Parketnummer : 20-003696-11
Uitspraak : 27 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 september 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-825199-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voorts is bepleit - wat betreft het onder 1. meer subsidiair - dat een lagere straf wordt opgelegd dan gevorderd door de advocaat-generaal.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter en omdat de eerste rechter ten onrechte de verdachte heeft aangemerkt als een bekennende verdachte in de zin van artikel 359 lid 3 van het wetboek van strafvordering.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2011 tot en met 9 maart 2011 te Rotterdam en/of Moerdijk, in ieder geval in Nederland in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 12 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 28 maart 2011 te Eindhoven een wapen van categorie II en/of van categorie III, te weten een vuurwapen, type enkelloopskogelgeweer (.22 S'L'LR) (in twee onderdelen), en/of munitie van categorie III, te weten 10 patronen (LUGER, steeds kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs
A.1.
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij van het ten laste gelegde onder 1. moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte eerst op 12 maart 2011, zijnde een datum die buiten de ten laste gelegde periode ligt, naar aanleiding van een door verdachte op die datum met een neef van verdachte gevoerd telefoongesprek, wist dat de zending van de antieke tafel mede was voorzien van een hoeveelheid drugs. Gelet hierop ontbreekt volgens de verdediging het bewijs dat verdachte:
- een handeling heeft verricht in de zin van artikel 1, vierde lid Opiumwet;
- op enig moment het opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland
- nauw en volledig heeft samengewerkt om de cocaïne in Nederland in te voeren.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
A.2.
Vast staat dat op 9 maart 2011 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een controle is uitgevoerd op de inhoud van container CAXU 903021-0, die op 2 maart 2011 vanuit Curaçao in Nederland te Rotterdam was binnengekomen en die was geadresseerd aan [verdachte]. Bij deze controle zijn in de bodem van een krat waarin een antieke tafel was verpakt verdovende middelen, te weten 12 pakketten, bevattende in totaal 12 kilogram cocaïne, aangetroffen, die vervolgens in beslag zijn genomen. Volgens een bescheid van [vervoersbedrijf A] bedroeg de waarde van de vervoerde tafel € 1.300,=.
A.3.1.
Blijkens het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 maart 2011 heeft verdachte voor zover hier van belang het volgende verklaard:
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord verdachte
Mijn neef zou een tafel sturen naar mij. Hij heeft mij gebeld dat hij een tafel naar mij zou sturen. Een kennis van mijn neef had die tafel verkocht aan een Nederlandse man. Mijn neef moest die tafel inpakken, met hout enzo eromheen, zodat deze niet kapot zou gaan. Voordat mijn neef dit had gedaan, heeft hij mij gebeld, dat er een tafel zou komen. Die tafel was antiek, met een kroontje erop. De Nederlandse man moest nog 4.000 euro a 5.000 euro betalen. Dat moest hij aan mij betalen voordat hij de tafel mee zou krijgen. (...)
V: Hoe heet uw neef?
A: [X]. (…)
V: Dus als ik het goed begrijp, heb je maar 1 telefoongesprek gehad met je neef?
A: Hij belde dat hij een tafel voor me had. Het was midden in de nacht, het was 2 uur
's nachts. Ik was aan het slapen namelijk. Hij zei het is een oude tafel. Ik vroeg wat voor tafel. Hij zei het is een oude tafel en er zit een kroon in. (…)
V: Is dat het enige gesprek geweest?
A: Nee, ik heb een tweede gesprek gehad met hem.
(…)
V: En laten we ook even eerlijk wezen: die euro's waren voor jou
bestemd.
A: Hij zei dat ik een deel mocht houden. Oké. De helft ja.
A.3.2.
Blijkens de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 maart 2012 heeft verdachte - voor zover hier van belang - het volgende verklaard:
Tijdens het telefoongesprek dat ik op 12 maart 2011 met mijn [neef] voerde vertelde hij mij dat hij drugs in dat pakket had gedaan. (…)
Wij hebben daarvoor een telefoongesprek gehad dat ging over het zenden van een antieke tafel. Ik vroeg hoeveel die tafel kostte. Hij antwoordde € 18.000,=. Hij vertelde mij dat hij iemand nodig had die hij vertrouwde, dat hij al € 9.000,= voor die tafel had ontvangen en dat hij nog € 9.000,= moest krijgen. Voor mijn hulp zou ik € 4.000,= ontvangen.
Niemand weet nu waar mijn neef is. Ik ken hem al 32 jaar. Wij zijn in de loop der jaren uit elkaar gegroeid. Ik ken hem ja, maar niet echt goed.
(…) Ik weet dat er vanuit de Antillen regelmatig cocaïne naar Nederland wordt verzonden.
A.3.3.1.
Blijkens het uitgewerkte tapgesprek d.d. 11 maart 2011 wordt om 15.14 uur wordt door het telefoonnummer X ingebeld naar de voicemail. De inhoud van dit voicemailbericht luidt als volgt:
Goede morgen u spreekt met [naam medewerker firma IRC]. We zijn uw goederen aan het lossen vanuit Curaçao. Kunt u even me mij contact opnemen om wat dingetjes af te spreken. Ik hoor graag van u. Mijn telefoonnummer Y. Mijn naam is [naam medewerker firma IRC]. Ik hoor graag van u. Einde bericht.
A.3.3.2.
Blijkens het uitgewerkte tapgesprek d.d. 11 maart 2011 om 15.14 uur wordt door het telefoonnummer X ingebeld naar het nummer Y. De inhoud van dit gesprek luidt als volgt:
NN Piet IF: International Freigt, goede middag.
NN [voornaam verdachte]: Goeie middag, is dit [naam medewerker firma IRC]?
NN Piet IF: Nee, ik ben Piet.
NN [voornaam verdachte]: Ja, want hij liet toch een voicemail deze telefoonnummer achter.
NN IF: Ja, dat zou kunnen.
NN [voornaam verdachte]: Ja.
NN Piet IF: Zal ik vragen of hij u even belt of ...
NN [voornaam verdachte]: Ja ja ja, zeggen dat ie even belt, want ehhh ... Ehhm ...is iets duidel .. er iets uit Curacao moest komen voor en ehhh ... Ja doe dat.
NN Piet IF: Okee, geef even uw nummer.
NN [voornaam verdachte]: Mijn nummer?
NN Piet IF: Ja.
NN [voornaam verdachte]: Mijn nummer staat op uw telefoon, want ik bel nooit anoniem.
NN Piet IF: Okee.
NN [voornaam verdachte]: Ik bel nooit anoniem. [voornaam verdachte]. Ja?
NN Piet IF: 52 ..
NN [voornaam verdachte]: Ja ....
NN Piet IF: 65 ....
NN: Ja…
NN IF & NN: 42 ...
NN IF & NN: 7
NN IF: 5
NN: Ja. Ja.
NN IF: En uw naam was?
NN: [voornaam verdachte].
NN IF: [voornaam verdachte].
NN: Ja.
NN IF: Ik geef het aan hem door.
NN: Okee, bedankt.
NN IF: Graag gedaan.
A.3.4.1.
Blijkens de hiervoor weergegeven tapgesprekken heeft verdachte, naar aanleiding van een op zijn telefoonnummer achtergelaten voicemailbericht van [naam medewerker firma IRC] (een medewerker van International Freight) en betrekking hebbende op aan verdachte geadresseerde goederen afkomstig uit Curaçao, contact opgenomen met het in het voicemailbericht achtergelaten telefoonnummer.
Het hof leidt uit de inhoud van het op dit voicemailbericht volgende telefoongesprek af dat verdachte op de hoogte was van de aan hem vanuit Curaçao gezonden goederen.
Het hof acht het voorts onaannemelijk dat verdachte van de verzending ervan niet op de hoogte was. Het moet het er immers voor worden gehouden dat de afzender van een dergelijk kostbare zending (door de hoge straatwaarde aan drugs) - die gelet op het illegale karakter ervan niet onderschept mocht worden - deze niet zonder instemming van de geadresseerde zou toezenden.
A.3.4.2.
Gelet op de inhoud van de hiervoor onder A.3.1., A.3.2., A.3.3.1. en A.3.3.2. weergegeven bewijsmiddelen heeft vóór 11 maart 2011 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verdachte en zijn neef - een persoon genaamd [neef] - waarbij is afgesproken dat verdachte tegen betaling van een geldbedrag van € 4.000,= hulp zou verlenen bij de ontvangst en aflevering van de zending van een antieke tafel aan een persoon in Nederland en het incasseren van het door deze persoon nog verschuldigde bedrag ad € 9.000,=.
Blijkens de verklaring afgelegd tegenover de politie was deze zending door een kennis van die neef verkocht aan een Nederlandse man en moest verdachte hierbij als tussenpersoon optreden om het geld voor zijn neef te incasseren.
A.4.
Gelet op de hoogte van het aan verdachte door zijn neef beloofde bedrag, te weten € 4.000,=, in ruil waarvoor verdachte heeft ingestemd met het verlenen van hulp, die enkel inhield het ontvangen en afleveren van de zending en de incassering van het nog verschuldigde bedrag door de persoon waarvoor de tafel was bestemd, alsmede gelet op de omstandigheid dat verdachte zijn neef niet goed kende, de zending vanuit Curaçao bovendien afkomstig was van een kennis van die neef en het feit dat verdachte wist dat vanuit de Antillen regelmatig cocaïne naar Nederland worden verzonden, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die zending mede een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, te weten cocaïne, bevatte.
De hiervoor genoemde omstandigheden geven voorts blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval verdachte en zijn neef [neef] op grond waarvan ook sprake is van medeplegen ter zake van invoer van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid cocaïne.
A.5.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte een handeling heeft verricht in de zin van artikel 1, vierde lid Opiumwet, overweegt het hof dat het door verdachte zelf fysiek verrichten van welke handeling dan ook niet vereist is om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van de ten laste gelegde invoer van cocaïne.
Het maken van afspraken door verdachte met een medeverdachte over zijn rol na de feitelijke invoer in Nederland en het toezeggen van de medewerking aan de aflevering van de cocaïne aan de afnemer volstaat, gelet op de inhoud van de rol, hiervoor in voldoende mate.
Door het hof ten aanzien van feit 2. gebruikte bewijsmiddelen
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d.
13 maart 2012, voor zover hier van belang -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik geef toe dat ik een enkelloopskogelgeweer en 10 patronen voorhanden heb gehad.
2. Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 19 april 2011, proces-verbaalnummer PL2222/2011036426-46, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, dossierpagina’s 320 tot en met 322, inhoudende voor zover hier van belang:
Na onderzoek van de op maandag 28 maart 2011 te 06:00 bij [verdachte] inbeslaggenomen goederen is het volgende naar voren gekomen:
Het inbeslaggenomen voorwerp is een vuurwapen geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Het geweer is een enkelloopskogelgeweer van het type pump-action. Het geweer is zodanig vervaardigd dat het redelijk snel in twee onderdelen uiteen kan worden genomen zodat het dragen niet of minder zichtbaar is. Schietklaar heeft het vuurwapen weer uiterlijk waarneembare kenmerken van een geweer.
Derhalve is dit een geweer een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie 11 onder 3 van de Wet Wapens en Munitie.
Geweer
Wapen is voorzien van de volgende opschriften. Made in Brasil Amadeo Rossi SA.22 S'L'LR. Aan de onderzijde van de loop is een buismagazijn bevestigd waar 9 .22LR patronen inpassen.
Munitie
De op [verdachte] ingenomen munitie betreft 1 patroon van het kaliber 9 mm met een hulslengte van 19 mm. Bodemstempel 9mm LUGER M R P Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2 categorie 111 van de Wet Wapens en Munitie.
De op [verdachte] ingenomen munitie betreft voorts 4 patroon van het kaliber 9 mm met een hulslengte van 19 mm. Bodemstempels 9 mm LUGER G.F.L. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2 categorie 111 van de Wet Wapens en Munitie.
De op [verdachte] ingenomen munitie betreft 5 patroon van het kaliber 9 mm met een hulslengte van 19 mm. Bodemstempels 9 mm LUGER SINTOX
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2 categorie 111 van de Wet Wapens en Munitie. Van de beschreven munitie is steekproefgewijs vastgesteld dat deze projectielen een voortdrijvende lading bevatten.
Op grond van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, alsmede de hiervoor ten aanzien van feit 2. gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 9 maart 2011 te Rotterdam in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 12 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 december 2010 tot en met 28 maart 2011 te Eindhoven een wapen van categorie II, te weten een vuurwapen, type enkelloopskogelgeweer (.22 S'L'LR) (in twee onderdelen), en munitie van categorie III, te weten 10 patronen (LUGER, steeds kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
Het hof verwerpt dit verweer gelet op hetgeen hiervoor genoemd onder A.3.4. en A.4. is overwogen.
Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het onder 1. bewezen verklaarde gaat om de invoer binnen het Nederlands grondgebied van ongeveer 12 kilogram harddrugs;
- de omstandigheid dat het onder 1. bewezen verklaarde de handel in harddrugs bevordert, waarmee allerlei maatschappelijk ongewenste- en negatieve gezondheidseffecten gepaard gaan;
- de omstandigheid dat het bewezen verklaarde onder 2. gaat om het bezit van een vuurwapen en 10 kogelpatronen;
- de omstandigheid dat het bezit van een vuurwapen een groot risico voor de algemene veiligheid van personen veroorzaakt en dat dit -illegale- bezit vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad is dat ernstig dient te worden bestraft. Dat - gelijk door de verdediging aangevoerd - de aangetroffen patronen niet afgevuurd konden worden met dit wapen en het wapen een enkelschots wapen zou betreffen doet daar niet aan af.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
14 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep door en namens verdachte naar voren zijn gebracht.
Alles in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een sleutel, een computer van het merk Asus en een computer van het merk Samsung, zullen worden teruggegeven aan verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De op de beslaglijst vermelde middelen, te weten de 12 pakketten cocaïne à 1000 gram, zijn middelen als genoemd in lijst II van de Opiumwet. Gelet op het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet worden deze middelen aan het verkeer onttrokken.
De overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten het geweer en de 10 patronen, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1. bewezenverklaarde feit aangetroffen.
Omdat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet, zullen deze voorwerpen aan het verkeer worden onttrokken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. en 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 12 STK Verdovende Middelen, goednr. 351807, 12 pakketten cocaïne a 1000 gram;
- 1 STK Geweer, goednr. 352965, in 2 losse delen in gr. stoffen zak;
- 1 STK Patroon, Luger 9mm, goednr. 353028, opschrift mrp Luger 9mm;
- 4 STK Patroon, Luger GFL 9mm, goednr. 353029, opschrift gfl Luger 9mm;
- 5 STK Patroon, Sintox Luger, goednr. 353030, opschrift sintox Luger 9mm.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Sleutel, goednr. 352977, grav. code d126678;
- 1 STK Computer, Kl: grijs, Asus X50SL SIN SSCT3498NL, goednr. 352994, laptop in zwarte Masita laptoptas;
- 1 STK Computer, Kl: wit, Samsung SIN AACT3497NL, goednr. 353003, computerkast.
Aldus gewezen door
mr. T.A. de Roos, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 27 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.