In de overwegingen 3.2.2 tot en met 3.2.17 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende:
a) Bij schriftelijke koopovereenkomst van 7 februari 2006 heeft de heer [bestuurder] als bestuurder van en namens de besloten vennootschap Restaurant Prinses Juliana B.V. aan [appellant], in zijn hoedanigheid van directeur van [Z.] B.V. en handelende namens de besloten vennootschap in oprichting Hotel Restaurant Juliana B.V. i.o., verkocht het horecabedrijf Hotel-Restaurant “Prinses Juliana”, gevestigd te [vestigingsplaats].
De koopprijs bedroeg € 375.000,= (excl. btw) voor de volledige bedrijfsinventaris, de vaste horeca gerelateerde installaties, verfraaiingen en betimmeringen en goodwill en handelsnaam. De bedrijfsvoorraad zou worden overgenomen tegen inkoopprijs.
b) “Prinses Juliana” was sinds 1914 in handen van de familie [familie]. Het was een gerenommeerd familiebedrijf. De heer [bestuurder] besloot tot verkoop van het bedrijf omdat in de familiale sfeer geen opvolging voor het bedrijf voorhanden was (brochure Adhoc Horecamakelaars, prod.1 inl. dagv.).
c) [appellant] was tot eind 2005 accountant. Hij was in die tijd op zoek naar iets nieuws en werd door een zakelijke relatie, de heer [zakelijke relatie], erop geattendeerd dat “Prinses Juliana” voor overname beschikbaar was.
d) In art. 2 van de koopovereenkomst is bepaald dat de koopprijs van € 375.000,= (excl. btw) bij de levering zou worden voldaan en dat de koper ter financiering van het gekochte en de beoogde verbouwings- en aanpassingsinvesteringen een financiering voor een bedrag van € 200.000,= zou aanvragen bij de ING en een bedrag van € 550.000,= aan eigen vermogen zou inbrengen. Voor het geval de koper onverhoopt niet (tijdig) de financiering van een bedrag van € 200.000,= zou verkrijgen, verklaarde de verkoper zich bereid tot een bedrag van maximaal € 200.00,= een betalingsregeling te treffen. Tot zekerheid van de bij levering te verrichten betaling is door de koper bij de ondertekening van de koopovereenkomst op 7 februari 2006 een waarborgsom van € 50.000,= gestort.
e) Op 20 maart 2006 is de besloten vennootschap Hotel Restaurant Juliana B.V. opgericht. De aandelen van deze vennootschap werden gehouden door [Holding] Holding B.V., van welke vennootschap F.W. [appellant] Beheer B.V. enig aandeelhouder en bestuurder was. [appellant] is ook enig aandeelhouder en enig bestuurder van F.W. [appellant] Beheer B.V. f) Bij de oprichting van Hotel Restaurant Juliana B.V. werd [Holding] Holding als statutair bestuurder benoemd. Bij besluit van 28 maart 2006 werd ook [zakelijke relatie] tot statutair bestuurder benoemd.
g) De inventaris c.a. van het hotel-restaurant werd op 20 maart 2006 aan de op die datum opgerichte vennootschap geleverd. Een gedeelte van € 175.000,= van de koopsom werd bij die gelegenheid voldaan. Voor het resterende bedrag werd tussen partijen overeengekomen “dat deze uiterlijk op 1 april 2006 zal zijn betaald tenzij koper alsdan kan aantonen middels een schriftelijke verklaring van de ING bank (uiterlijk op 5 april 2006 aan verkoper te overhandigen) dat de aangevraagde financiering niet zal worden verstrekt (en koper wel heeft voldaan aan hetgeen is overeengekomen in art. 2 van de koopovereenkomst) dan zal de betalingsregeling zoals overeengekomen in de tussen partijen gesloten koopovereenkomst onder art. 2 in werking treden.”
h) [appellant] heeft op 7 februari 2006 een gesprek gehad met de ING Bank. Hij heeft toen een financieringsaanvraag voor een bedrag van € 200.000,= gedaan. Rond de 20e maart 2006 heeft [appellant] een verhoogde financieringsaanvraag gedaan voor een bedrag van € 380.000,=, dit in verband met het zich terugtrekken van drie van de zes investeerders voor het eigen vermogen van € 550.000,=.
i) Op 11 april 2006 heeft [appellant] een beginbalans van het hotel-restaurant opgesteld. Op 14 april 2006 is het hotel-restaurant officieel geopend en is met de exploitatie van het hotel-restaurant begonnen.
j) Bij brief van 10 mei 2006 heeft ING laten weten niet tot kredietverstrekking te zullen overgaan.
k) Op 29 mei 2006 is tussen de verkoper en de koper een betalingsregeling getroffen voor het nog te betalen bedrag van de koopsom van € 200.000,=. Een gedeelte groot € 100.000,= zou op 1 juli 2006 dienen te worden afgelost en het daarna resterende gedeelte van € 100.000,= binnen een week na het verkrijgen van financiering maar in elk geval vóór 1 november 2006.
l) Op 29 juni 2006 heeft [appellant] een gesprek gehad met de heer [directeur van de ING bank], directeur van de ING bank te [vestigingsplaats], over de afwijzing van de financieringsaanvraag. In een e-mail van 30 juni 2006 (prod. 12 inl. dagv.) schrijft [directeur van de ING bank] over dit gesprek onder meer:
“*B. gaf aan een inschattingsfout te hebben gemaakt tav “bedrijfsleider” [zakelijke relatie]. Hij had niet gedacht dat zijn “privézaken” vermeldenswaardig waren. [zakelijke relatie] is per 15/4 j.l. pas in WSN terecht gekomen (net geen faillissement). Een BKR van een medewerker wordt ook niet gemeld. Zo zag [appellant] dit ook bij [zakelijke relatie]. B. biedt voor zijn inschattingsfout zijn welgemeende excuses aan. B. geeft nogmaals aan dat A. ook geen aandelen verkrijgt in BV, zolang WSN loopt en onder vw van goede rentabiliteit zaak (over periode van 36mnd te bezien). A. is als (mede-)directeur uiteindelijk bij Kvk opgevoerd ivm feit dat directie over diploma Soc.Hygiene dient te beschikken (en [appellant] dit niet heeft). B. is en blijft degene die de lakens uitdeelt. .....
*B. zal afspraken richting fam. [familie] (zij het met moeite) correct nakomen.
.... Hij hoopt dat wij tzt in najaar alsnog met hem willen praten over een kredietlijn. Hij wil de komende maanden het vertrouwen van ING Bank proberen terug te winnen, middels een fatsoenlijke exploitatie (RC blijft bij ons lopen). Hij zit thans op eenzelfde omzet als fam. [familie].
*Tot slot aangegeven gesprek in ieder geval te waarderen (geen schuilgedrag) en in het najaar eea te bezien.”.
m) Op 1 juli 2006 is het bedrag van € 100.000,= niet betaald. De verkoper heeft vervolgens Hotel Restaurant Juliana B.V. in rechte betrokken en betaling van het resterende bedrag van € 200.000,= gevorderd. Die vordering is bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 31 augustus 2006 toegewezen. Na executoriale beslaglegging door de verkoper hebben enkele schuldeisers van Hotel Restaurant Juliana B.V. het faillissement van de vennootschap aangevraagd. De vennootschap is vervolgens bij vonnis van 25 oktober 2006 failliet verklaard.
n) Ten aanzien van [zakelijke relatie] is bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 11 april 2006 toepassing van de WSNP uitgesproken. Bij vonnis van 19 december 2006 van voormelde rechtbank is de toepassing van de WSNP beëindigd en is [zakelijke relatie] in staat van faillissement verklaard.