4.1.1. In r.o. 2.1-2.7. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.2. Werknemer was werkzaam voor een coffeeshop. De coffeeshop is door justitie gesloten vanwege een te grote handelsvoorraad softdrugs. De advocaten van de werkgever hebben een personeelsbijeenkomst belegd. Na afloop van die bijeenkomst heeft een groot aantal werknemers een schriftelijke beëindingsovereenkomst ondertekend. Werknemer stelt dat die overeenkomst vernietigbaar is wegens dwaling, misbruik van omstandigheden, bedrog en/of bedreiging. Hij stelt o.a. dat geen sprake was van een financiële noodsituatie van de werkgever. Het hof oordeelt, anders dan de kantonrechter, dat niet is voldaan aan de criteria voor deze wilsgebreken, zoals neergelegd in artikel 6:228 BW en artikel 3:44 BW.
In opdracht van Smurfit Kappa Solid Board BV (hierna: Smurfit), gevestigd te [vestigingsplaats 1.], heeft [appellante] in april 2007 een oplegger beschikbaar gesteld voor vervoer van kartonplaten van [vestigingsplaats 1.] naar Smurfit Kappa Trimbach BV te [vestigingsplaats 2.]. [appellante] heeft vervolgens telefonisch aan MKG opdracht gegeven de oplegger met de kartonplaten te vervoeren, waartoe MKG een trekker met chauffeur beschikbaar heeft gesteld. Die chauffeur, [chauffeur], was in dienst bij MKG.
4.1.3. Er is geen vrachtbrief opgemaakt.
4.1.4. Het vervoer heeft plaatsgevonden op 11 april 2007. Voordat de chauffeur van MKG bij Smurfit te [vestigingsplaats 1.] aanwezig was, was de oplegger reeds door Smurfit beladen en gesloten (afgedekt met een dekzeil). De oplegger had geen haken om de lading vast te zetten.
In een bocht bij de afrit [vestigingsplaats 2.] is de lading gaan schuiven en is een deel daarvan op straat terechtgekomen. De oplegger is daarbij beschadigd. Ter plaatse geldt een toegestane maximumsnelheid van 50 km/u.
Het proces-verbaal van 11 april 2007 van de Politie Midden en West Brabant, district [vestigingsplaats 2.], team Noodhulp [vestigingsplaats 2.] (prod. bij akte 28 april 2010) vermeldt onder punt 14 “beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval” onder meer:
“Zijn oplegger (zeilwagen met alleen een kop-en achterschot) was geladen met kartonnen plaatjes, die naar later bleek, niet waren vastgebonden. Op het einde van de, gezien zijn rijrichting, bocht naar links viel een groot deel van de lading van de oplegger op de rijbaan en de berm. Dat de lading van de oplegger viel kwam vooral omdat deze niet was vastgebonden (mogelijk in combinatie met een te hoge snelheid).”
In het uiteindelijk proces-verbaal van 25 augustus 2007 staat onder meer het volgende vermeld onder het hoofdje “Toedracht ongeval”:
“De chauffeur van de vrachtauto (..) verklaarde dat de door hem bestuurde trekker met oplegger was geladen met kartonnen stroken die in ongeveer 1.50-1.60 meter hoge stapels in de oplegger waren geplaatst. Bij aanvang van het transport had hij de lading niet gecontroleerd. (..)”.
Onder het hoofdje “Onderzoek verbalisant” valt te lezen:
“(..) Ik zag dat de oplegger was geladen met dunnen kartonnen platen. (..) De platen waren ongeveer 1.60 meter hoog gestapeld en zo’n stapel was gewikkeld in plastic folie. Elke stapel stond op een pallet. De stapels karton waren met de lange zijden geplaatst in de lengterichting van de oplegger. Ik zag dat geen der stapels karton op enige wijze vast aan de oplegger was verbonden. De stapels stonden los op de laadvloer.”.
Tenslotte valt te lezen bij het “Resultaat technisch onderzoek”:
“(..) Uit het proces-verbaal van dat onderzoek blijkt dat in de bocht de snelheid van de vrachtwagen lag tussen de 30 en 50 kilometer per uur. Bij de snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur was in de laatste dalende registratie op de tachograafschijf een afwijking zichtbaar, die zou kunnen zijn ontstaan ten gevolge van het bewegen van de vrachtauto door het ladingverlies”.
4.1.5. Per e-mail van 11 april 2007 heeft [appellante] MKG geïnformeerd over het schadevoorval en MKG aansprakelijk gesteld voor de schade aan de lading en de oplegger, evenals voor de bergingskosten. Uiteindelijk is de oplegger gerepareerd. De reparatiekosten bedroegen € 11.900,42 incl. btw (prod. 1 inl. dagv.) . De bergingskosten bedroegen € 1.355,-(excl. btw) en de schade aan de lading karton – die moest worden vernietigd – bedroeg € 14.241,09 (excl. btw) (prod. a akte 3 september 2009).
4.1.6. Nadat MKG de aansprakelijkheid van de hand had gewezen heeft [appellante] MKG in rechte betrokken en vergoeding van de schade aan de oplegger gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente en een bedrag van € 904,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Bij vermeerdering van eis heeft zij ook de ladingschade en de bergingskosten gevorderd. De rechtbank heeft bij het beroepen vonnis de vorderingen afgewezen.