GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 2 februari 2012
Zaaknummer: HV 200.083.923/01
Zaaknummer eerste aanleg: 103104 FA RK 10-1237
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. I. Ligtelijn-Huisman,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.A.P.M. Fransen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 december 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2011, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen primair dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek althans dat zijn verzoek als ongegrond en onbewezen wordt afgewezen, subsidiair dat de man een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage voor de hierna te noemen minderjarigen zal voldoen en voorts te bepalen dat de man jaarlijks in april, voor het eerst in april 2012, de vrouw schriftelijk volledig dient te informeren over zijn inkomenssituatie, door het overleggen van zijn jaarstukken van het daaraan voorafgaande jaar alsmede van een kopie van zijn aangifte IB van het daaraan voorafgaande jaar.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 mei 2011, heeft de man verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Ligtelijn-Huisman;
- de man, bijgestaan door mr. Fransen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 29 november 2011.
3.1. Partijen zijn op 28 december 1993 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [A.] (hierna: [zoon 1.]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats];
- [B.] (hierna: [zoon 2.]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 1 november 2001 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 november 2001 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 1.] en [zoon 2.] moet voldoen een bedrag van € 226,89 per kind per maand met ingang van de dag dat de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ofwel 21 november 2001.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 291,42 per kind per maand.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 1 november 2001 met ingang van 28 april 2010 gewijzigd in die zin dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [zoon 1.] en [zoon 2.] nihil heeft te betalen.
3.4. De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. De grieven van de vrouw betreffen - zakelijk weergegeven - :
- de ontvankelijkheid van de man in zijn inleidend verzoek (grief I);
- de verdiencapaciteit van de man (grief II);
- het door de rechtbank gehanteerde resultaat uit onderneming van de man (grief III).
Ontvankelijkheid inleidende verzoek man
3.6. Op grond van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijk uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.7. Het hof oordeelt - anders dan de vrouw betoogt - dat het starten van de eigen onderneming door de man in 2006 een relevante wijziging van omstandigheden betreft waardoor de in 2001 vastgestelde onderhoudsbijdrage niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven en een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
3.8. De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage voor de kinderen, zijnde 28 april 2010, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
3.9. De behoefte van de kinderen aan de bij beschikking van 1 november 2001 vastgestelde, inmiddels geïndexeerde, onderhoudsbijdrage ad € 291,42 per kind per maand is in hoger beroep niet in geschil.
3.10. De vrouw stelt dat het inkomensverlies van de man aan hem te wijten is en dat dit voor herstel vatbaar is waardoor de man in staat moet worden geacht de eerder vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 291,42 per kind per maand te voldoen.
3.11. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens.
3.12. Het hof is, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat voor wat betreft de draagkracht van de man uitgegaan moet worden van het huidige, feitelijke inkomen van de man.
Volgens vaste jurisprudentie moet bij de beantwoording van de vraag of bij het vaststellen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige al dan niet rekening wordt gehouden met een inkomensdaling, allereerst beoordeeld worden of het een door gedragingen van de onderhoudsplichtige zelf teweeggebrachte inkomensdaling betreft.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat de man tot begin 2003 een vaste baan heeft gehad. In die baan verkocht hij voor zijn werkgever zogenoemde woekerpolissen. Begin 2003 is het bedrijf waar de man werkte beëindigd en zijn alle werknemers ontslagen. Het bedrijf heeft daarna met dezelfde eigenaren, een doorstart gemaakt onder de naam [Z.] Assurantiën. De man heeft nog tot september 2003 op basis van een halfjaarcontract bij [Z.] Assurantiën gewerkt. Na afloop van de termijn is zijn contract echter niet meer verlengd.
Nu de man aldus onvrijwillig werkloos is geworden, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een door de man zelf teweeggebracht inkomensverlies.
Voorts is het hof van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat de markt voor beleggingsverzekeringen (“woekerpolissen”), waarin de man werkzaam was, is ingestort.
Naar het oordeel van het hof mocht de man in 2003 ten tijde van de beëindiging van zijn contract dan ook de keuze maken om een eigen onderneming te starten.
De vrouw stelt dat de man zijn oorspronkelijke inkomen nog kan verwerven, hetgeen zou betekenen dat de man zijn onderneming dient te staken dan wel aanvullende arbeid dient te zoeken. Het hof is van oordeel dat dit niet van de man gevergd kan worden gelet op het feit dat de man beperkt is opgeleid, slechts over betrekkelijk eenzijdige werkervaring beschikt (hij is twintig jaar touringcarchauffeur geweest en heeft gedurende ongeveer zes jaar de bedoelde woekerpolissen verkocht) en op een leeftijd is (thans 56 jaar) dat zijn perspectief op de huidige arbeidsmarkt in Limburg gering moet worden geacht.
Gelet op het vorenstaande kan de man redelijkerwijs niet in staat worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven dat hij in loondienst heeft gehad, althans dit kan de vrouw van de man niet vergen.
3.13. De vrouw heeft haar stelling dat de man in 2011 met zijn onderneming in [vestigingsplaats], na het bezoek van de Koningin, meer winst zou moeten behalen dan in het jaar 2010, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd waardoor het hof aan deze stelling voorbij gaat. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van de meest recente jaarcijfers (2010) van de man, mede gelet op de huidige economische marktsituatie.
Uit de jaarrekening van de man blijkt dat hij in 2010 een aandeel in het resultaat van de vennootschap onder firma had van 44%. Het hof gaat derhalve uit van een inkomen van de man van € 9.985,=.
De man heeft recht op zelfstandigenaftrek van € 9.427,=.
Verder blijkt uit de belastingaangifte 2010 dat de man in 2010 een WAO-uitkering van € 1.080,= en een inkomen van Automotive van € 711,= heeft ontvangen; beide inkomens zijn inclusief vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
3.14. De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.15. Gemeld inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van rond de bijstandsnorm, waarbij het hof nog geen rekening heeft gehouden met de woonlasten en de ziektekosten van de man. Het hof oordeelt derhalve dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 1.] en [zoon 2.].
Informatieverplichting man
3.16. De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de man haar jaarlijks schriftelijk volledig dient te informeren over zijn inkomenssituatie van het daaraan voorafgaande jaar.
3.17. Het hof oordeelt dat de vrouw - vooruitlopend op een eventuele procedure - de voor de draagkrachtberekening van de man relevante gegevens bij de man kan opvragen indien zij van mening is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 BW. Het hof ziet geen reden waarom aan de man de vergaande verplichting zou moeten worden opgelegd om de vrouw jaarlijks te informeren omtrent zijn inkomenssituatie. Het hof zal het verzoek van de vrouw dienaangaande derhalve afwijzen.
3.18. De beschikking waarvan beroep dient gelet op het bovenstaande te worden bekrachtigd.
3.19. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 december 2010;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, P.C.G. Brants en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2012.