ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8443

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.090.058
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en voorwaarde voor inwerkingtreding in burenrelatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vestiging van een erfdienstbaarheid tussen buren, [appellant] en [geintimeerde]. [Appellant] is eigenaar van een perceel grond aan de Oolderplas, dat hij wil gebruiken als parkeerplaats voor zijn hotel en restaurant. [Geintimeerde] is eigenaar van een aangrenzend perceel waar hij een watersportfaciliteit exploiteert. De erfdienstbaarheid, die in een notariële akte is vastgelegd, is onderworpen aan de voorwaarde dat de ontsluiting van het recreatiegebied Oolderplas aan de overzijde van de [straat B.] moet plaatsvinden. De kantonrechter oordeelde dat deze voorwaarde niet was vervuld, wat door [appellant] in hoger beroep werd bestreden.

Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een publieke ontsluiting van het recreatiegebied en dat de door [appellant] aangevoerde argumenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de voorwaarde voor de erfdienstbaarheid was vervuld. De stelling van [appellant] dat de ontsluiting door de [straat C.] voldoende was, werd verworpen, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de akte. Het hof concludeerde dat de erfdienstbaarheid niet in werking was getreden en bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.090.058
arrest van de tweede kamer van 6 maart 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.E.M.P.J. Reijnart,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond, sector kanton, op de voet van artikel 96 Rv - met voorbehoud van de mogelijkheid van hoger beroep - gegeven “beschikking” (verder te noemen: beslissing) d.d. 15 februari 2011 tussen appellant - [appellant] - als verzoeker sub 1 en geïntimeerde - [geintimeerde] - als verzoeker sub 2.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 289874 \ OV VERZ 10-36)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde beslissing.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.Bij beroepschrift d.d. 11 mei 2011, binnengekomen bij het hof op 12 mei 2011, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. [appellant] heeft, onder overlegging van vijf producties, vier grieven aangevoerd en verzocht de beslissing te vernietigen en, kort gezegd, voor recht te verklaren dat de erfdienstbaarheid, geformuleerd in de akte van 19 mei 2000, in werking is getreden en dat aldus [geintimeerde] aan [appellant] en zijn gasten ongehinderde toegang dient te verlenen tot zijn perceel ter gebruikmaking van dit recht van erfdienstbaarheid, een en ander met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2.Bij beslissing van 30 juni 2011 heeft het hof geoordeeld dat gedingen als het onderhavige, betrekking hebbend op een erfdienstbaarheid, worden behandeld als dagvaardingszaak en derhalve beslist dienen te worden bij vonnis. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 69 Rv heeft het hof bevolen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, waarbij het beroepschrift wordt aangemerkt als memorie van grieven. [appellant] is in de gelegenheid gesteld zijn stellingen hierop aan te passen.
2.3.[appellant] heeft een akte genomen en laten weten akkoord te zijn met aanmerking van het beroepschrift als memorie van grieven.
2.4.Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven, onder overlegging van één productie, bestreden.
2.5.Partijen hebben vervolgens hun zaak aan de hand van pleitnota’s doen bepleiten, [appellant] door mr. Vissers en [geintimeerde] door mr. Reijnart.
2.6.Daarna hebben partijen uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven verwijst het hof naar de grieven zoals geformuleerd in het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1.De procedure is in eerste aanleg aanhangig gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 96 Rv. Partijen hebben zich, blijkens het gezamenlijk verzoekschrift d.d. 27 oktober 2010 (productie 2 bij beroepschrift), uitdrukkelijk de mogelijkheid van hoger beroep voorbehouden, zodat [appellant] ingevolge artikel 333 Rv in onderhavig hoger beroep kan worden ontvangen.
4.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a.[appellant] en [geintimeerde] zijn buren. [appellant] heeft een aan de Oolderplas grenzende strook grond, gelegen aan de [straat A.] te Herten, gemeente Roermond, thans kadastraal bekend als gemeente Herten, sectie [sectieletter], nummer [perceelnummer 1.] (hierna ook te noemen: perceel [perceelnummer 1.]), in eigendom. [appellant] wenst deze strook grond onder meer te gebruiken als parkeerplaats voor gasten van een door hem geëxploiteerd hotel en restaurant. [geintimeerde] is eigenaar van het perceel, gelegen aan voormelde [straat A.], thans kadastraal bekend als gemeente Herten, sectie [sectieletter], nummer [perceelnummer 2.] (hierna ook te noemen: perceel [perceelnummer 2.]), alwaar hij een watersportfaciliteit exploiteert.
b.[appellant] heeft de eigendom van de strook grond van Maasplassen Herten B.V. geleverd gekregen bij notariële akte van 15 januari 2001 (productie 1 bij gezamenlijk verzoekschrift).
c.In deze akte wordt verwezen naar een notariële akte van 19 mei 2000 (productie 2 bij voormeld verzoekschrift, hierna ook te noemen: de akte), waarbij [Z.] (hierna: [Z.]) en de broer van [appellant] - elk handelend voor zich in privé en als vennoten van de vennootschap onder firma LIMBO Maritime - van Maasplassen Herten B.V. de eigendom geleverd hebben gekregen van een gedeelte van de - aan perceel [perceelnummer 1.] grenzende - percelen, kadastraal bekend Gemeente Herten, sectie [sectieletter], nummers [perceelnummer 3.] en [perceelnummer 4.], thans bekend als perceel [perceelnummer 2.]. In laatstgemelde akte is, voor zover relevant, opgenomen:
“te vestigen erfdienstbaarheid
Ten laste van het verkochte als dienend erf [perceel [perceelnummer 2.]; toevoeging hof] en ten behoeve van het naastgelegen, aan verkoper in eigendom toebehorende, aan [geintimeerde] verhuurde registergoed [perceel [perceelnummer 1.]; toevoeging hof] (deel van Herten [sectieletter] [perceelnummer 3.], wordt een zodanige erfdienstbaarheid gevestigd als nodig is om te komen en te gaan van en naar de openbare weg conform de dan bestaande wijze en wegverhardingen, met dien verstande dat deze erfdienstbaarheid eerst dan zal gelden en eerst dan in werking zal treden indien en zodra de desbetreffende overheidsinstantie de aan partijen bekende “hoofdingang/ontsluiting” tot het gebied Oolderplas situeert aan de overzijde van de [straat B.], mitsdien op het aan het [later aan [geintimeerde]; toevoeging hof] verkochte aansluitende aan de [straat A.]/[straat B.] gelegen deel van Herten [sectieletter] [perceelnummer 3.].”
d.[geintimeerde] heeft in de periode 1995 tot 2003 zijn onderneming gedreven op perceel [perceelnummer 1.], dat hij van 2001 tot 2003 huurde van [appellant]. Omstreeks 2003 heeft [geintimeerde] zijn onderneming verplaatst naar perceel [perceelnummer 2.], welk perceel [geintimeerde] toen samen met zijn broer heeft aangekocht en welk perceel [geintimeerde] sinds 26 september 2007 volledig in eigendom heeft.
4.3.Deze zaak gaat over de vraag of [geintimeerde] - op grond van het hiervoor onder 4.2.c. vermelde recht van erfdienstbaarheid - aan [appellant] en diens gasten ongehinderd toegang dient te verlenen om over zijn perceel het perceel van [appellant] te bereiken.
4.4.Na mondelinge behandeling van het gezamenlijk verzoek, tevens bezichtiging en plaatsopneming, heeft de kantonrechter bij voormelde beslissing (productie 1 bij beroepschrift) geoordeeld dat de bedoelde erfdienstbaarheid nog niet in werking is getreden.
De kantonrechter heeft aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat sprake is van een voorwaardelijke vestiging van een erfdienstbaarheid van overpad, in die zin dat deze eerst dan zal gelden en in werking zal treden indien en zodra de desbetreffende overheidsinstantie de aan partijen bekende “hoofdingang/ontsluiting” tot het gebied Oolderplas situeert aan de overzijde van de [straat B.], mitsdien op het aan het perceel van [geintimeerde] aansluitende, aan de [straat A.]/[straat B.] gelegen, deel van Herten [sectieletter] [perceelnummer 3.], en dat de voorwaarde nog niet in vervulling is gegaan. De kantonrechter heeft dienaangaande overwogen dat de ingang/ ontsluiting van het dagrecreatiestrand Oolderplas nog steeds is gesitueerd, zoals dat al sedert jaren het geval is geweest, zonder dat daar op enig moment een betekenende verandering in is opgetreden. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat de in dit kader door [appellant] aangewezen ontsluitingsweg voor een nieuwe woonwijk (Oolderveste) niets van doen heeft met de ontsluiting van het dagstrand.
4.5.De grieven richten zich tegen de uitspraak van de kantonrechter dat aan de voorwaarde voor inwerkingtreding van de erfdienstbaarheid niet is voldaan en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.6.1.[appellant] neemt het standpunt in dat Maasplassen Herten B.V. met de erfdienstbaarheid de toegang tot perceel [perceelnummer 1.] via perceel [perceelnummer 2.] veilig heeft willen stellen voor het geval recreatiegebied Oolderplas ter plaatse van de “hoofdingang/ontsluiting” (op de als productie 4 bij beroepschrift overgelegde foto aangeduid als “Toegangsweg”) zou worden ontsloten. Volgens [appellant] heeft ontsluiting van het gebied Oolderplas plaatsgevonden door realisering en openstelling in 2009 van de [straat C.] door de betreffende overheidsinstantie. Nu die weg direct en slechts op korte afstand via de [straat D.] aansluit op de [straat A.] is sprake van situering van de “hoofdingang/ontsluiting” aan de overzijde van de [straat B.], als omschreven in de akte en is hiermee de voorwaarde voor inwerkingtreding van de erfdienstbaarheid vervuld, aldus [appellant]. [geintimeerde] bestrijdt dat de voorwaarde is vervuld. Hij voert daartoe aan dat, verband houdend met de achtergebleven ontwikkeling en exploitatie daarvan, het recreatiegebied Oolderplas nog niet is ontsloten. De [straat C.] fungeert volgens [geintimeerde] slechts als ontsluitingsweg ten behoeve van een aantal nieuwe woonwijken en de situatie aan de overzijde van de [straat B.] is zoals die al jaren is geweest.
4.6.2.Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 5:73 lid 1 BW worden de inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bij de uitleg van de akte komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in die akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 13 juni 2003, NJ 2004, 251, HR 2 december 2005, NJ 2007, 5 en HR 22 oktober 2010, NJ 2011, 111).
4.6.3.Het hof constateert dat de akte in haar bewoordingen duidelijk is. Slechts indien de betreffende overheidsinstantie de “hoofdingang/ontsluiting” tot het gebied Oolderplas situeert aan de overzijde van de [straat B.], aansluitend op het aan het aan de [straat A.]/[straat B.] gelegen deel van het perceel destijds kadastraal bekend als gemeente Herten, sectie [sectieletter], nummer [perceelnummer 3.], geldt de erfdienstbaarheid en treedt zij in werking.
4.6.4. Naar het oordeel van het hof is deze voorwaarde niet vervuld.
Allereerst is het hof van oordeel dat geen sprake is van publieke ontsluiting van het recreatiegebied Oolderplas. Het door [appellant] in dat kader overgelegde e-mailbericht van [teamleider], teamleider bij de Gemeente Roermond, Sector Ruimte, Afdeling Plannen en Projecten, d.d. 3 december 2010 (productie 5 bij beroepschrift) acht het hof, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [geintimeerde], onvoldoende ter onderbouwing van het standpunt van [appellant]. Uit dat e-mailbericht is immers slechts op te maken dat de eerste fase van de structuurweg, gerealiseerd in 2000 - derhalve ten tijde van de ondertekening van de akte -, diende als “ontsluitings- en verbindingsweg ten behoeve van de toenmalige dagrecreatie (…) aan de Oolderplas”, doch dat de functie van deze weg met de in 2009 gerealiseerde tweede fase, waartoe de [straat C.] behoort, is “geëvolueerd tot een belangrijke ontsluiting van de uitbreidingen van de kern Herten, zoals Molenveld, Musschenberg en Oolder Veste.”, hetgeen naar het oordeel van het hof een aanwijzing ten voordele van het door [geintimeerde] verdedigde standpunt oplevert. Ook de stelling, dat uit het feit dat de [straat C.] aansluit op de [straat D.] blijkt dat de [straat C.] niet alleen dient ter ontsluiting van de nieuwe woonwijken, maar ook ter ontsluiting ten behoeve van de percelen van [appellant] en [geintimeerde], aangezien de weg anders niet tot dit aansluitpunt aangelegd had hoeven te worden, kan [appellant] niet baten. Daargelaten de vraag in hoeverre de aanleg van de [straat C.] tot het door [appellant] bedoelde punt al dan niet (ook) ter ontsluiting van nieuwe woonwijken bestemd is, volgt uit deze stelling niet dat het recreatiegebied Oolderplas door de aanleg en openstelling van de [straat C.] openbaar is ontsloten. Dit geldt te meer nu, zoals de kantonrechter - na bezichtiging ter plaatse - onomstreden heeft vastgesteld, aan de feitelijke situering van de “ingang/ontsluiting” van het recreatiegebied Oolderplas niets is veranderd en deze nog steeds is gesitueerd, zoals dat al sedert jaren het geval is geweest. Mitsdien kan naar het oordeel van het hof uit het voorgaande slechts worden afgeleid dat op deze wijze toegang wordt gegeven tot de percelen van [appellant] en [geintimeerde], hetgeen niet gelijk te stellen is met openbare ontsluiting van het gehele recreatiegebied Oolderplas.
Voorts is het hof van oordeel dat - indien veronderstellenderwijs aangenomen zou worden dat in 2009 wel sprake is geweest van ontsluiting van het recreatiegebied - ontsluiting door de [straat C.] niet voldoet aan de in de akte eenduidig en exact omschreven ligging van de ontsluiting aan de overzijde van de [straat B.].
Voor zover [appellant] betoogt dat door aanleg en openstelling van de [straat C.] aan de ratio achter de voorwaarde is voldaan waardoor deze is vervuld, passeert het hof deze stelling, nu van die ratio niet blijkt uit de akte, en de subjectieve bedoeling van de destijds contracterende partijen, voor zover deze niet kenbaar is uit de akte, niet van belang is.
4.6.5. Uit het vorenstaande volgt dat de erfdienstbaarheid niet in werking is getreden. Nu de stellingen van [appellant] met betrekking tot de situering van de ingang/ontsluiting van het recreatiegebied Oolderplas aan de noordzijde, ter hoogte van de kruising [straat A.]/[straat E.], indien bewezen, niet tot een ander oordeel kunnen leiden, heeft [appellant] bij behandeling van deze stellingen geen belang.
4.7. Daar door [appellant] verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, gaat het hof aan het door [appellant] - eerst bij pleidooi - gedane bewijsaanbod als niet relevant voorbij.
4.8. De slotsom is dat de bestreden beslissing dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De door [geintimeerde] over de proceskostenveroordeling gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit arrest, voor zover deze kosten niet tijdig worden voldaan. De kostenveroordeling zal conform de vordering van [geintimeerde] daartoe uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Voor een kostenveroordeling van [appellant] in eerste aanleg, zoals door [geintimeerde] gevorderd, ziet het hof geen aanleiding. Partijen hebben de kantonrechter immers gezamenlijk verzocht in redelijkheid een kostenveroordeling uit te spreken, aan welk verzoek naar het oordeel van het hof middels compensatie van de kosten is voldaan.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de rechtbank Roermond, sector kanton, d.d. 15 februari 2011;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geintimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 284,00 aan verschotten en € 2.682,00 aan salaris advocaat;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit arrest indien en voor zover de proceskosten niet reeds voordien zijn voldaan;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en A.P.A. de Klerk-Leenen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 maart 2012.