Parketnummer : 20-002584-10
Uitspraak : 21 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-849839-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1953],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- verdachte ter zake van
o “opzettelijk handelen in strijd met in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”
o “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”
o “wederspannigheid”
o “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie”
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland alsmede tot een geldboete van EUR 5.000 subsidiair 60 dagen hechtenis;
- de benadeelde partij [verbalisant 1] niet ontvankelijk werd verklaard in diens vordering.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat aan verdachte niet een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd van een duur langer dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 4 december 2009 (telkens) te Vlijmen en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid/hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 4 december 2009 te Vlijmen [verbalisant 1], hoofdagent van de Regionale Ondersteuningsgroep Zeeland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [verbalisant 1] een mes getoond en/of (met) dat mes in de richting van die [verbalisant 1] gewezen;
3.
hij op of omstreeks 4 december 2009 te Vlijmen, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (beiden hoofdagent van de Regionale Ondersteuningsgroep Zeeland), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2 van de Opiumwet en/of artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, al dan niet op heterdaad, had(den) aangehouden en/of vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een Hulpofficier van Justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te (trachten zich los te) rukken en/of te trekken (teneinde te voorkomen dat bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem konden boeien en/of afvoeren), ten gevolge waarvan die [verbalisant 1] enig lichamelijk letsel (te weten een opgerekte duimpees) heeft opgelopen/bekomen;
4.
hij op of omstreeks 04 december 2009 te Vlijmen een traangasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 4 december 2009 te Vlijmen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 4 december 2009 te Vlijmen [verbalisant 1], hoofdagent van de Regionale Ondersteuningsgroep Zeeland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [verbalisant 1] een mes getoond en met dat mes in de richting van die [verbalisant 1] gewezen;
3.
hij op 4 december 2009 te Vlijmen, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (beiden hoofdagent van de Regionale Ondersteuningsgroep Zeeland), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2 van de Opiumwet hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een Hulpofficier van Justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te (trachten zich los te) rukken en te trekken (teneinde te voorkomen dat bovengenoemde opsporingsambtenaren hem konden boeien en/of afvoeren);
4.
hij op 04 december 2009 te Vlijmen een traangasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Het onder 4. bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend;
- de omstandigheid dat bij de handel in hard drugs als de onderhavige grote geldbedragen omgaan;
- de omstandigheid dat verdachte bij het begaan van het onder 1. bewezen verklaarde kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;
- het gewelddadig karakter van het onder 2. bewezen verklaarde en de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer;
- de omstandigheid dat door het onder 3. bewezen verklaarde het ambtelijk gezag is geschonden.
- de omstandigheid dat het bezit van een wapen als het onder 4. bewezen verklaarde een groot risico voor de algemene veiligheid van personen veroorzaakt en dat dit – illegale – bezit vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad is dat ernstig dient te worden genomen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
10 januari 2012, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf in dit geval een passende reactie.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast acht het hof in het bijzonder gelet op het met het onder 1. bewezen verklaarde gemoeide financieel gewin, oplegging van de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geldboete passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 180 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2., 3. en 4. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 21 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.