Parketnummer : 20-001865-11
Uitspraak : 8 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 11 april 2011 in de strafzaak met parketnummer 03-700346-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
thans verblijvende in Maastricht PPC te Maastricht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde voltooide moord dan wel doodslag en van de subsidiair ten laste gelegde poging tot moord. Voorts heeft de verdediging betoogd dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en dat hij daarom ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Volgens de verdediging kan een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis achterwege blijven.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat hij
1.
op of omstreeks 01 juli 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in elk geval met een soortgelijk voorwerp, die [slachtoffer] een of meermalen in de nek en/of de keel en/of in het borstbeen en/althans in de borst en/of het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 22 augustus 2010 is overleden;
op of omstreeks 01 juli 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in elk geval met een soortgelijk voorwerp, die [slachtoffer] een of meermalen in de nek en/of de keel en/of in het borstbeen en/althans in de borst en/of het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de primair tenlastegelegde moord dan wel doodslag heeft begaan. Naar het oordeel van het hof kan de dood van [slachtoffer] namelijk niet redelijkerwijs als gevolg van het toebrengen van de messteken aan de verdachte worden toegerekend. Het hof baseert zijn oordeel in het bijzonder op de verklaring die forensisch patholoog Soerdjbalie-Maikoe ter terechtzitting van het hof van 23 februari 2012 heeft afgelegd, in samenhang met haar rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 27 januari 2011.
Het hof overweegt het volgende.
Op 1 juli 2010 heeft verdachte zijn 82-jarige moeder [slachtoffer] meermaals gestoken met een mes. [slachtoffer] is vervolgens in het ziekenhuis op de afdeling chirurgie opgenomen ter behandeling van het steekletsel. Gebleken is dat de steekwonden oppervlakkig waren, in die zin dat alleen de huid en het spier- en vetweefsel beschadigd waren. Er zijn geen vitale organen geraakt door de messteken.
[slachtoffer] is vanaf 1 juli 2010 steeds in het ziekenhuis gebleven, totdat zij daar op 22 augustus 2010 overleed.
Op 4 juli 2010 is in het ziekenhuis bij [slachtoffer] een subacuut hartinfarct geconstateerd (het hof heeft begrepen: een verhoogde hartslag zonder pijnklachten of andere symptomen die bij een hartinfarct horen). [slachtoffer] is vanaf dat moment behandeld op de afdeling cardiologie.
Uit sectie na haar overlijden is gebleken dat het subacute hartinfarct de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] is geweest. De eveneens bij sectie geconstateerde dubbelzijdige longontsteking en bloedvergiftiging zijn ontstaan na en ten gevolge van het subacute hartinfarct. Hoewel de hartfunctiestoornissen, de dubbelzijdige longontsteking en de bloedvergiftiging elk voor zich, dan wel in combinatie met elkaar, tot de dood hebben kunnen leiden, zijn deze ‘ziekelijke afwijkingen’ allemaal terug te voeren op het subacute hartinfarct dat eraan voorafging.
In dit verband is het een voor het oordeel van het hof relevante omstandigheid dat de 82-jarige [slachtoffer] al voor 1 juli 2010 hartproblemen had. Er was sprake van ernstige concentrische kransslagaderverkalking van de afdalende tak van de linkerkransslagader en de omlopende tak van de linkerkransslagader met forse vernauwing van 60-80% en plaatselijk slechts een doorgankelijkheid ter grootte van een speldenknop. Volgens de forensisch patholoog moet de kransslagaderverkalking, gelet op de ernst daarvan, in de loop van jaren zijn ontstaan. Verder is verlittekening geconstateerd in de gehele hartspier. Dat kan duiden op hartinfarcten of zuurstofgebrek in het verleden, aldus de forensisch patholoog.
Volgens de forensisch patholoog is er geen direct causaal verband tussen het toebrengen van de messteken en het fatale subacute hartinfarct. Of het hartinfarct in indirect causaal verband staat met het toebrengen van de messteken is onzeker. Daarover kan, gelet op hetgeen de forensisch patholoog ter terechtzitting van 23 februari 2012 heeft verklaard, slechts het volgende worden gezegd.
a) Het hartinfarct is een incident dat in de tijdslijn volgt op het toebrengen van de messteken. Deze vaststelling duidt echter niet zonder meer op een oorzakelijk verband tussen het een en het ander.
b) Het is denkbaar dat het steekincident en de daarop volgende ziekenhuisopname stress hebben veroorzaakt. Stress kan van invloed zijn op het ontstaan van een hartinfarct, doordat er een verdere vernauwing van de aderen kan ontstaan. Niet kan evenwel worden vastgesteld of [slachtoffer] in dit concrete geval stress heeft ervaren in een mate die relevant was voor het functioneren van haar hart.
c) Het hartinfarct is niet veroorzaakt door de blootstelling aan bacteriën in het ziekenhuis en/of via de niet goed geheelde steekwond links op de borstkast van [slachtoffer]. De blootstelling aan meer bacteriën dan gebruikelijk kan wel mede van invloed zijn geweest op de primair door het hartinfarct veroorzaakte dubbelzijdige longontsteking en bloedvergiftiging. Of en, zo ja, in welke mate die invloed er in het onderhavige geval daadwerkelijk is geweest, kan echter niet worden vastgesteld.
Gelet op het ontbreken van voldoende concrete aanwijzingen voor een direct of indirect causaal verband tussen het toebrengen van de messteken, het latere hartinfarct en de dood van [slachtoffer] enerzijds en de reeds voor 1 juli 2010 bestaande hartproblemen van [slachtoffer] anderzijds, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van het tenlastegelegde handelen van verdachte aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande dient verdachte van het primair - impliciet primair en impliciet subsidiair - ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 1 juli 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes die [slachtoffer] in de nek en in de borst en het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, omdat niet kan worden gezegd dat er sprake is geweest van enig nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van zijn daad. Het contact met de werkelijkheid was op het moment dat verdachte het mes pakte en zijn moeder stak volledig verstoord, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Verdachte heeft bij de politie verklaard: “Ik heb het […] alleen maar uit liefde voor haar gedaan.” en “Ik wilde dat ze doodging en dat niemand aan haar kwam en niemand haar iets kon doen.”
De moeder van verdachte heeft bij de politie verklaard dat verdachte bij het steken met het mes tegen haar zei: “Nou zo bent u bevrijd.”
De overwegingen van verdachte en de woorden die hij volgens zijn moeder zei toen hij haar stak, duiden erop dat verdachte om oprechte en in zijn ogen legitieme redenen - namelijk liefde voor en bescherming van zijn moeder - wilde overgaan tot de ultieme daad. De overwegingen en woorden getuigen van een beredeneerde daad. Verdachte heeft voor de uitvoering van die daad dan ook bewust het mes gepakt dat op een vaste, voor hem bekende, plaats in het huis lag (het mes bij de boksbeugel). Verdachte heeft het wapen gepakt en de handelingen verricht die in zijn ogen hadden moeten leiden tot het door hem vooraf beoogde doel: de dood van zijn moeder.
Dat het besluit van verdachte om zijn moeder te doden mogelijk pas korte tijd voor de daad en onder invloed van psychische wanen is genomen, brengt niet met zich dat geen sprake meer kan zijn van voorbedachte raad.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en daarom ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.
Het hof komt tot datzelfde oordeel op grond van
- het rapport van psychiatrisch onderzoek pro justitia van psychiater E.M.M. Mol, in samenwerking met psychiater in opleiding M. Boas van 30 september 2010 en
- het rapport van psychologisch onderzoek pro justitia van klinisch psycholoog C. Clarijs van 4 oktober 2010.
Het rapport van psychiatrisch onderzoek pro justitia houdt onder meer in:
“Onderzochte lijdt aan een depressieve stoornis met psychotische kenmerken gesuperponeerd op een al mogelijk tien jaar bestaande dysthyme stoornis en een stoornis van Asperger (hoofddiagnose)”
“Ten tijde van het tenlastegelegde was onderzochte paranoïde psychotisch, had hij een ernstige stemmingsstoornis (dysthyme stoornis en een beginnende depressieve stoornis) en was er sprake van een stoornis van Asperger. Daarnaast stond hij onder extreme stress als gevolg van de dreigende scheiding van moeder.”
“De aard en de ernst van zijn psychopathologie heeft zijn denken en handelen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig ernstig beïnvloed, dat geadviseerd wordt hem het tenlastegelegde - indien bewezen - niet toe te rekenen.”
Het rapport van psychologisch onderzoek pro justitia houdt onder meer in:
“Bij betrokkene is sprake van een psychotische kwetsbaarheid waarschijnlijk in het kader van schizofrenie dan wel (differentiaaldiagnostisch) van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, en heeft betrokkene de laatste jaren depressieve klachten ontwikkeld.”
“Ten tijde van het tenlastegelegde was betrokkene waarschijnlijk paranoid psychotisch.”
“Betrokkene is vanuit zijn psychiatrisch beeld (schizofrenie dan wel ontwikkelingsstoornis) zeer prikkelgevoelig, terwijl na het overlijden van vader en het blind worden van moeder de prikkels in de vorm van meer verantwoordelijkheid en in toenemende mate de zorg moeten overnemen van moeder (die daar ook een fors beroep op deed) juist sterk toenamen. Deze toename van druk werkte in op zijn psychosegevoeligheid waarbij er mogelijk door een onregelmatige medicatie-inname een verminderde buffer was tegen deze kwetsbaarheid die zich ging manifesteren in paranoïde belevingen. Uiteindelijk was betrokkene de wanhoop nabij en zag hij geen andere oplossing dan overgaan op het tenlastegelegde.
Een en ander geschiedde in ernstige mate.
Gesproken kan worden van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.”
Het hof neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over en legt die aan zijn beslissing ten grondslag.
Gelet op het voorgaande is verdachte niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de overwegingen omtrent het al dan niet opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, heeft het hof zich gebaseerd op:
- het rapport van psychiatrisch onderzoek pro justitia van psychiater E.M.M. Mol, in samenwerking met psychiater in opleiding M. Boas van 30 september 2010;
- het rapport van psychologisch onderzoek pro justitia van klinisch psycholoog C. Clarijs van 4 oktober 2010 en
- het reclasseringsadvies van reclasseringswerker C. Hopstaken van 7 oktober 2010.
Het Openbaar Ministerie en de verdachte hebben ingestemd met het gebruik van de rapporten pro justitia, die meer dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting in hoger beroep zijn gedagtekend.
Het hof neemt allereerst de bevindingen van de gedragsdeskundigen, die hiervoor zijn geciteerd in verband met de strafbaarheid van verdachte, mee in zijn overwegingen omtrent de eventuele oplegging van een maatregel. In aanvulling daarop slaat het hof acht op de volgende adviezen van de gedragsdeskundigen en de reclasseringsmedewerker.
Uit het rapport van psychiatrisch onderzoek pro justitia:
“Onderzochte zal naast behandeling van de aanwezige stoornissen, praktisch gesteund moeten worden en er zal op langere termijn gezocht moeten worden naar een beschermde, prikkelarme woonomgeving, met begeleiding. De behandeling van de stoornissen en inbedding in chronische psychiatrische zorg kan gerealiseerd worden middels een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens artikel 37 Wetboek van Strafrecht.”
Uit het rapport van psychologisch onderzoek pro justitia:
“Uitgaande van volledige ontoerekeningsvatbaarheid adviseert onderzoeker plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.”
Uit het reclasseringsadvies:
“Omdat betrokkene door zijn verleden moeilijk in staat lijkt om voor zichzelf te zorgen en gezien zijn psychiatrische problematiek en recidiverisico, wordt een opname in een psychiatrische kliniek geïndiceerd. Hier kan betrokkene behandeld worden en mogelijk kan hij in de toekomst toe worden geleid naar een vorm van beschermd of begeleid wonen.”
Het hof neemt de adviezen van de gedragsdeskundigen en de reclasseringsmedewerker over en komt met de advocaat-generaal tot de conclusie dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar geïndiceerd is. Het hof overweegt daarbij dat verdachte met name een gevaar is voor zichzelf. De gedragsdeskundigen hebben geconstateerd dat verdachte lijdt aan ernstige psychopathologie c.q. psychische stoornissen. en de reclasseringsmedewerker heeft overwogen dat verdachte door zijn verleden moeilijk in staat lijkt om voor zichzelf te zorgen. Het hof leidt daaruit af dat in elk geval de geestelijke gezondheid van verdachte kwetsbaar is en dat die gezondheid of zelfs zijn leven in gevaar kan zijn als hij niet de begeleiding krijgt die de gedragsdeskundigen en de reclasseringsmedewerker adviseren. Een belangrijke aanwijzing daarvoor vindt het hof ook in de omstandigheid dat verdachte zich op 1 juli 2010 ook zelf verwond heeft, nadat hij zijn moeder met een mes had gestoken.
De verdediging heeft betoogd dat kan worden afgezien van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, omdat verdachte inmiddels al enige psychologische begeleiding heeft gehad en zichzelf in staat voelt om terug te keren in de samenleving. Nog afgezien van het feit dat het hof niet weet wat de inhoud en het resultaat van de bedoelde psychologische begeleiding was, kan de zelfinschatting van verdachte de zorgen die het hof over hem heeft niet wegnemen. Uit de objectieve bevindingen van de gedragsdeskundigen volgt dat er juist een lange weg te gaan is en dat psychiatrische hulp in een klinische setting geïndiceerd is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair - impliciet primair en subsidiair - ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde (poging moord) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. J.F.M. Pols, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. H.A. Marquart Scholtz, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 8 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F.M. Pols, mr. H.A. Marquart Scholtz en mr. R. van den Munckhof zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.