Hebben op … maart 2009 een koopovereenkomst gesloten inzake:
(..)
Artikel 3 Eigendomsoverdracht
3.1. De akte van levering zal gepasseerd worden bij voorkeur medio 2010 edoch uiterlijk 31 december 2010 (..).”
Het tweede concept betreft het woonhuis aan de [pand B.]. Dit concept kent mutatis mutandis dezelfde uitvoerige omschrijving van de relevante personalia van de vertegenwoordigers van de verkopende partij, Stichting Pensioenfonds Timmerfabriek en van de koper, [appellant]. Artikel 3 bepaalt hier dat de eigendomsoverdracht zal plaatsvinden op uiterlijk 1 maart 2009 (prod. 4 inl. dagv.).
m) Bij memorie van grieven is door [appellant] een e-mail overgelegd, welke hij op 14 januari 2009 als begeleiding bij de concepten heeft verzonden aan [directeur Timmerfabriek]. De tekst luidt: “Hi [directeur Timmerfabriek], Even meenemen naar de gebroeders; .rond 1 maart ivm carnaval; wel ruim daarvoor alle andere dingen afwikkelen .bank garantie; nvt gegeven de omstandigheden.” (prod. 7 mvg).
[directeur Timmerfabriek] heeft de concepten vervolgens doorgezonden naar [belastingadviseur] (“Dick”) met de tekst: “Dick, hierbij zoals net besproken de 2 concepten” (prod. 4 inl. dagv.).
n) Op 3 februari 2009 bevestigde [belastingadviseur] de ontvangst van de concept-koopovereenkomsten aan [appellant]. Hij verzocht namens de beide verkopers de conceptkoopovereenkomsten op een aantal punten aan te passen, zoals onder meer de datum van het transport van de [pand A.] in art. 3.1.: “De akte van levering zal worden gepasseerd zo spoedig mogelijk na 31 juli 2010 maar uiterlijk op 31 december 2010 (..)” en voorts verzocht hij [appellant] het opnemen van een nieuw artikel 15 met een tekst gelijk aan artikel 20 van de inschrijvingsvoorwaarden, hierboven onder d) geciteerd (prod. 8 mvg).
o) Op 12 februari 2009 schreef [belastingadviseur] (samen met zijn collega [collega belastingadviseur]) aan [appellant] onder meer: “(..) De familie [familie] liet ons weten dat zij zeer verbaasd zijn dat u ons hebt gezegd dat u geen wetenschap had van de uitkomst van het BSB onderzoek [naar bodemverontreiniging, hof]. (..) In dit verband wordt verwezen naar de inschrijvingsvoorwaarden van de gesloten procedure (..) U hebt destijds aan deze inschrijvingsprocedure deelgenomen en ook een bod uitgebracht op het bedrijfspand. In het schriftelijke bod dat u toen hebt gedaan hebt u onder meer uitdrukkelijk verklaard dat u kennis hebt genomen van de inschrijvingsvoorwaarden (..) In artikel 16 onder a van deze voorwaarden wordt met zoveel woorden verwezen naar de brief van BSB (..)
Hierover kan geen enkel misverstand bestaan, nu ook juist in de verkoopvoorwaarden (..) daaromtrent een expliciete regeling is opgenomen (..)
Deze clausule is overigens ook opgenomen in de uiteindelijke verkoopovereenkomst van de woning aan de [pand B.] te [vestigingsplaats], welke woning tezamen met het bedrijfspand als een geheel door u zijn aangekocht. (..)” (prod. 13 eerste aanleg).
p) Op 20 februari 2010 antwoordde [appellant] (vanaf het e-mailadres [e-mailadres]) onder meer: “Over mijn veronderstelde voorkennis vwb de notariële bieding wil ik u slechts hetvolgende berichten;
• Daar er sprake was van een onzinnige vraagprijs is door mij een pro forma bieding gedaan conform het niveau van mijn eerdere gesprekken. (..) Verdere bestudering van de stukken was daar niet eens voor nodig. (..)
Afgesproken is dat nadat deze kwestie inzake de bodemverontreiniging is afgewikkeld een schriftelijke overeenkomst ondertekend kan worden. Hij is echter niet nodig zo gaf ik u aan. Dit omdat mij de voorwaarden duidelijk zijn en dat er geen bijzondere aanvullingen overeengekomen zijn.” Onder de e-mail staat een zgn. “footer” met de naam Strategic Development Group (prod. 13 eerste aanleg).
q) Op 11 maart 2009 schreef [appellant] onder meer (prod. 9 mvg): “Ik besprak uw opmerkingen. Een deel daarvan was geen onderdeel van de gemaakte overeenkomst. In overleg met de verkopers kwamen we overeen dat we [pand B.] wel willen passeren en bij voorkeur begin april. Het andere object wordt afhankelijk van de voortgang met de Gemeente Oisterwijk in een definitieve vorm gegoten in de maand erna. Het is derhalve verwachtbaar dat we derhalve uiterlijk in mei de andere overeenkomst definitief kunnen formuleren. (..)”
r) Op 10 april 2009 is het pand [pand B.] te [vestigingsplaats] aan [appellant] geleverd.
s) Op 14 juli 2009 schreef [belastingadviseur] een email aan [appellant] op het adres [e-mailadres]. Hij schreef onder meer: “Partijen hebben op 20 december 2008 overeenstemming bereikt over de verkoop en levering van de onroerende zaak aan de [pand A.] per 31 december 2010. U hebt de verkoper, de familie [familie], onlangs verzocht de levering op te schorten tot 30 juni 2011. De familie [familie] heeft u vervolgens aangegeven vast te willen houden aan de afgesproken datum van 30 december 2010. (..)” De e-mail bevat vervolgens een compromis-voorstel. (prod. 7 inl. dagv.). [appellant] reageerde hierop per e-mail van 15 juli 2009, vanaf hetzelfde e-mailadres en met als onderschrift “[appellant]” (prod. 8 inl. dagv.).
t) Op 19 augustus 2009 vroeg [belastingadviseur] aan [appellant] om te reageren op zijn op-en aanmerkingen van 3 februari 2009 op de conceptovereenkomst van de hand van [appellant] inzake de [pand A.]. (prod. 13 mvg).
u) Op 27 augustus 2009 schreef [appellant] op briefpapier van Strategic Development Group B.V. een brief aan [belastingadviseur]. Hierbij schreef hij onder meer: “Gegeven de gang van zaken met uw cliënten (..) kom ik tot de conclusie dat we het eenvoudig houden bij de uitvoering van de mondelinge overeenkomst welke in hoofdlijn bevat:
.levering medio 2010 edoch uiterlijk 31 december 2010
.geen verdere onkosten als verhuurder aan gebouwen tijdens deze periode .prijs € 1.465.000,-- kk (..)”
De e-mail was ondertekend door “[appellant]” met daaronder “Strategic Development Group B.V.” (prod. 9 inl. dagv.)
v) Op 20 februari 2010 schreef [appellant] aan [belastingadviseur] in verband met een tussen partijen gerezen discussie over de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging onder meer: “Afgesproken is dat nadat deze kwestie inzake de bodemverontreiniging is afgewikkeld een schriftelijke overeenkomst ter aanvulling ondertekend kan worden. Hij is echter niet nodig zo gaf ik u aan. Dit omdat mij de voorwaarden duidelijk zijn en dat er geen bijzondere aanvullingen overeengekomen zijn.” (prod. 13 inl. dagv.). Deze e-mail, ondertekend door [appellant], heeft als “footer” “Strategic Development Group, Management Consultants”.
w) Op 25 februari 2010 heeft [belastingadviseur] aan “De weledele heer mr. [appellant]” op laatstgenoemde e-mail geantwoord. Hierbij stuurde [belastingadviseur] een concept koopovereenkomst mee, waarin hij het eerder door [appellant] opgestelde concept had aangepast conform de voorwaarden die ook waren vastgelegd voor het woonhuis [pand B.]. [belastingadviseur] heeft namens [geintimeerde] [appellant] in deze brief gesommeerd zijn medewerking te verlenen aan de ondertekening van dit koopcontract. (prod. 5 inl. dagv.)
x) Op 30 juni 2010 stuurde [appellant] vanaf het e-mailadres [e-mailadres] een e-mail aan [belastingadviseur] inhoudende: “Mij bereikte het verzoek u inhoudelijk het gesprek van afgelopen vrijdag toe te lichten. Het gaat om de termijn waarop het perceel op de [pand A.] afgenomen moet worden zoals we dat contractueel vast leggen. Afgelopen vrijdag is besproken dat we de uiterlijke termijn willen laten lopen tot medio 2011. (..)” . De e-mail is ondertekend door “[appellant]”, met als onderschrift “Strategic Development Group, Management Consultants” (prod. 6 inl. dagv.).
y) Op 12 oktober 2010 heeft [belastingadviseur] aan [appellant] geschreven dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er geen milieuhygiënische belemmeringen waren voor de voorgenomen uitvoering van de “met u gesloten mondelinge koopovereenkomst van het bedrijfspand. De familie [familie] is dan ook de mening toegedaan dat niets de ondertekening door partijen van het aan u bij onze brief van 25 februari 2010 toegezonden koopcontract meer in de weg staat.”(prod. 21 mvg).
z) Op 9 november 2010 verzocht [appellant] per e-mail aan [belastingadviseur] dat [geintimeerde] haar medewerking zou verlenen aan een gesprek met de Stichting SMW (namens de gemeente [vestigingsplaats]) over de bedrijfsverplaatsing van de Timmerfabriek, die in het pand [pand A.] gehuisvest is. [appellant] schreef onder meer: “Bij de verkoop is nadrukkelijk overeengekomen dat er volledige medewerking zou zijn bij de aan deze verkoop verbonden consequenties met onder andere effect voor de bedrijfsverplaatsing. Daar is alles om te doen lijkt mij. (..)” (prod. bij pleitnota [appellant] eerste aanleg).
aa) Op 19 november 2010 heeft [geintimeerde] [appellant] gesommeerd om voor 26 november 2010 te laten weten of hij zijn medewerking zou verlenen aan de nakoming van de koopovereenkomst, bij gebreke waarvan “zonder verdere waarschuwing” rechtsmaatregelen zouden worden geëntameerd (prod. 10 inl. dagv.).
bb) Hierop heeft [appellant] op 28 november 2010 laten weten dat “In antwoord op uw vraag inzake mijn bereidheid als koper om invulling te geven aan de koopovereenkomst deel ik u mede dat ik wel zeker voornemens ben het object af te (laten) nemen.” Verderop in deze brief schrijft hij “(..) wil de Stichting SMW aan tafel. Dat is nodig om een bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken. Die vraag ligt al maanden voor. Sedert enkele maanden wordt daarin naar mijn indruk getraineerd. Nu al neemt het met zich mee dat niet per 31 december kan worden afgenomen.” Deze brief is geschreven op briefpapier van Strategic Development Group, maar ondertekend door “[appellant]” (zonder verdere toevoeging).
cc) Op 29 maart 2011 heeft de Rabobank de financiële relatie met 4 Plus Kwadraet B.V. en de daaraan gelieerde ondernemingen (waaronder Strategic Development Group B.V.) opgezegd gelet op de recente ontwikkelingen, waaronder overstanden in de vennootschappen van [appellant], het niet nakomen van beheersafspraken, het faillissement van [Q.] Organisatie Advies B.V., algehele slechte resultaten in 2009 en een executoriaal beslag dat onder [appellant] privé is gelegd (prod. 28 pleidooi in appel). Bij het pleidooi in hoger beroep is gebleken dat een door de Rabobank aangezegde openbare verkoop van het woonhuis van [appellant] is aangehouden tot september 2012.