4.2.Het gaat in dit geding om het volgende.
(a)Bij brief van 9 juli 1996 (productie 5 bij brief 18 april 2011) heeft de Gemeente aan [geintimeerde] in antwoord op een verzoek om medewerking voor de bouw van een schuur en kas aan de [straat] te [vestigingsplaats] ten behoeve van diens kwekerij Het Groene Weegje (hierna: de kwekerij) meegedeeld dat het bouwen van een schuur in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat om medewerking te kunnen verlenen een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk was.
De gemeente heeft daarbij medewerking afgewezen.
(b)De Gemeente heeft bij besluit van 23 november 2001 [geintimeerde] een last opgelegd om binnen 6 maanden de schuur, de kas en andere bouwwerken te verwijderen, met een dwangsom van ƒ 5000 per maand met een maximum van ƒ 60.000.
In dit besluit heeft de Gemeente er onder meer op gewezen dat het voor het toestaan van bouwwerken noodzakelijk is te beschikken over een zogenaamde bouwblok en dat er geen sprake is van een bouwblok op de aan [geintimeerde] in eigendom toebehorende grond.
Het door [geintimeerde] daartegen gemaakte bezwaar tegen dit besluit is door de Gemeente ongegrond verklaard. [geintimeerde] heeft daartegen geen beroep ingesteld
(c)De gemeente heeft vervolgens op 11 november 2002, 31 januari 2003, 14 maart 2003 en 18 augustus 2003 dwangbevelen uitgevaardigd strekkende tot invordering van de volgens haar verbeurde dwangsommen. Op het verzet van [geintimeerde] heeft de rechtbank bij vonnissen van 29 september 2004 en 19 januari 2005 de vorderingen tot vernietiging van de dwangbevelen afgewezen. Het gerechtshof te Den Haag heeft bij arrest van 28 april 2009 de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 december 2010 het cassatieberoep verworpen met toepassing van artikel 81 RO.
(d)Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college van B&W van de Gemeente het verzoek van [geintimeerde] tot wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van zijn kwekerij afgewezen.
Nadat het bezwaar van [geintimeerde] door de Gemeente was afgewezen heeft de rechtbank Middelburg het beroep daartegen ongegrond verklaard bij uitspraak van 7 februari 2005.
(e)Bij brief van 27 november 2004 heeft [geintimeerde] het college van B&W van de Gemeente verzocht de lasten onder dwangsom van 23 november 2001 in te trekken. De gemeente heeft bij besluit van 22 februari 2005 het verzoek afgewezen en bij besluit van 21 juli 2005 het daartegen door [geintimeerde] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Middelburg heeft de uitspraak van 13 maart 2006 het beroep van [geintimeerde] daartegen ongegrond verklaard.
(f)Bij uitspraak van 15 februari 2006 (productie bij brief van 18 april 2011) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep van [geintimeerde] tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard, daartoe oordelende dat het betoog van [geintimeerde] - inhoudende dat wijziging van het bestemmingsplan niet noodzakelijk was, omdat de planvoorschriften niet in de weg staan aan de vestiging van een kwekerij en het oprichten van daarbij behorende bebouwing - slaagde.
De Afdeling heeft daarbij (in rechtsoverweging 2.4) onder meer overwogen dat het bestemmingsplan uitgaat van de zogeheten verbale bouwblokmethode waarbij de aanwezigheid van een bouwblok niet is aangegeven op de (detail)plankaart maar moet worden bepaald aan de hand van de planvoorschriften; voorts heeft de Afdeling overwogen dat uit artikel 5, lid 4, onder a van de planvoorschriften met voldoende stelligheid kan worden afgeleid dat ten behoeve van de plantenkwekerij gebouwen en andere bouwwerken mogen worden opgericht binnen een bouwblok zoals dat in dit artikel is omschreven.
(g)Bij uitspraak van 17 januari 2007 (productie bij brief van 18 april 2011) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in het door [geintimeerde] ingestelde hoger beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank van 13 maart 2006 bevestigd.
De Afdeling heeft daarbij overwogen dat de last onder dwangsom na het uitblijven van beroep daartegen in rechte onaantastbaar was geworden, en dat een weigering van het college van B&W om terug te komen op een eerder in rechte onaantastbaar besluit door de bestuursrechter slechts wordt beoordeeld aan de hand van de vraag of zich na dat besluit nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die het college aanleiding hadden moeten geven tot heroverweging van dat besluit. Hetgeen door [geintimeerde] was aangevoerd betrof naar het oordeel van de Afdeling geen nieuwe feiten of omstandigheden als hier bedoeld. Daarbij heeft de Afdeling voorts overwogen dat de rechtbank terecht de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2006 (hiervoor genoemd onder (e) buiten beschouwing heeft kunnen laten “reeds omdat deze uitspraak is gedaan na het nemen van het besluit op bezwaar”.
(h)[geintimeerde] heeft bij brief van 24 januari 2007 (bijlage bij productie 13 bij brief d.d. 18 april 2011), de Gemeente opnieuw verzocht op de voet van artikel 4.6 Awb terug te komen op het besluit van 23 november 2001. [geintimeerde] heeft daarbij als nieuw argument de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2006 aangevoerd.
De Gemeente heeft dit verzoek afgewezen met een verwijzing naar artikel 4:6 Awb en heeft het door [geintimeerde] daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 21 januari 2010 ongegrond verklaard.
(i)Bij uitspraak van 1 april 2009 (productie bij brief d.d. 18 april 2011) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist inzake beroep van (onder andere) [geintimeerde] tegen het besluit van 2 februari 2008 waarbij het college van gedeputeerde staten van Zeeland had besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Borsele bij besluit van 26 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan “Borsels Buiten”.
De Afdeling heeft daarbij vastgesteld dat onder het tevoren geldende plan aan de locatie van de kwekerij een verbaal bouwblok was toegekend zodat sprake was van een bestaand bouwblok, en dat er geen reden was dat bestaande bouwblok op de locatie van de kwekerij niet als zodanig in het nieuwe plan op te nemen. De Afdeling heeft het besluit vernietigd en vervolgens zelfvoorzienend goedkeuring onthouden aan het desbetreffende plandeel betreffende het perceel van de kwekerij.
(j)De Gemeente heeft op 10 januari 2011 executoriaal beslag doen leggen op de aan [geintimeerde] in eigendom toebehorende onroerende zaken aan de [straat], welk executoriaal beslag is gelegd uit kracht van de executoriale titels opgenomen in het proces-verbaal van beslaglegging van 10 januari 2011 (productie 1 bij inleidende dagvaarding).
(k)Nadat [geintimeerde] tegen het onder (h) genoemde besluit van 21 januari 2010 beroep had ingesteld bij de rechtbank Middelburg, heeft deze rechtbank bij uitspraak van 27 oktober 2011 (AWBnummer 10/201) het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de door [geintimeerde] genoemde uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak (zoals ook hierboven genoemd) volgt dat er op het perceel van de kwekerij een bouwblok bestaat dan wel had moeten worden toegekend, en dat in zoverre er sprake is van een novum dat tot heroverweging noopte.