Parketnummer : 20-000352-11
Uitspraak : 6 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 januari 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-825499-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Subsidiair is door de raadsman bepleit om bij een eventuele veroordeling te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2010 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere tubes tandpasta toebehorende aan Albert Heijn (filiaal [adres]), in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte, welke diefstal is gevolgd van geweld/bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], om de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welke (bedreiging met) geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd: "Ik maak je kapot, ik steek je dood, ik steek je aan mijn mes", of woorden van gelijke strekking.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2010 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen meerdere tubes tandpasta (merk Oral B), geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (filiaal [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte die Tubes tandpasta onder zich heeft genomen/in een tas heeft gestopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte, die [slachtoffer 1], heeft toegevoegd: "Ik maak je kapot, ik steek je dood, ik steek je aan mijn mes", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 september 2010 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere tubes tandpasta toebehorende aan Albert Heijn (filiaal [adres]), welke diefstal is gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], om de vlucht mogelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd: "Ik maak je kapot, ik steek je dood, ik steek je aan mijn mes", of woorden van gelijke strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Aangaande de bewezen verklaarde voltooide diefstal overweegt het hof het volgende:
Verdachte heeft, door in de winkel de tubes tandpasta onder zijn jas te stoppen, en daarmee de tubes voor de buitenwereld onzichtbaar te maken, zulks met het doel de tubes tandpasta weg te nemen, zich een zodanige heerschappij over die tubes verschaft en daarmee aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken, dat gezegd kan worden dat de wegneming daarvan is voltooid.
Hieraan doet niet af dat de verdachte daarbij op heterdaad is betrapt door een medewerker van de winkel, die zag dat de verdachte iets uit een schap pakte en dit wegstopte en die vervolgens constateerde dat de verdachte tubes tandpasta onder diens jas verborg. Toen deze medewerker de verdachte verzocht mee te lopen naar het kantoor, zei de verdachte dat hij niet meeliep en bedreigde hij de medewerker met de in de bewezenverklaring genoemde woorden, reden waarom de medewerker de verdachte liet lopen.
Aanhouding verdachte
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de in het proces-verbaal gerelateerde omstandigheden jegens verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit opleveren en mitsdien de aanhouding onrechtmatig is geschied en de daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder de bekennende verklaring van verdachte, onrechtmatig zijn verkregen en niet tot het bewijs van het tenlastegelegde kunnen bijdragen. Het resterende bewijsmateriaal is volgens de verdediging onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 31-32) blijkt het volgende:
a. Op 30 september 2010, omstreeks 14.30 uur, kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding van winkeldiefstal gepleegd bij de Albert Heijn aan de [adres] te [woonplaats]. De verdachte zou hierbij de bedrijfsleider met de dood hebben bedreigd en de verdachte zou hierna zijn weggefietst in de richting van het Sint Gerardusplein te Eindhoven;
b. Door de meldkamer werd het signalement van de verdachte doorgegeven. Eén van die kenmerken was dat de verdachte een getatoeëerde traan onder zijn oog had;
c. [verbalisant 1] kende ambtshalve twee personen die hiervoor in aanmerking kwamen en die aan het signalement voldeden, te weten [naam persoon] en verdachte. Bij de raadsheer-commissaris (5 januari 2012) heeft [verbalisant 1] verklaard dat hij de verdachte kende als veelpleger en dat hij zelf de verdachte al eerder heeft aangehouden terzake van soortgelijke misdrijven. Aangezien beide personen veelvuldig in de wijk Bennekel verbleven, zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar het Franz Leharplein te Eindhoven gegaan om te kijken of één van hen daar zou verschijnen;
d. Ter plaatse is verbalisant [verbalisant 1] op de hoek van het Franz Leharplein met de Bennekelstraat gaan staan. Na enkele minuten zag verbalisant [verbalisant 1] de verdachte in zijn richting komen lopen. [verbalisant 1] zag dat verdachte bij het zien van verbalisant [verbalisant 1] schrok, zich meteen omdraaide en weer van verbalisant [verbalisant 1] afliep.
De feiten en omstandigheden zoals hiervoor genoemd onder a, b, c en d – in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien – acht het hof voldoende voor een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering op grond waarvan de verdachte kon worden aangehouden. Nu van onbevoegd politieoptreden of enig ander vormverzuim geen sprake is, verwerpt het hof het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer.
Zelfs al zou sprake zijn geweest van een onrechtmatige aanhouding, dan faalt het verweer tot bewijsuitsluiting, aangezien de enkele omstandigheid dat verdachte een verklaring aflegt op een tijdstip waarop hij ten onrechte wordt vastgehouden nog niet medebrengt dat die verklaring niet tot het bewijs zou mogen worden gebezigd (vgl. HR 13-11-1984, LJN AC3275 en HR 20-01-1987, LJN AC9666). Het hof stelt vast dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoor overleg heeft gevoerd met zijn raadsman en dat bij aanvang van het verhoor aan verdachte de cautie is medegedeeld. Een eventuele vormfout ten aanzien van aanhouding van verdachte leidt zonder meer niet tot bewijsuitsluiting van de verklaring van de verdachte, nu er geen sprake is van een rechtstreekse relatie tussen het vormverzuim en het verkrijgen van bewijs door het verhoren van de verdachte. Het bewijsmateriaal is niet door het vormverzuim verkregen.
De politierechter heeft geoordeeld dat de bekennende verklaring van de verdachte, verkregen na onrechtmatige aanhouding, moet worden uitgesloten van het bewijs. Naar het oordeel van het hof heeft de politierechter ten onrechte nagelaten de vraag of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een in het vooronderzoek begaan vormverzuim en zo ja, welk rechtsgevolg, te toetsen aan de in art. 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde factoren zoals uitgewerkt in het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2004, NJ 2004, 376.
Bedreiging met geweld
Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde bedreiging met geweld niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ten stelligste de bedreiging ontkent en het bewijs, te weten de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en de tegenover verbalisant [verbalisant 3] afgelegde verklaring van getuige [getuige], die enkel telefonisch is gehoord, onvoldoende gewicht in de schaal leggen om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
De stelling van de raadsman, dat de ten laste gelegde bedreiging met geweld niet wettig en overtuigend bewezen kan worden vindt weerlegging in de bewijsmiddelen, zodat het verweer faalt. Anders dan de raadsman hecht het hof zwaarwegende betekenis aan de verklaring van de aangever [slachtoffer 1] en van getuige [getuige] en ziet het hof geen aanleiding om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen, nu de verklaringen elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen. De ten laste gelegde bedreiging met geweld vindt voorts steun in de verklaring van de verdachte zelf, voor zover inhoudende dat het zou kunnen dat hij heeft gezegd: “val kapot”, of woorden van gelijke strekking.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het feit dat verdachte niet heeft geschuwd een medewerker van de winkel te bedreigen;
- het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2011 reeds vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld terzake vermogensdelicten, waarbij aan hem onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd (zo ook kort vóór het thans bewezen verklaarde feit, te weten bij vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 10 september 2010). Ook daags na het thans bewezen verklaarde feit is hij veroordeeld bij vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 1 oktober 2010 voor een op 23 april 2010 gepleegde winkeldiefstal.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Op basis daarvan acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.
Een geheel voorwaardelijke straf, als door de raadsman bepleit, acht het hof niet passend omdat dit afbreuk doet aan de ernst van het feit en voornoemde recidive. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden, maakt dit niet anders.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,
en op 6 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.J.M. Ruyters en mr. H.D. Bergkotte zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.