In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond, dat op 25 november 2011 was gewezen. De zaak betreft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde werd geschat op EUR 32.737,--. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis en een nieuwe vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op EUR 28.737,00.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het geen aanleiding zag om het bedrag dat de veroordeelde aan de staat dient te betalen lager vast te stellen dan het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde door het telen van hennep wederrechtelijk voordeel heeft genoten en heeft de kosten die in mindering moeten worden gebracht op het genoten voordeel berekend. De totale kosten werden vastgesteld op EUR 6.463,00, waardoor het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op EUR 32.737,00 heeft vastgesteld.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bewezenverklaarde. Het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.