ECLI:NL:GHSHE:2012:BW0087

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001131-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Huurman-van Asten
  • J.J. van der Kaaden
  • J.M. Reijntjes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop op de Midden-Brabantweg te Tilburg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1959 en woonachtig in Eindhoven, was betrokken bij een dodelijk verkeersongeluk op 8 oktober 2009 te Tilburg. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 115 km/u door een rood verkeerslicht, wat resulteerde in een aanrijding met een andere auto, waarbij twee inzittenden om het leven kwamen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, maar met een zwaardere straf. De verdediging betoogde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld en vroeg om vrijspraak.

Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk roekeloos had gereden, gezien de hoge snelheid en het negeren van het rode verkeerslicht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van de slachtoffers. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun families, en nam daarbij ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 20-001131-11
Uitspraak: 2 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
9 maart 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-700781-09 tegen:
[verdachte],
geboren te Eindhoven op [datum] 1959,
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande 1] en [nabestaande 2] geheel zullen worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de raadsman van verdachte is bepleit dat hetgeen heeft plaatsgevonden niet gekwalificeerd kan worden als roekeloos rijden, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Voorts is ten aanzien van de op te leggen straf aangevoerd dat in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf van de maximale duur dient te worden opgelegd, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 oktober 2009 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mazda) daarmede rijdende over de weg, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) en/of over de kruising of splitsing van wegen, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261), de Heikantlaan en de Zevenheuvelenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) in de richting Tilburg-Centrum, en naderend voormelde kruising of splitsing van wegen,
terwijl de op die Midden-Brabantweg, ter hoogte van/nabij voormelde kruising of splitsing van wegen geplaatste voor het rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer bestemde driekleurige verkeerslichten in zijn richting ROOD licht uitstraalden niet te stoppen,
doch die kruising of splitsing van wegen met een snelheid van ongeveer 115 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer, althans via de rijstrook voor linksafslaand verkeer van die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) op- en/of over te rijden,
zulks terwijl de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Volvo) komend voor hem, verdachte, van links, van die Heikantlaan, bezig was voormelde kruising of splitsing van wegen rechtdoorgaand op- en/of over te rijden,
waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormeld motorrijtuig (personenauto, Volvo), tengevolge waarvan dat motorrijtuig (personenauto, Volvo) in botsing of in aanrijding is gekomen met een op althans ter hoogte van meergenoemde kruising of splitsing van wegen geplaatst(e) reclamebord en/of vlaggenmast en/of verkeerslicht(en)installatie,
waardoor althans mede waardoor de bestuurder en een inzittende van meergenoemd motorrijtuig (personenauto, Volvo), respectievelijk genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedood;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 oktober 2009 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N 261) (in de richting Tilburg-Centrum) en naderend de kruising of splitsing van die weg met de wegen, de Heikantlaan en de Zevenheuvelenweg,
terwijl de op die Midden-Brabantweg, ter hoogte van/nabij voormelde kruising of splitsing van wegen geplaatste voor het rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer bestemde driekleurige verkeerslichten in zijn richting ROOD licht uitstraalden niet is gestopt,
doch die kruising of splitsing van wegen met een snelheid van ongeveer 115 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer, althans via de rijstrook voor linksafslaand verkeer van die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) is op- en/of overgereden,
zulks terwijl de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Volvo) komend voor hem, verdachte, van links, van die Heikantlaan, bezig was voormelde kruising of splitsing van wegen rechtdoorgaand op- en/of over te rijden,
waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormeld motorrijtuig (personenauto, Volvo), tengevolge waarvan dat motorrijtuig (personenauto, Volvo) in botsing of in aanrijding is gekomen met een op althans ter hoogte van meergenoemde kruising of splitsing van wegen geplaatst(e) reclamebord en/of vlaggenmast en/of verkeerslicht(en)installatie,
waarbij de bestuurder en een inzittende van meergenoemd motorrijtuig (personenauto, Volvo), respectievelijk genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die (kruising of splitsing van) weg(en) werd veroorzaakt en/of het verkeer op die (kruising of splitsing van) weg(en) werd gehinderd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 oktober 2009 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mazda) daarmede rijdende over de weg, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) en over de kruising van wegen, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261), de Heikantlaan en de Zevenheuvelenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) in de richting Tilburg-Centrum, en naderend voormelde kruising van wegen,
terwijl de op die Midden-Brabantweg, ter hoogte van voormelde kruising van wegen geplaatste voor het rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer bestemde driekleurige verkeerslichten in zijn richting ROOD licht uitstraalden,
niet te stoppen, doch die kruising van wegen met een snelheid van ongeveer 115 kilometer per uur, via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer van die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) op te rijden,
zulks terwijl de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Volvo) komend voor hem, verdachte, van links, van die Heikantlaan, bezig was voormelde kruising van wegen rechtdoorgaand op te rijden,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormeld motorrijtuig (personenauto, Volvo), tengevolge waarvan dat motorrijtuig (personenauto, Volvo) in botsing is gekomen met een ter hoogte van meergenoemde kruising van wegen geplaatst reclamebord,
waardoor de bestuurder en een inzittende van meergenoemd motorrijtuig (personenauto, Volvo), respectievelijk genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat van roekeloosheid geen sprake is, nu niet gesteld kan worden dat verdachte welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd:
- dat niet bewezen kan worden, ook niet op basis van het technisch rapport, dat verdachte met een snelheid van ongeveer 115 km/u door rood licht is gereden;
- dat de verdachte heeft verklaard dat het laatste moment dat hij zich kan herinneren het moment was dat hij ongeveer 600 meter voor de kruising reed en dat hij zich niets meer van het ongeval zelf kan herinneren;
- dat de verdachte niet welbewust een bijdrage heeft geleverd aan de verkeersagressie voorafgaand aan het ongeval en dat hij mogelijk uit paniek heeft gehandeld of dat hij onder invloed van een doodsbedreiging heeft gehandeld.
Op basis van de stukken in het dossier overweegt het hof het navolgende.
Op 8 oktober 2009, omstreeks 21.54 uur, heeft op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Midden-Brabantweg met de Heikant/Zevenheuvelenweg, een aanrijding plaatsgevonden tussen twee personenauto’s waarbij twee dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De verdachte is die avond als bestuurder van een personenauto, merk Mazda, over de Midden-Brabantweg gereden in de richting van Tilburg. Bij het eerste verkeerslicht, gezien vanaf de Rijksweg A59, wilde de verdachte een voor hem rijdende Volkswagen Golf inhalen, terwijl die voorganger op de linkerrijstrook bleef rijden. Op het moment dat de verkeerslichten groen uitstraalden zijn beiden gelijktijdig opgetrokken. De verdachte heeft zijn snelheid opgevoerd en heeft bewust de maximaal toegestane snelheid overschreden. Hierop volgde een situatie waarbij verdachte en de door hem bij het wegrijden van de verkeerslichten voorgebleven Golf elkaar wisselend op de rechter- en linkerrijstrook inhaalden. Op enig moment zijn beide voertuigen met hoge snelheid afgereden op de kruising Midden-Brabantweg/Heikantlaan in de richting van Tilburg-Centrum. De verdachte is via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer de voormelde kruising opgereden, terwijl de verkeerslichten in zijn richting rood uitstraalden. Vervolgens is een aanrijding ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en een van links komende personenauto, merk Volvo, die bezig was om de kruising rechtdoorgaand op te rijden, waardoor de twee inzittenden van de Volvo werden gedood.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat verdachte niet bewust een bijdrage heeft geleverd aan de verkeersagressie voorafgaand aan het ongeval overweegt het hof het volgende.
Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kan worden afgeleid dat niet alleen bij de bestuurder van de VW Golf sprake was van bijzonder verkeersgedrag, maar ook van de zijde van de verdachte. Op basis van de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg kan zelfs worden gesteld dat verdachte degene is geweest die het initiatief heeft genomen tot het verkeersgevaarlijke ‘kat- en muisspel’ voorafgaand aan de aanrijding.
Op 9 oktober 2009 heeft de verdachte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
“Voordat ik voor dit verkeerslicht gestopt was, viel mij een Golf 6-serie op, omdat die op de linkerrijstrook bleef rijden terwijl de rechterrijstrook vrij was en ik er langs wilde. Ter hoogte van die verkeerslichten, stond die Golf op de linkerrijstrook en ik op de rechterrijstrook. (…) Toen de verkeerslichten groen werden, zag ik dat wij beiden optrokken. Ik begon steeds harder te rijden. Ik reed op zijn hoogst 120 kilometer per uur. Ik zag dat die Golf mij bleef volgen. Ik vond dat niet zo erg. Ik had hem eerder namelijk zelf gevolgd. Ik reed continu op kop. Ik reed afwisselend op de rechter- en linkerrijstrook, aangezien ik af en toe auto’s in moest halen. Ik reed de hele tijd ongeveer 120 kilometer per uur. Volgens mij mag je daar 100 kilometer per uur rijden. Op een gegeven moment werd ik door die Golf ingehaald en schat dat die ongeveer 120 à 130 kilometer per uur reed. Ik reed op dat moment ter hoogte van een kleine afrit, gelegen aan het begin van een autowijk aan de rechterzijde van de weg gelegen op een industrieterrein, een aantal honderden meters van de verkeerslichten/kruising Heikant gelegen.”
Op 23 februari 2011 heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer het volgende verklaard:
“Toen het groen werd, trok ik op en passeerde ik de auto’s die eerder tussen ons opgesteld stonden. Ik merkte dat de Golf nog steeds op de linkerrijstrook bleef rijden, terwijl de rechter vrij was. Ik raakte hierdoor lichtelijk geïrriteerd en haalde de Golf via de rechterrijstrook in. Toen merkte ik dat de Golf mij ging volgen. Ik denk nu dat het de bestuurder van de Golf geïrriteerd heeft, dat ik hem rechts voorbij ben gegaan. De situatie op de Midden-Brabantweg kende ik goed. Ik wist toen ook dat de maximum toegestane snelheid daar 100 kilometer per uur is en dat deze bij de aanloop naar kruisingen afloopt van 70 kilometer per uur naar 50 kilometer per uur bij de verkeerslichten. Ik probeerde de Golf voor te blijven, daarom ging ik hard rijden, te hard. Zo probeerde ik de Golf kwijt te raken. Ik bedacht mij dat ik weg zou kunnen komen als de Golf zich aan de verkeersregels zou houden. Daarom trapte ik het gaspedaal in tot ongeveer 140 kilometer per uur, maar de Golf bleef mij toch op korte afstand volgen. Ik zag dat een verkeerslicht op groen sprong toen ik daar net aan kwam rollen. Ik drukte kort op het rempedaal om een remreactie bij de bestuurder van de Golf teweeg te brengen.”
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte op voornoemde kruising door rood licht is gereden. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] en wordt ook niet betwist door de verdediging.
Uit de berekening van FTO volgt dat het verkeerslicht minimaal 6,3 seconden op rood heeft gestaan op het moment dat verdachte het verkeerslicht passeerde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op ongeveer 600 meter voor de kruising het verkeerslicht heeft gezien. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 115 km/u de kruising is opgereden. Daarbij neemt het hof in aanmerking het proces-verbaal van het KLPD, waarin het onderzoek staat beschreven naar de indicatieve snelheid van het voertuig van verdachte ten tijde van de aanrijding. De simulatie die het dichtst bij de werkelijkheid lag, werd verkregen bij een snelheid van ongeveer 115 km/u. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de uitkomst van dit onderzoek. Het hof neemt voorts in aanmerking de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op ongeveer 600 meter vóór de kruising op zijn snelheidsmeter heeft gekeken en dat hij zag dat hij ongeveer 75 km/u reed. Tot slot merkt het hof op dat de getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat twee van rechts, vanuit Kaatsheuvel, komende auto’s, zijn komen ‘aanvliegen’ en dat deze auto’s hard de kruising zijn opgereden. Op grond van het dossier begrijpt het hof dat de verdachte de bestuurder van een van deze auto’s is geweest.
Het hof vindt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat verdachte uit paniek of onder invloed van een doodsbedreiging heeft gehandeld. Ook indien de verdachte zich thans niet meer kan herinneren op welke wijze de aanrijding heeft plaatsgevonden, zegt dit niets over zijn toestand op het moment van handelen. Het hof heeft geen redenen om aan te nemen dat verdachte niet willens en wetens met hoge snelheid door het rode licht is gereden.
Het hof is van oordeel dat door het rijgedrag van verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn overleden. Met de advocaat-generaal, en anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat het geheel van de gedragingen van verdachte kan worden aangemerkt als roekeloos. Van roekeloosheid is sprake bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het hof is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is geweest. De verdachte heeft in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u overschreden door met een snelheid van ongeveer 115 km/u te rijden en vervolgens met die snelheid een kruising op te rijden, terwijl het verkeerslicht in zijn richting rood uitstraalde. De verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico’s genomen.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 175, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof komt tot een veroordeling ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de gedraging van verdachte als roekeloos rijgedrag wordt aangemerkt, en het een ongeval betreft waardoor twee personen werden gedood.
Naar het oordeel van het hof kan, anders dan van de zijde van de verdachte ter verdediging is bepleit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de roekeloze aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheid dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de veiligheid van de andere weggebruikers;
- de omstandigheid dat op initiatief van verdachte een gevaarlijk verkeersconflict heeft plaatsgevonden dat in de fatale aanrijding is geëindigd;
- de omstandigheid dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen in het geheel niet inziet en dat verdachte zichzelf gedurende het gehele proces als slachtoffer beschouwt;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onherstelbaar leed teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
18 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake strafbare feiten door een strafrechter is veroordeeld, waaronder eenmaal ter zake van overtreding van artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles overziende acht hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, zowel wat strafsoort als strafmaat betreft, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]
De benadeelde partij [nabestaande 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 11.677,25 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 5.814,71.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De verdachte heeft tegen de vordering geen verweer gevoerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [nabestaande 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]
De benadeelde partij [nabestaande 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 10.002,65 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 7.617,65.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De verdachte heeft tegen de vordering geen verweer gevoerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [nabestaande 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd.
Verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande 1] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 11.677,25 (elfduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vijfentwintig cent) aan materiële schade toe en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande 1], een bedrag te betalen van EUR 11.677,25 (elfduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vijfentwintig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 93 (drieënnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande 2] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 10.002,65 (tienduizend twee euro en vijfenzestig cent) aan materiële schade toe en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande 2], een bedrag te betalen van EUR 10.002,65 (tienduizend twee euro en vijfenzestig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en dr. J.M. Reijntjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,
en op 2 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J. van der Kaaden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.