ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5003

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.100.090
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet tijdig voldaan griffierecht en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door appellant [X.], vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp, tegen geïntimeerde [Y.], vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Welling. De zaak betreft de niet tijdige betaling van het griffierecht, dat door appellant niet binnen de gestelde termijn van vier weken na de eerste uitroeping is voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat de betaling pas op 2 maart 2012 is gedaan, terwijl de uiterste betaaldatum 14 februari 2012 was. De advocaat van appellant heeft aangevoerd dat er een digitale storing bij de Rabobank zou zijn geweest, maar het hof oordeelt dat dit onvoldoende onderbouwd is en dat de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling bij de appellant ligt.

Het hof verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 127a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de rechter in beginsel ontslag van instantie moet uitspreken indien het griffierecht niet tijdig is voldaan, tenzij er sprake is van onbillijkheid van overwegende aard. Het hof concludeert dat de omstandigheden in deze zaak niet rechtvaardigen dat van deze sanctie wordt afgezien. De advocaat van appellant had de administratie zodanig moeten inrichten dat tijdige betaling kon worden gecontroleerd, en het hof oordeelt dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om de hardheidsclausule toe te passen.

Uiteindelijk heeft het hof beslist om geïntimeerde van deze instantie te ontslaan en appellant te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 291,- aan griffierecht en € 447,- voor salaris advocaat. Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2012 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.100.090
arrest van de tweede kamer van 24 april 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats], gemeente [woongemeente],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H. Welling,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 januari 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, gewezen vonnis van 5 oktober 2011 tussen appellant als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en geïntimeerde als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 374224 CV EXPL 10-1387)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 25 augustus 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Appellant heeft bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 januari 2012.
2.2. Appellant heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 17 januari 2012. Ieder van partijen heeft een advocaat doen stellen.
2.3. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 14 februari 2012 te voldoen. Geconstateerd is dat appellant het griffierecht niet (tijdig) heeft voldaan.
2.4. Appellant en geïntimeerde hebben een akte genomen.
2.5. Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen. Partijen hebben daartoe de gedingstukken overgelegd.
3. De motivering
3.1. Op grond van artikel 3 lid 1 jo. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (art. 127a lid 3 Rv.).
3.2. Volgens opgave van de financiële administratie heeft appellant het griffierecht eerst op 2 maart 2012, derhalve te laat, betaald.
3.3. De advocaat van appellant heeft bij akte aangevoerd dat de financiële administratie van het kantoor de betreffende griffierechtnota ter digitale betaling door middel van het zogenaamde internetbankieren aan de bank heeft aangeboden op 31 januari 2012. Pas na enige tijd worden de papieren bankafschriften van de bank ontvangen, verwerkt in de daartoe bestemde klapper en ter verdere behandeling aangeboden aan de accountant van het kantoor, aldus de advocaat van appellant. Nadat het hof had vastgesteld dat het griffierecht op de uiterste betaaldatum niet zou zijn betaald, is contact opgenomen met het accountantskantoor en werd voornoemde griffienota teruggevonden. Volgens de advocaat van appellant mocht de financiële administratie van zijn kantoor er gerechtvaardigd op vertrouwen, dat de betalingsopdracht ook digitaal juist zou zijn verwerkt, hetgeen achteraf gezien niet het geval blijkt te zijn geweest. Er is sprake geweest van een ongelukkige administratieve omissie, die mogelijk zelfs te wijten is aan een digitale storing bij de Rabobank, aldus de advocaat van appellant.
3.4. Naar het oordeel van het hof dient het feit dat het griffierecht te laat is betaald voor rekening en risico van appellant te komen. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn kantoor en administratie zodanig inricht dat gecontroleerd wordt of een betaling van griffierechten binnen de gestelde termijn ook daadwerkelijk is gerealiseerd. Nu de betaling via internetbankieren is aangeboden, kan vanaf elk moment nadat opdracht is gegeven om een betaling uit te voeren via internet eenvoudig gecontroleerd worden of de betaling ook daadwerkelijk is uitgevoerd. Hiervoor hoeft men niet te wachten op papieren bankafschriften. De stelling dat sprake zou zijn geweest van een digitale storing bij de Rabobank heeft de advocaat van appellant onvoldoende onderbouwd en doet aan het voorgaande niet af.
Hetgeen is aangevoerd rechtvaardigt daarom niet de conclusie dat de toepassing van het tweede lid van artikel 127a Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.5. Gezien het hiervoor overwogene zal geïntimeerde, die heeft laten weten niet voornemens te zijn incidenteel appel in te stellen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv van deze instantie worden ontslagen. Appellant zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van geïntimeerde.
4. De uitspraak
Het hof:
ontslaat geïntimeerde van deze instantie;
veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 291,- aan griffierecht en € 447,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en S.M.A.M. Venhuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 april 2012.