ECLI:NL:GHSHE:2012:4130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
HD 200.080.284-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.M.A. de Groot–van Dijken
  • P.Th. Gründemann
  • P.M. Huijbers-Koopman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vereffening van een vennootschap onder firma tussen voormalige echtgenoten met betrekking tot echtscheiding en verdeling van activa

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vereffening van een vennootschap onder firma (v.o.f.) tussen twee voormalige echtgenoten, [de man] en [de vrouw]. De partijen waren in 1975 met elkaar gehuwd onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen en zijn medio december 2007 feitelijk uit elkaar gegaan. De echtscheidingsprocedure werd door [de vrouw] in gang gezet, en op 14 oktober 2010 werd de echtscheidingsbeschikking ingeschreven. De v.o.f., genaamd “Adm. Dienstverlening [M] v.o.f.”, was sinds 1 januari 1990 actief, maar er was geen vennootschapsakte opgesteld. De jaarrekeningen werden steeds gelijkelijk verdeeld tussen de vennoten.

De procedure begon met een dagvaarding van [de man] op 29 januari 2008, waarin hij vorderingen deed met betrekking tot de beëindiging van de v.o.f. en de verdeling van activa. [de vrouw] had de samenwerking in de v.o.f. opgezegd per 31 december 2007, wat door [de man] werd geaccepteerd. De rechtbank Breda oordeelde in een eindvonnis van 29 december 2010 dat de v.o.f. was geëindigd per 31 december 2007 en dat [de man] aan [de vrouw] een bedrag van € 3.831,50 moest betalen.

In hoger beroep vorderde [de man] dat het hof het eindvonnis zou vernietigen en dat de v.o.f. met ingang van 31 december 2007 zou worden voortgezet door hem en hun zoon. [de vrouw] voerde incidenteel appel in, waarin zij de vernietiging van de overbedelingsverplichting van [de man] en een gelijke verdeling van de activa per 31 december 2008 vroeg. Het hof oordeelde dat de v.o.f. per 31 december 2007 was ontbonden en dat de vorderingen van [de man] en [de vrouw] deels faalden. Het hof verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling en het benoemen van een deskundige om de financiële situatie per 31 december 2007 vast te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.080.284
arrest van 25 september 2012
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
advocaat: mr. G.L.H.M. Sliepenbeek-Sanders,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
advocaat: mr. J. Witvoet,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 maart 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 185620/HA ZA 08-300 gewezen vonnis van 29 december 2010.

5 Het tussenarrest van 1 maart 2011

Bij genoemd arrest heeft het hof een comparitie gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.

6 Het verdere verloop van de procedure

6.1.
De comparitie heeft op 18 maart 2011 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn niet tot een regeling gekomen en de zaak is naar de rol verwezen voor memorie van grieven.
6.2.
Bij memorie van grieven heeft [de man] zes producties overgelegd, twee grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven is verwoord.
6.3.
Bij memorie van antwoord heeft [de vrouw] twee producties overgelegd, de grieven bestreden, incidenteel appel ingesteld en daarin drie grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie is verwoord.
6.4.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [de man], onder overlegging van eenentwintig producties, de grieven van [de vrouw] bestreden.
6.5.
[de vrouw] heeft een akte uitlating producties genomen en [de man] eveneens.
6.6.
Partijen hebben op 7 juni 2012 hun zaak door hun advocaten, telkens onder overlegging van een pleitnota, doen bepleiten.
6.7.
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd en hebben ermee ingestemd dat recht wordt gedaan op de door [de man] voorafgaand aan het pleidooi in kopie aan het hof toegezonden processtukken.

7.De gronden van het hoger beroep

in principaal appel en in incidenteel appel
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

8.De verdere beoordeling

in principaal appel en in incidenteel appel
8.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
8.1.1.
Partijen zijn in 1975 met elkaar gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Medio december 2007 zijn partijen feitelijk uiteengegaan, waarna eind
januari 2008 door [de vrouw] een echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt. Op
14 oktober 2010 is de echtscheidingsbeschikking van 20 juni 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
8.1.2.
Tussen partijen bestond sinds 1 januari 1990 een vennootschap onder firma, “Adm. Dienstverlening [M] v.o.f.” (hierna: “de vof”). Deze vennootschap dreef een boekhoud- en administratiekantoor. Er is geen vennootschapsakte opgesteld.
In de jaarrekeningen van de vof is telkens de helft van het resultaat van de vof toegerekend aan de kapitaalrekening van ieder van beide vennoten.
8.1.3.
Bij brief van 2 januari 2008 heeft [de vrouw] aan [de man] de samenwerking in de vof opgezegd per 31 december 2007. [de man] heeft in die opzegging berust.
8.1.4.
[de man] stelde steeds de jaarrekeningen betreffende de vof op en deed de fiscale aangiften, zowel betreffende de v.o.f. als betreffende [de man] en [de vrouw] in privé.
8.1.5.
Rond de jaarwisseling 2007/2008 zijn [de man] en de oudste zoon van partijen, [de zoon] (hierna: [de zoon]) zonder medeweten en toestemming van [de vrouw] overeengekomen dat [de zoon] zou toetreden als vennoot van de vof waarbij het door [de zoon] in te brengen kapitaal € 22.000,-- zou bedragen. [de zoon] heeft dit bedrag op 26 mei 2008 op een bankrekening van de vof gestort. Dit blijkt uit de vermelding op pagina 8 van de in opdracht van de advocaat van [de vrouw] door [de registeraccountant] op 15 mei 2009 uitgebrachte briefrapportage (prod. 2 bij conclusie na comparitie van [de vrouw] d.d. 2 december 2009). Deze rapportage wordt in het vervolg aangeduid met “het [rapport-registeraccountant]”.
8.2.
Onder meer stellende dat zij op 2 januari 2008 de samenwerking met [de man] in de vof tegen 31 december 2007 heeft opgezegd, dat de vof vereffend moet worden en partijen tot scheiding en deling van de activa van de vof moeten overgaan, heeft
[de man] bij inleidende dagvaarding van 29 januari 2008 gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de vof door de opzegging door [de vrouw] per 31 december 2007 is geëindigd;
partijen beveelt tot vereffening, scheiding en gelijke deling van de activa van de vof per
31 december 2007 over te gaan;
3. [de man] beveelt om binnen één maand na vonnisdatum de jaarstukken van de vof over de jaren 2003 tot en met 2007 aan [de vrouw] ter beschikking te stellen op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag met een maximum van € 150.000,--;
4. [de man] beveelt om aan [de vrouw] als voorschot € 60.807,63 te voldoen;
5. [de man] veroordeelt in de proceskosten.
8.3.
[de man] heeft in reconventie gevorderd, samengevat, dat de rechtbank:
. voor recht verklaart dat de vof met ingang van 1 januari 2008 wordt voortgezet door en voor rekening en risico van [de man] en [de zoon] en dat partijen met elkaar dienen af te rekenen naar de toestand van de vof per 31 december 2007;
. [de vrouw] veroordeelt om aan [de man] te betalen € 14.508,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008, althans vanaf 9 april 2008, tot de dag der voldoening.
8.4.
Nadat bij tussenvonnis van 23 april 2008 een comparitie van partijen was gelast - welke op 25 juni 2008 is gehouden -, heeft de rechtbank bij eindvonnis van
29 december 2010 waarvan beroep voor recht verklaard dat de vof als gevolg van opzegging door [de vrouw] is geëindigd per 31 december 2007, de vof aldus verdeeld dat aan [de man] alle activa en passiva worden toegedeeld, bepaald dat [de man] ter zake van overbedeling aan [de vrouw] € 3.831,50 moet voldoen, het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
8.5.1.
[de man] heeft in principaal appel gevorderd, samengevat, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I het eindvonnis van de rechtbank vernietigt voor zover daarbij voor recht is verklaard dat de vof als gevolg van opzegging door [de vrouw] is geëindigd per 31 december 2007 en is bepaald dat [de man] ter zake van overbedeling aan [de vrouw] moet voldoen een bedrag van
€ 3.831,50, onder instandhouding van het overige;
II opnieuw rechtdoende, voor recht verklaart dat de vof met ingang van 31 december 2007 is gecontinueerd door en voor rekening van [de man] en [de zoon] en bepaalt dat [de vrouw] ter zake van overbedeling aan [de man] moet voldoen een bedrag van € 7.168,50;
III [de vrouw] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
8.5.2.
[de vrouw] heeft in incidenteel appel gevorderd, samengevat, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
. het eindvonnis vernietigt voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat [de man] ter zake van overbedeling aan [de vrouw] € 3.831,50 moet voldoen;
. partijen beveelt om over te gaan tot vereffening, scheiding en gelijke deling van de activa van de vof per 31 december 2008 (bedoeld zal zijn: 2007, hof);
. zonodig een registeraccountant benoemt teneinde de liquidatiewaarde van de vennootschap alsmede de waarde van de aandelen van (bedoeld is kennelijk om in te voegen: “ieder der partijen in”, hof) de vof per 31 december 2007 vast te stellen;
. [de man] veroordeelt aan [de vrouw] haar aandeel in de vof per 31 december 2007 uit te keren;
. [de man] veroordeelt in de proceskosten van beide instanties.
8.6.1
Grief 1 van [de man] richt zich tegen de toewijzing van de door [de vrouw] gevorderde verklaring voor recht dat de vof per 31 december 2007 is geëindigd en tegen de afwijzing van zijn vordering tot verklaring voor recht dat de vof per 1 januari 2008 door en voor rekening en risico van [de man] is voortgezet.
8.6.2.
Het hof overweegt als volgt.
[de man] beroept zich in de toelichting op grief 1 op de vermelding in het als prod. 3 bij mvg overgelegde uittreksel uit het handelsregister, dat zowel vennoot [de man] als vennoot [de vrouw] “onbeperkt bevoegd” is en stelt dat [de vrouw] dus zonder overleg of aankondiging kon opzeggen en hijzelf zonder toestemming van [de vrouw] kon besluiten dat [de zoon] tot de vof zou toetreden.
Dit betoog van [de man] moet worden verworpen. Genoemde vermelding in het handelsregister houdt immers slechts in dat ieder der vennoten van de vof zelfstandig en zonder beperkingen namens de vof
jegens derdenmocht optreden in aangelegenheden waarin
derdenbetrokken (kunnen) zijn. Het toetreden van [de zoon] kan evenwel niet worden gerekend tot bedoelde externe aangelegenheden, maar heeft directe en essentiële gevolgen voor de samenwerking tussen de bestaande vennoten, zodat toestemming van alle bestaande vennoten van de vof, dus ook van [de vrouw], voor toetreding tot de vof door een derde vereist is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Nu [de man] heeft berust in de opzegging per 31 december 2007 van de vof door [de vrouw] en de noodzakelijke toestemming van [de vrouw] voor een toetreding van [de zoon] tot de vof ontbrak, is [de zoon] niet per die datum tot de vof toegetreden en resteerde na die datum slechts één vennoot, [de man], zodat de vof per 31 december 2007 is ontbonden. Dit laat onverlet dat [de man] en [de zoon]
nahet einde van de vof een nieuwe vof konden oprichten waarvan zij beiden vennoten zijn.
De stelling van [de man] dat [de vrouw] geen enkel gerechtvaardigd belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht dat door haar opzegging de vof per
31 december 2007 is geëindigd, wordt verworpen. [de vrouw] heeft immers aangevoerd dat zij, doordat de vof tussen haar en [de man] per 31 december 2007 is geëindigd, niet door derden kan worden aangesproken op verplichtingen die hun oorsprong vinden in de periode na deze datum, zodat niet kan worden gezegd dat [de vrouw] geen redelijk motief had en heeft om haar toestemming aan de toetreding van [de zoon] tot de vof te onthouden en om zich tegen de voortzetting van de vof door [de man] en [de zoon] na 31 december 2007 te verzetten. Daaraan kan niet afdoen dat sedert het einde van de vof inmiddels ruim drieënhalf jaar is verstreken en [de man] bij pleidooi, door [de vrouw] niet weersproken, heeft aangevoerd dat zich in die periode tot nog toe geen kwesties hebben aangediend waarmee een eventuele aansprakelijkheid van [de vrouw] gemoeid is.
De door [de man] tenslotte gemaakte vergelijking tussen enerzijds de opzegging van de vof door [de vrouw] zonder zijn toestemming en anderzijds de toetreding van [de zoon] zonder toestemming van [de vrouw] gaat niet op, reeds omdat [de man] er ten onrechte aan voorbijgaat dat volgens vaste rechtspraak duurovereenkomsten als de onderhavige in beginsel steeds kunnen worden opgezegd en dat [de man] in de opzegging door [de vrouw] heeft berust.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank terecht de in grief 1 van [de man] aan de orde gestelde vordering van [de vrouw] toegewezen en die van [de man] afgewezen, zodat deze grief faalt.
8.7.1.
Grief 2 in principaal appel houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en beslist dat voorbij moet worden gegaan aan de ten name van [de zoon] in de balans opgenomen kapitaalrekening, welke rekening sluit op een bedrag van € 22.000,--, en dat de rechtbank dit saldo gelijkelijk zal toerekenen aan de kapitaalrekening van partijen.
8.7.2.
De grief slaagt. Uit de beslissing bij de behandeling van grief 1 in principaal appel dat [de zoon] niet is toegetreden tot de per 31 december 2007 ontbonden vof volgt reeds dat vermelding van de creditpost “Kapitaal dhr. [de zoon] € 22.000,--“ in de door
[de man] opgestelde balans per ultimo 2007 achterwege had moeten blijven. Boekhoudkundig betekent dit dat ter zake een correctieboeking dient te worden gemaakt aldus, dat genoemde balanspost wordt geëcarteerd doordat zij met 22.000,-- wordt gedebiteerd, waartegenover een creditering plaatsvindt van de balanspost “transitoria” - in het bijzonder van de van de post “transitoria” deel uitmakende grootboekrekening nr. 1960 “nog te ontvangen bedragen” (zie blz. 6 en blz. 8 bovenaan van het [rapport-registeraccountant]) - met hetzelfde bedrag (in plaats van creditering van de kapitaalrekeningen van ieder van partijen met € 11.000,--, zoals zou volgen uit de beslissing van de rechtbank). Terecht wordt op pag. 3 van het [rapport-registeraccountant] opgemerkt dat het kapitaal van [de zoon] ad € 22.000,-- niet relevant is in de liquidatiebalans van de vof. Anders dan de rechtbank ziet het hof dan ook geen grond om de helft van dit bedrag aan elk van partijen toe te rekenen.
8.8.1.
Het hof zal nu eerst de tweede grief in incidenteel appel behandelen. De grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de saldi bij Van Lanschot niet tot het vermogen van de vof behoren en die saldi buiten de verdeling worden gehouden.
8.8.2.
Het hof oordeelt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de grief ten dele berust op een verkeerde lezing van het vonnis.
Er is immers sprake van twee bankrekeningen bij Van Lanschot op naam van de vof: de een met een nummer dat eindigt op 975, die debet op de balans per 31 december 2007 is vermeld met een creditsaldo van € 20.365,--, de ander met een nummer dat eindigt op 699, die niet op de balans van de vof per 31 december 2007 is opgenomen maar die, zoals blijkt uit blz. 8, onderaan, van het [rapport-registeraccountant], per 20 december 2007 een creditsaldo kende van € 90.477,--.
Anders dan de grief suggereert, is het saldo van rekening 975 ad € 20.365,--, zoals blijkt uit r.o. 3.15 van het eindvonnis, door de rechtbank wél bij de begroting van de overbedeling betrokken.
In het midden kan blijven of, doordat de op naam van de vof staande bankrekening met eindnummer 699 stelselmatig niet - als debetpost - op haar balansen is vermeld, die balansen wel getrouw de grootte van haar vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten weergeven, als bedoeld in art. BW 2:362 lid 2.
Immers, uit de als productie 3 bij dupliek in conventie overgelegde brief van de Postbank van 18 april 2000, de notariële afrekening van dezelfde datum en het - onweersproken gebleven - overzicht van de mutaties op de privé-Postbankrekening van [de man], alsmede uit de drie laatste alinea’s van blz. 8 van het [rapport-registeraccountant], alles in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat [de man] op 18 april 2000 zijn hypothecaire lening bij de Postbank met (omgerekend) € 108.792,78 heeft verhoogd, dat dit bedrag op 20 april 2000 op zijn Postbankrekening is overgemaakt, dat van dit bedrag op 22 december 2003
€ 45.000,-- is overgemaakt naar de Van Lanschot bankrekening eindigend op 975, waarna dit bedrag is overgeboekt naar depositorekening 699 en dat nadien [de man] nog drie overboekingen ad in totaal € 40.000,-- heeft gedaan van zijn privérekening naar depositorekening 669, zodat het saldo van depositorekening 699 in totaal inclusief rente ad
€ 5.477,--, € 90.477,-- bedroeg, hetgeen exact correspondeert met het op het bankafschrift van rekening 699 van 20 december 2077 vermelde saldo. Aldus heeft [de man] voldoende aannemelijk gemaakt dat het saldo van rekening 699 per ultimo 2007 ad
€ 90.477,-- geheel van hemzelf en niet van [de vrouw] afkomstig is. De rechtbank heeft dan ook met juistheid beslist dat geen aanleiding bestaat om het saldo van rekening 699 in de verdeling te betrekken. Opgemerkt wordt dat, als dit saldo met toepassing van het reeds aangehaalde artikel 362 boek 2 BW wèl op de eindbalans per 31 december 2007 zou zijn vermeld, tegenover de debitering op de balans van het saldo ad € 90.477,--, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het positief (credit)saldo van de kapitaalrekening van vennoot
[de man] met hetzelfde bedrag zou zijn toegenomen en het saldo van de kapitaalrekening van vennoot [de vrouw] onveranderd zou zijn gebleven.
Uit het voorgaande volgt dat grief 2 in incidenteel appel faalt.
8.9.1.
Grief 1 in incidenteel appel houdt in dat de rechtbank ten onrechte het aandeel van [de vrouw] in de vennootschap heeft gebaseerd op de balans per 31 december 2007 die
[de man] als prod. 8 cva/cve in het geding heeft gebracht.
Grief 3 klaagt erover dat de rechtbank is voorbijgegaan aan de vordering van [de vrouw] om een onafhankelijk deskundige aan te wijzen teneinde de financiële toestand tussen partijen per
31 december 2007 vast te stellen.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
8.9.2.
De rechtbank is bij haar begroting van de waarde van het kapitaal van ieder van partijen aan het slot van r.o. 3.19 van het eindvonnis uitgegaan van een waarde per
31 december 2007 van het kapitaal van [de man] ad € 6.978,-- positief en van dat van [de vrouw] ad 14.508,-- negatief.
8.9.3.
Vervolgens heeft de rechtbank de post “transitoria” ad € 14.679,-- buiten beschouwing gelaten en het saldo van deze post gelijkelijk verdeeld over de kapitaalrekeningen van partijen. Tegen deze beslissing van de rechtbank is niet, althans onvoldoende specifiek gegriefd, zodat het hof deze beslissing overneemt en tot de zijne maakt.
Datzelfde geldt voor de beslissingen in r.o. 3.21 van het vonnis, inhoudende de verhoging van de omzet over 2007 met een netto bedrag van € 12.000,--, waarvan dus de helft ten gunste van de kapitaalrekening van ieder van partijen wordt gebracht, en verrekening van het aandeel van [de vrouw] ad € 6.000,-- met het door haar in december 2007 van de bankrekening ten name van de vof opgenomen bedrag van € 5.980,-- voor haar privé.
8.9.4.
Wat er verder zij van de overweging van de rechtbank dat [de vrouw] de op de door
[de man] opgestelde balans van de vof per 31 december 2007 voorkomende saldi van de kapitaalrekeningen van partijen (hiervoor in r.o. 8.9.2 genoemd) onvoldoende heeft weersproken, in hoger beroep heeft [de vrouw] die saldi in de randnummers 5 e.v. van haar toelichting van grief 1 in incidenteel appel voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij geen bedragen voor zichzelf uit de vennootschap heeft opgenomen, maar dat zij dit uitsluitend heeft gedaan voor de gemeenschappelijke huishouding van partijen en dat [de man] zelf alle geldopnames van de bank- en girorekeningen van de vof heeft geadministreerd zonder [de vrouw] daarbij te betrekken. Daarbij heeft [de man] in feite alle kosten van de gemeenschappelijke huishouding volledig voor rekening van [de vrouw] gebracht, terwijl die kosten gelijkelijk tussen partijen verdeeld dienden te worden, aldus [de vrouw]. Nu de echtelijke woning geheel in eigendom aan [de man] toebehoort, dienen onttrekkingen aan het vermogen van de vennootschap voor het onderhoud van de woning en/ of de tuin en/of de hypotheekrente geheel voor rekening van [de man] te komen, zo stelt [de vrouw].
8.9.5.
Het hof heeft het eerst bij pleidooi door [de vrouw] gedane beroep op artikel 3 lid 1 van de tussen partijen gegolden hebbende huwelijksvoorwaarden (prod. 2 memorie van antwoord in incidenteel appel), waarin is bepaald dat de kosten van de huishouding door de man worden gedragen, reeds tijdens de pleidooizitting als tardief verworpen.
Het hof blijft bij deze beslissing.
8.9.6.
Nu partijen verdeeld blijven over (wijze van) de toedeling door [de man] aan de kapitaalrekeningen van partijen van de privé-onttrekkingen uit de vof, valt aan benoeming van een deskundige niet te ontkomen.
Aan de te benoemen deskundige zullen de volgende vragen worden gesteld:
Wilt u aan de hand van de door [de man] aan u beschikbaar te stellen volledige kas- en bankadministratie van de vof een gespecificeerd overzicht maken van alle bedragen die van de op naam van de vof staande bank- en girorekeningen in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 zijn opgenomen dan wel betaald voor andere dan zakelijke (bedrijfs)doeleinden, voor zover mogelijk telkens met vermelding van het bestedingsdoel;
Wilt u, (mede) aan de hand van de antwoorden op vraag 1, uitgaande van het saldo per 1 januari 2003 van de kapitaalrekeningen van ieder van partijen, de saldi van die rekeningen berekenen per 31 december 2003, 31 december 2004, 31 december 2005, 31 december 2006 en 31 december 2007, waarbij de volgende uitgangspunten gelden:
de resultaten van de vof per kalenderjaar worden aan ieder van partijen voor de helft toegerekend;
alle kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen worden aan ieder van hen voor de helft toegerekend;
onder de kosten van de huishouding behoren ook de rente in verband met de op de - thans voormalige - echtelijke woning rustende hypotheek, de kosten van verzorging en opvoeding van de jongste zoon van partijen die in de periode waarop het onderzoek betrekking heeft minderjarig was, de kosten van levensonderhoud en studie, voor zover daarvan in feite sprake was, van de oudste zoon van partijen die in bedoelde periode meerderjarig was en de belastingen en heffingen die uit de inkomsten plegen te worden voldaan, alsmede onroerende zaak belasting voor zover deze betrekking heeft op het gebruik van bedoelde woning;
d. onder de kosten van de huishouding behoren niet: aflossingen op de sub c
bedoelde hypotheek, onroerende zaak belasting voor zover deze betrekking heeft
op de eigendom van meerbedoelde woning, de premie opstalverzekering betreffende die woning alsmede alle kosten van onderhoud van die woning en van de bijbehorende tuin;
f. de door de deskundige te berekenen saldi per 31 december 2007 dienen voor elk van partijen te worden verhoogd met € 7.339,50 in verband met toerekening van de in de eindbalans per 31 december 2007 opgenomen post “transitoria” (zie r.o. 8.9.3);
g. het door de deskundige te berekenen saldo van de kapitaalrekening per 31 december 2007 van ieder van partijen dient te worden verhoogd met € 6.000,-- in verband met de toerekening aan het boekjaar 2007 van de nadien gefactureerde netto omzet ad
€ 12.000,--; het saldo per 31 december 2007 van de kapitaalrekening van [de vrouw] dient te worden verlaagd met € 5.980,-- wegens geheel aan haar toe te rekenen in december 2007 opgenomen bedragen van in totaal € 5.980,-- (zie r.o. 8.9.3, laatste alinea).
Welke opmerkingen acht u verder nog van belang voor de door het hof te nemen
beslissing?
8.9.7.
Vanwege de aan een deskundigenbericht verbonden kosten komt het het hof voor, dat, ook gezien de aard van de opdracht, ten aanzien van de persoon van de te benoemen deskundige kan worden volstaan met benoeming van een redelijk ervaren medewerker van een te goeder naam en faam bekend staand administratiekantoor, dus geen RA of AA, alsmede dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige.
8.9.8.
[de vrouw] zal, als de partij die in verband met een door haar gestelde onjuiste toerekening van de van de rekening van de v.o.f. betaalde kosten van partijen in privé een hoger bedrag vordert dan aan haar door de rechtbank is toegewezen, worden belast met het door de deskundige verlangd voorschot, met dien verstande dat, nu [de vrouw] met een toevoeging procedeert, het bedrag van het voorschot door de staat zal worden voorgeschoten.
8.10.
De zaak zal worden verwezen naar de rol, zodat partijen zich kunnen uitlaten over het aantal en de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen. Het hof zal daarbij naar de rol van een verder gelegen datum verwijzen dan gebruikelijk, zodat partijen ten eerste kunnen trachten om een gezamenlijk voorstel over de persoon van de te benoemen deskundige te doen, maar bovenal zodat partijen, ter voorkoming van een verdere verlenging van de doorlooptijd van deze procedure en van de kosten van onder meer het deskundigenbericht, mede aan de hand van de in dit arrest genomen beslissingen, te rade kunnen gaan en daarbij de mogelijkheid van een allesomvattende regeling van al hun geschillen nogmaals kunnen onderzoeken.
8.11.
De conclusie uit het voorgaande is dat in principaal appel grief 1 faalt en grief 2 slaagt, alsmede dat in incidenteel appel grief 2 faalt en de behandeling van de grieven 1 en 3 wordt aangehouden in afwachting van de deskundigenrapportage.

9.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 6 november 2012 met het in r.o. 8.10 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot–van Dijken, P.Th. Gründemann en
P.M. Huijbers-Koopman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op
25 september 2012.