenkomst binnen het materiële en formele toepassingsgebied van de CISG. De overeenkomst betreft immers de koop van - niet van het toepassingsgebied van het verdrag uitgesloten - roerende zaken, terwijl de bij de overeenkomst betrokken partijen woonachtig c.q. gevestigd zijn in verschillende verdragsluitende staten, waarvoor de CISG al in werking was getreden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 1 sub a CISG zijn de bepalingen van de CISG daardoor rechtstreeks van toepassing, behoudens ingeval partijen ingevolge het bepaalde in artikel 6 CISG de toepasselijkheid van de CISG op deze overeenkomst hebben uitgesloten dan wel afwijkingen van dit verdrag zijn overeengekomen.
4.6.3.Weliswaar stelt [appellant] dat, nu Agristo - althans haar Nederlandse vestiging - aangesloten is bij de VAVI en zij zich hierdoor stilzwijgend verbindt aan de VAVI-voorwaarden, de VAVI-voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn, waarbij in artikel 2.3. de werking van de CISG nadrukkelijk wordt uitgesloten, doch het hof verwerpt deze stelling. Alleen al op grond van het feit dat in artikel 2.1. van de VAVI-voorwaarden is bepaald:
“Deze voorwaarden gelden voor alle koopovereenkomsten en teeltovereenkomsten van aardappelen, waarbij deze VAVI-Inkoopvoorwaarden (…) van toepassing zijn verklaard.”en gesteld noch gebleken is dat deze VAVI-voorwaarden van toepassing zijn verklaard, faalt deze stelling. Nu evenmin gesteld noch gebleken is dat partijen de toepasselijkheid van de CISG op deze overeenkomst anderszins hebben uitgesloten dan wel afwijkingen hiervan zijn overeengekomen, is het hof van oordeel dat de overeenkomst door dit eenvormige kooprecht wordt beheerst, zodat het onderhavige geschil dient te worden getoetst aan de in de CISG neergelegde bepalingen.
4.6.4.Voor zover [appellant] betoogt dat hij - in redelijkheid - ervan uitging dat Nederlands recht van toepassing was op de overeenkomst volgt het hof dit betoog alleen al niet omdat ingevolge het vorenstaande de CISG rechtstreeks en dus als het hier geldende Nederlandse recht van toepassing is op de overeenkomst.
4.7.1.Het hof zal thans overgaan tot toetsing van het geschil aan het in de CISG bepaalde.
4.7.2.Het hof stelt voorop dat, nu [appellant] in het geheel geen aardappelen aan Agristo geleverd heeft, daarmee de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst vaststaat.
4.7.3.Als gevolg hiervan kan Agristo op de voet van artikel 45 lid 1 onder b CISG juncto de artikelen 30 en 33 onder b CISG schadevergoeding van [appellant] vorderen, als voorzien in de artikelen 74 tot en met 77 CISG. Indien [appellant] een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 79 CISG toekomt, is hij niet aansprakelijk voor de tekortkoming en is hij geen schadevergoeding verschuldigd.
4.7.4.In dat kader stelt het hof allereerst vast dat, nu ter gelegenheid van het pleidooi is gebleken dat [appellant] in 2006 ten minste de overeengekomen 400 ton aardappelen van het ras “bintje” heeft geoogst, het door [appellant] gedane beroep op overmacht zich thans beperkt tot de vraag of de kwaliteit van deze aardappelen ten gevolge van overmacht dusdanig inferieur was dat [appellant] daardoor niet de overeengekomen hoeveelheid van een specificatie als volgens de overeenkomst vereist kon leveren.
4.7.5.Ingevolge artikel 79 lid 1 CISG is sprake van overmacht indien de tekortkoming in
de nakoming werd veroorzaakt door een verhindering die buiten de macht van [appellant] lag en indien daarnaast van [appellant] redelijkerwijs niet verwacht kon worden dat hij bij het sluiten van de overeenkomst met die verhindering rekening zou hebben gehouden of dat hij deze verhindering of de gevolgen ervan zou hebben vermeden of te boven zou zijn gekomen.
4.7.6.Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de voor [appellant] uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot levering zich beperkte tot door hem zelf in 2006 geoogste aardappelen. Anders dan Agristo stelt, strandt het beroep van [appellant] op overmacht dan ook niet al op de - uit de dekkingskopen van Agristo blijkende - mogelijkheid voor [appellant] elders aardappelen te betrekken.
Die strekking van de overeenkomst blijkt naar het oordeel van het hof uit de inhoud van de overeenkomst tussen partijen, zoals onder meer het feit dat het gaat om de aankoop van de oogst van 2006 van [appellant] en de instructies die [appellant] in de overeenkomst worden gegeven ten aanzien van het telen, rooien, aanleveren (los op een oplegger) en wegen van de aardappelen.
4.7.7.Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank voorts terecht en op goede gronden, welke het hof overneemt, aangenomen dat de extreme weersomstandigheden in 2006 een omstandigheid vormden die buiten de macht van [appellant] lag. Nu echter in hoger beroep is komen vast te staan dat [appellant] ten minste de overeengekomen hoeveelheid aardappelen heeft geoogst en gesteld noch gebleken is dat van [appellant] in dat geval redelijkerwijs verwacht kon worden dat hij bij het sluiten van de overeenkomst rekening diende te houden met een ten gevolge van de weersomstandigheden zodanig inferieure kwaliteit van deze aardappelen dat hij niet aan zijn verplichting tot leveren kon voldoen, is het hof van oordeel dat ook aan het tweede vereiste van artikel 79 lid 1 CISG is voldaan.
4.8.1.Nu [appellant] als meest verstrekkende verweer tegen de vordering van Agristo heeft aangevoerd dat hij uit de uitlatingen van [persoon A] tijdens diens laatste bezoek aan hem heeft begrepen (en mogen begrijpen) dat Agristo de aardappelen vanwege de slechte kwaliteit in het geheel niet wilde afnemen en het beroep op overmacht eerst relevant is, indien dit verweer niet opgaat, zal het hof dit verweer eerst behandelen.
4.8.2.Agristo betwist gemotiveerd dat [appellant] heeft mogen begrijpen dat Agristo de aardappelen niet zou hebben willen afnemen, zodat [appellant] deze stelling dient te bewijzen. De enkele stelling van [appellant] dat de aardappelen niet voldeden aan de tussen partijen overeengekomen kwaliteitseisen en niet bruikbaar waren voor Agristo, weshalve Agristo deze aardappelen zou afkeuren, is daartoe onvoldoende. Dit alleen al vanwege het feit dat uit de tussen partijen gesloten overeenkomst blijkt dat de keuze om de aardappelen wel of niet af te nemen aan Agristo was.
Overeenkomstig diens aanbod zal het hof [appellant] toelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die zijn standpunt kunnen staven dat door of vanwege Agristo bij hem de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat Agristo de aardappelen vanwege hun - door de extreme weersomstandigheden veroorzaakte - inferieure kwaliteit niet zou afnemen.
4.8.3.Indien [appellant] in dit bewijs slaagt, komt het hof niet meer toe aan het beroep op overmacht en is [appellant] bevrijd van zijn verplichting tot schadevergoeding.
4.9.1.Indien [appellant] niet slaagt in dit bewijs, komt zijn beroep op overmacht aan de orde.
Weliswaar volgt uit het voorgaande dat naar het oordeel van het hof is voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van de CISG, maar dit betekent niet dat hiermee ook is komen vast te staan in hoeverre [appellant] niet de overeengekomen hoeveelheid van de overeengekomen kwaliteit aardappelen zou hebben kunnen leveren.
4.9.2.Voor dat geval overweegt het hof te dien aanzien reeds nu als volgt. Nu door de eigen handelwijze van [appellant] niet daadwerkelijk is komen vast te staan welk deel van de door [appellant] geoogste aardappelen niet door Agristo zou zijn afgenomen, zal het hof deze hoeveelheid, bij gebrek aan nadere gegevens, ex aequo et bono begroten. Het hof ziet aanleiding daarbij aan te sluiten op de door [persoon C] , senior adviseur bij DLV Plant en partijdeskundige aan de zijde van [appellant] , in zijn rapport d.d. 14 maart 2011 (productie 1 bij memorie van grieven) weergegeven casus van [persoon D] te [plaats] .
[persoon D] heeft in 2006 met Agristo een met de overeenkomst tussen [appellant] en Agristo vergelijkbare overeenkomst gesloten. Zoals door [persoon C] onweersproken weergegeven in zijn rapport, diende [persoon D] aan Agristo 320 ton bintjes uit de oogst van 2006 te leveren, waartoe hij 8 hectaren van deze aardappelen heeft geteeld, maar heeft hij door de tegenvallende weersomstandigheden slechts 243,856 ton aardappelen kunnen leveren aan Agristo. Vaststaat dat Agristo aan [persoon D] geen dekkingskopen in rekening heeft gebracht.
Ervan uitgaande dat [appellant] - zoals vermeld in het rapport van [persoon C] - 10,94 hectaren van deze aardappelen heeft geteeld in 2006 acht het hof het aannemelijk dat [appellant] - in vergelijking met de casus van [persoon D] - door overmacht slechts 333,473 ton aardappelen in plaats van de overeengekomen 400 ton aardappelen aan Agristo zou hebben kunnen leveren. Dit betekent dat [appellant] door overmacht bevrijd is van zijn verplichting tot schadevergoeding voor zover het 66,527 ton aardappelen betreft en dat Agristo gerechtigd is tot schadevergoeding betreffende de 333,473 ton aardappelen die [appellant] wel had dienen te leveren.
4.9.3.Weliswaar doet [appellant] ter zake zijn verplichting tot schadevergoeding een beroep op eigen schuld van Agristo, maar dit beroep verwerpt het hof reeds nu. Los van de vraag of dit verweer al niet als tardief buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, is het hof van oordeel dat [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting van Agristo onvoldoende feitelijke gegevens heeft verschaft om te kunnen concluderen tot eigen schuld van Agristo. En hoewel [appellant] stelt dat Agristo geen enkele vorm van begeleiding of advies heeft verzorgd en geen actie heeft ondernomen, terwijl de kwaliteit van de geoogste aardappelen zienderogen achteruitging, is dit tegenover de betwisting door Agristo niet voldoende aannemelijk gemaakt. Hierbij betrekt het hof dat Agristo onweersproken heeft gesteld dat zij door [appellant] niet op de hoogte was gesteld van het feit dat hij de aardappelen vervroegd zou rooien. Hierbij betrekt het hof voorts dat uit de overeenkomst niet volgt dat Agristo gehouden was tot begeleiding en advisering van [appellant] en [appellant] ook overigens geen gronden daartoe heeft gesteld. Daarenboven heeft [appellant] naar het oordeel van het hof niet inzichtelijk gemaakt dat Agristo de aardappelen vanwege de achteruitgaande kwaliteit eerder had moeten en kunnen komen ophalen. Zo had het op de weg van [appellant] gelegen duidelijkheid te verschaffen omtrent het tijdsverloop tussen de data waarop hij Agristo verzocht heeft de aardappelen op te halen en de reactie van Agristo daarop.
4.9.4.Verder heeft [appellant] zijn stelling, dat Agristo geen schade heeft geleden, nu zij mogelijke extra kosten, voortvloeiende uit de door haar gestelde dekkingskopen voor hogere prijzen dan de met [appellant] overeengekomen prijs, heeft kunnen doorberekenen aan haar afnemers, op geen enkele wijze onderbouwd. Derhalve passeert het hof deze stelling. Voor zover [appellant] betoogt dat er geen aanleiding was tot het doen van dekkingskopen vanwege het feit dat meerdere telers met eenzelfde overeenkomst als [appellant] hun aardappelen - vanwege de weersomstandigheden en de hiermee verband houdende slechte bewaarbaarheid van de aardappelen - vervroegd aan Agristo hebben geleverd, verwerpt het hof dit betoog. Wat er ook zij van de juistheid van dit feit, deze stelling miskent dat het hier contractaardappelen betreft, in de bevoorrading waarvan Agristo had voorzien, zodat deze aardappelen reeds daarom niet als vervanging van de door [appellant] niet geleverde aardappelen kunnen worden beschouwd.
4.9.5.Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat [appellant] zijn stelling, inhoudende dat Agristo tekort zou zijn geschoten in de op grond van artikel 77 CISG op haar rustende schadebeperkingsplicht, onvoldoende heeft onderbouwd, zulks nog afgezien van de vraag of ook deze stelling niet al als tardief buiten beschouwing zou moeten worden gelaten.
4.10.1.Daarmee komt het hof toe aan de bepaling van de omvang van de schadevergoeding betreffende de 333,473 ton aardappelen.
4.10.2.Agristo baseert haar vordering op schadevergoeding primair op artikel 75 CISG en subsidiair op het meer algemene artikel 74 CISG.
4.10.3.Ingevolge artikel 75 CISG komt, indien de overeenkomst wordt ontbonden en Agristo op een redelijke wijze en binnen een redelijke termijn na ontbinding dekkingskopen heeft gesloten, Agristo het verschil toe tussen de met [appellant] overeengekomen prijs en die van de dekkingskopen, onverminderd haar recht op vergoeding van andere schade overeenkomstig artikel 74 CISG. Krachtens artikel 74 CISG bestaat de schadevergoeding wegens een tekortkoming uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst, die door Agristo wordt geleden.
4.10.4.Vaststaat dat de door Agristo gestelde dekkingskopen zijn gesloten vóór de formele ontbinding van de overeenkomst. Uitlegging van artikel 75 CISG, om te bepalen of dit artikel ook in dat geval schadevergoeding toelaat, kan achterwege blijven, aangezien naar het oordeel van het hof ook de schadevergoeding op de voet van artikel 74 CISG bepaald kan worden op het verschil tussen de overeengekomen prijs en die van de dekkingskopen. Anders dan [appellant] stelt - voor welke stelling de CISG geen aanknopingspunten biedt -, is daarbij niet van belang of Agristo als verstandig en voorzichtig zakenman en in overeenstemming met de handelsgebruiken gehandeld heeft, doch of de dekkingskopen op redelijke wijze zijn gesloten. Voor de beantwoording van de vraag of de dekkingskopen door Agristo op redelijke wijze zijn gesloten, acht het hof de prijzen die hiervoor door Agristo zijn betaald doorslaggevend.
4.10.5.[appellant] betwist de (redelijkheid van de) volgens Agristo door haar voor de dekkingskopen betaalde prijzen, zodat het aan Agristo is om bewijs te leveren van haar stelling dat zij een marktconforme prijs heeft betaald voor de door de dekkingskopen verkregen aardappelen. Overeenkomstig haar aanbod daartoe, zal Agristo tot dit bewijs worden toegelaten.
Hierbij stelt het hof voorop dat in de overeenkomst besloten ligt dat Agristo, anders dan [appellant] stelt, gerechtigd was met de dekkingskopen aardappelen te betrekken die voldeden aan de overeengekomen kwaliteitseisen, dat wil zeggen aardappelen van een soortgelijke kwaliteit als zij van [appellant] zou hebben afgenomen. Verder ziet het hof in het feit dat aan [appellant] kan worden toegegeven dat de door Agristo ter zake de dekkingskopen overgelegde facturen (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) deels betrekking hebben op aankopen die Agristo heeft gedaan alvorens duidelijk werd dat [appellant] zijn verplichting tot levering niet zou nakomen reden om de bewijsopdracht van Agristo te beperken tot het leveren van bewijs dat zij een op 1 december 2006 - zijnde de eerste datum waarvan vaststaat dat [appellant] blijkens de factuur d.d. 27 december 2006 aardappelen aan een derde heeft verkocht - marktconforme prijs voor alle door dekkingskopen verkregen aardappelen heeft betaald.