ECLI:NL:GHSHE:2012:BW6829

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.021.410 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overschrijding van de beslistermijn door de gemeente Roerdalen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de Exploitatiemaatschappij [exploitatiemaatschappij] B.V. tegen de gemeente Roerdalen, de rechtsopvolgster van de voormalige gemeente Ambt Montfort. De zaak volgde op een tussenarrest van 8 november 2011 en betrof de vraag of de gemeente onrechtmatig had gehandeld door een beslistermijn te overschrijden. De Exploitatiemaatschappij stelde dat de gemeente niet tijdig had gehandeld in een handhavingskwestie met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen op het recreatiepark Posterbos. Het hof oordeelde dat de enkele overschrijding van de beslistermijn niet automatisch leidt tot onrechtmatig handelen. Er zijn bijkomende omstandigheden nodig die aantonen dat de gemeente in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld. Het hof concludeerde dat de Exploitatiemaatschappij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld. De gemeente had diverse stappen ondernomen, waaronder het verzenden van vooraankondigingen aan betrokken bewoners, en had rekening gehouden met de belangen van deze bewoners. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Roermond van 1 oktober 2008, waarbij de gemeente niet in haar handelen was tekortgeschoten. De Exploitatiemaatschappij werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.021.410
arrest van de eerste kamer van 29 mei 2012
in de zaak van
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]r,
appellante,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen,
tegen:
DE GEMEENTE ROERDALEN
(rechtsopvolgster van de voormalige gemeente AMBT MONTFORT),
zetelend te St. Odiliënberg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 november 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder nummer 077712/HA ZA 07-50 gewezen vonnis van 10 december 2008.
Het hof zal de nummering van het tussenarrest voortzetten.
6.Het tussenarrest van 8 november 2011
Bij genoemd arrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [exploitatiemaatschappij] om te reageren op hetgeen door het hof was overwogen in rechtsoverweging 4.5.6, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7.Het verdere verloop van de procedure
[exploitatiemaatschappij] heeft een akte na het tussenarrest genomen en de gemeente een antwoordakte.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. Het tussenarrest ontbreekt bij de gedingstukken van de gemeente (in het dossier van de gemeente bevindt zich wel een arrest in een geheel andere zaak).
8.De verdere beoordeling
8.1.Het hof volhardt bij hetgeen het heeft overwogen in het tussenarrest van 8 november 2011. Het gaat thans met name om hetgeen is overwogen inzake grief II.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld in het bestreden vonnis is de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn onvoldoende voor het oordeel dat aldus onrechtmatig wordt gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. Als bijkomende omstandigheden kunnen van belang zijn de mate waarin de beslistermijn wordt overschreden, de oorzaak of oorzaken van die termijnoverschrijding en de voor het bestuursorgaan kenbare belangen van de betrokken belanghebbenden, terwijl daarbij ook belangen van andere betrokkenen in het geding zijn (HR 22 oktober 2010, NJ 2011, 6, rechtsoverweging 3.4.2).
Het is aan [exploitatiemaatschappij] als eisende partij haar stelling dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld voldoende te onderbouwen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad dient [exploitatiemaatschappij] dus ook bijkomende omstandigheden aan te voeren die tot onrechtmatigheid leiden.
8.2.[exploitatiemaatschappij] heeft in haar akte onder meer aangevoerd dat de gemeente bij de aankoop door [exploitatiemaatschappij] had aangegeven dat het gebied bij uitstek zou gaan gelden als recreatiegebied en dat de gemeente alle middelen die haar ten dienste stonden daartoe zou aanwenden. Voorts is de beslistermijn op enkele dagen na met een jaar overschreden, terwijl de gemeente op eenvoudige wijze - door een uitdraai uit de telefoongids met vaste aansluitingen te maken en die te leggen naast de GBA - in enkele uren had kunnen vaststellen waar sprake was van overtreding. [exploitatiemaatschappij] wijst erop dat na de uitspraak van de President van de Rechtbank Roermond van 28 april 1999 er wel binnen korte tijd actie kon worden ondernomen door de gemeente. De gemeente had in korte tijd een handhavingsbrief kunnen verzenden. De stelling van de gemeente dat er een gebrek aan capaciteit was voor het uitvoeren van de controle gaat niet op. Volgens [exploitatiemaatschappij] is duidelijk dat er individuele belangen waren van bestuurders. Ook heeft de gemeente mededelingen gedaan in strijd met de waarheid en heeft ze [exploitatiemaatschappij] op het verkeerde been gezet.
8.3.De gemeente heeft erop gewezen dat een aantal van de opmerkingen van [exploitatiemaatschappij] geen betrekking heeft op de periode waar het thans om gaat (de periode tussen 18 mei 1998 en 11 mei 1999).
Verder voert zij aan dat zij niet alleen rekening moest houden met de belangen van [exploitatiemaatschappij], maar ook met die van degenen die de recreatiewoningen bewoonden, zodat de gemeente niet over één nacht ijs kon gaan. De enkele constatering dat iemand volgens de GBA staat ingeschreven als woonachtig op het adres in Roerdalen is niet voldoende om te constateren dat sprake is van een overtreding van het verbod op permanente bewoning. Daarvoor is een intensieve, liefst dagelijkse controle op de aanwezigheid van betrokkenen in het recreatieverblijf gedurende minimaal een half jaar nodig. Ook diende de gemeente alle betrokken bewoners op gelijke wijze te behandelen, zodat de omvang van de permanente bewoning eerst zorgvuldig in kaart moest worden gebracht.
Voorts wijst de gemeente erop dat zij al bij brieven van 13 augustus 1998 aan een groot aantal personen een vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom heeft toegezonden en deze personen in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord (zoals op grond van artikel 4:8 van de Awb vereist was).
8.4.Naar het oordeel van het hof heeft [exploitatiemaatschappij], mede gelet op de door de gemeente aangevoerde omstandigheden, onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een jegens [exploitatiemaatschappij] onrechtmatige overschrijding van de beslistermijn door de gemeente. Vast staat dat namens [exploitatiemaatschappij] bij brief van 23 maart 1998 is verzocht handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen op het recreatiepark Posterbos. Evenzeer staat vast dat de gemeente (zoals zij in haar brief van 11 mei 1999 (productie 24 bij conclusie van antwoord) aan [exploitatiemaatschappij] heeft meegedeeld) in augustus 1998 aan 34 personen die verbleven in een recreatiewoning op het recreatiepark Posterbos een vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom heeft toegezonden. Deze brief kan worden beschouwd als de "handhavingsbrief" waarop [exploitatiemaatschappij] doelt. Dat het enkele maanden geduurd heeft om deze eerste stap te zetten acht het hof gelet op het door de gemeente te verrichten onderzoek met betrekking tot de vraag of sprake was van permanente bewoning en op de zorgvuldigheid die de gemeente ook jegens de bewoners diende te betrachten begrijpelijk.
In november 1998 is nogmaals aan zes personen een vooraankondiging gestuurd.
Het spreekt vanzelf dat na het sturen van deze brief door de gemeente niet onmiddellijk kon worden gehandhaafd door het aanzeggen van dwangsommen, dit gelet op de rechten van de desbetreffende bewoners en de door de gemeente bij het aanzeggen van dwangsommen te volgen procedure. De gemeente heeft terecht gewezen op artikel 4:8 Awb waaruit voor dit geval voortvloeit dat de bewoners de gelegenheid moest worden gegeven bedenkingen naar voren te brengen. Ook bij de verdere behandeling van deze gevallen diende de gemeente - zoals zij ook heeft aangegeven - met de belangen van deze personen rekening te houden en hen in de gelegenheid te stellen zienswijzen kenbaar te maken.
De uiteindelijk door de gemeente genomen maatregelen, waartegen [exploitatiemaatschappij] bezwaar en beroep heeft aangetekend, zijn ook in beroep in stand gebleven. Uit het besluit waarin deze maatregelen zijn vervat, alsook uit productie 40 bij de conclusie van dupliek (overzichten van 40 bungalows waar dwangsommen verbeurd zouden kunnen zijn en waar mutaties GBA worden opgegeven) blijkt dat de gemeente diverse, kennelijk tijdrovende, controles heeft moeten uitoefenen ten aanzien van een groot aantal bewoners. De stelling van [exploitatiemaatschappij] dat de gemeente op eenvoudige wijze in korte tijd aan haar verplichtingen jegens [exploitatiemaatschappij] had kunnen voldoen moet dan ook worden verworpen.
Het feit dat, zoals [exploitatiemaatschappij] heeft aangevoerd, de gemeente reeds kort na het kort gedingvonnis wel tot optreden is overgegaan leidt niet tot een ander oordeel, omdat de gemeente wat dit betreft terecht heeft aangevoerd dat op dat moment al veel voorbereidende stappen waren gezet zodat snel aan het vonnis van de voorzieningenrechter kon worden voldaan.
Het hof acht het tijdsverloop tussen 18 mei 1998 en 11 mei 1999 gelet op deze omstandigheden dan ook niet zodanig lang dat sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten van de gemeente.
Andere omstandigheden die tot onrechtmatigheid zouden leiden zijn onvoldoende gebleken. Weliswaar heeft [exploitatiemaatschappij] aangevoerd dat de gemeente bij de aankoop door [exploitatiemaatschappij] had aangegeven dat het gebied bij uitstek zou gaan gelden als recreatiegebied, maar dat neemt niet weg dat ook in dat geval de gemeente op zorgvuldige wijze dient op te treden. Voorts heeft [exploitatiemaatschappij] aangevoerd dat bestuurders een individueel belang hadden bij uitstel van beslissingen maar dat heeft ze in het geheel niet onderbouwd. Datzelfde geldt voor haar stelling dat de gemeente niet de waarheid heeft gesproken.
Gelet hierop heeft [exploitatiemaatschappij] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de gemeente bij de - op zich vaststaande - overschrijding van de in de Awb bepaalde beslistermijn onrechtmatig heeft gehandeld jegens [exploitatiemaatschappij].
8.5.Het voorgaande leidt tot de slotsom dat naast de in het tussenarrest reeds besproken grieven I en III ook grief II faalt. Derhalve zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen onder aanvulling van gronden. Als in het ongelijk gestelde partij zal [exploitatiemaatschappij] in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
Derhalve moet worden beslist als volgt.
9.De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Roermond van 1 oktober 2008 met aanvulling van gronden;
veroordeelt Exploitatiemaatschappij [exploitatiemaatschappij] B.V. in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de gemeente Roerdalen worden begroot op € 303,- aan verschotten en op € 1.341,- aan salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2012.