GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.028.020
arrest van de eerste kamer van 29 mei 2012
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B.Th. van ‘t Grunewold,
[Y.],
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerde in principaal appel,
niet verschenen,
[Z.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. A. van den Eshoff,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 oktober 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder nummer 83993/HA ZA 08-32 gewezen vonnis van 26 november 2008.
6. Het tussenarrest van 26 oktober 2010
Bij genoemd arrest zijn aan beide partijen bewijsopdrachten verstrekt en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7.Het verdere verloop van de procedure
7.1.In de enquête en in de contra-enquête zijn aan beide zijden getuigen gehoord.
7.2.Ieder van partijen heeft vervolgens een memorie na enquête en een antwoordmemorie na enquête genomen.
7.3.Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
In principaal en incidenteel appel
Grief 1 in principaal appel: het zwembad
8.1.1.In het tussenarrest is aan [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] te bewijzen opgedragen dat [appellant] voornemens was het zwembad te slopen en dat in verband daarmee de vraagprijs van de woning is verminderd.
8.1.2.[geintimeerde sub 1.] is in de enquête gehoord. Aan zijn verklaring komt voor zover het door hem te bewijzen feiten betreft naar het oordeel van het hof de beperkte werking toe als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Het hof overweegt voorts dat het verweer van [geintimeerde sub 2.] dat aan de verklaring van [geintimeerde sub 1.] niet de beperkte werking als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv toekomt, omdat hij in de procedure in hoger beroep niet is verschenen, niet opgaat. [geintimeerde sub 1.] draagt immers (mede) het bewijsrisico voor zover het de stelling betreft dat [appellant] voornemens was het zwembad te slopen en dat in verband daarmee de vraagprijs van de woning is verminderd.
8.1.3.[geintimeerde sub 2.] heeft de heer [makelaar] laten horen, zijnde de makelaar die betrokken is geweest bij de verkoop van de woning. Hij heeft verklaard dat hij geen informatie heeft gekregen dat het zwembad gesloopt zou worden. [geintimeerde sub 2.] heeft voorts de heer [getuige sub 2.] laten horen. Hij heeft enkel verklaard dat hij “ooit van mevrouw [geintimeerde sub 2.] het geluid (heeft) opgevangen dat [appellant] van plan was het zwembad te slopen”. [geintimeerde sub 1.] heeft verklaard dat [appellant] tijdens een gesprek dat plaatsvond op het kantoor van de makelaar heeft gezegd dat hij geen waarde hechtte aan het zwembad en daarom een post zou aftrekken. Voorts heeft hij onder meer verklaard dat de makelaar later heeft gezegd dat [appellant] een lager bod had gedaan, omdat hij geen waarde hechtte aan het zwembad. Daarnaast heeft hij onder meer verklaard dat [appellant] het zwembad wel wilde, maar er geen geld aan wilde uitgeven.
8.1.4.Uit de verklaring van [geintimeerde sub 1.] volgt naar het oordeel van het hof weliswaar dat [appellant] het zwembad heeft gebruikt in de onderhandelingen over de koopprijs, maar niet dat hij voornemens was het zwembad te slopen en dat in verband daarmee de vraagprijs van de woning is verminderd. Uit de andere verklaringen in de enquête volgt dit evenmin. Voorts hebben [appellant] en zijn echtgenote [echtgenote van appellant] in de contra-enquête verklaard dat [appellant] nimmer van plan is geweest het zwembad te slopen, maar enkel van plan is geweest het zwembad te moderniseren en aan te passen aan de stijl van het huis. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] niet zijn geslaagd in het aan hen opgedragen bewijs dat [appellant] voornemens was het zwembad te slopen en dat in verband daarmee de vraagprijs is verminderd.
8.1.5.Nu [geintimeerde sub 2.] en [geintimeerde sub 1.] niet zijn geslaagd in het aan hen opgedragen bewijs, komt het hof toe aan beantwoording van de vraag of [appellant] is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs van zijn stelling dat de gestelde gebreken aan de cv-installatie en de filters van het zwembad reeds bestonden vóór de verkoop.
8.1.6.Aangezien op [appellant] het bewijsrisico rust van dit onderdeel en de overige onderdelen van de bewijsopdracht (in het tussenarrest aangeduid met de letters b tot en met e), geldt voor al hetgeen hij met betrekking tot die onderdelen heeft verklaard dat die verklaringen alleen bewijs in zijn voordeel opleveren indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
8.1.7.Uit de verklaringen van [appellant], [echtgenote van appellant] en [getuige sub 3.] volgt dat het zwembad tijdens de bezichtigingen leeg was. [echtgenote van appellant] heeft verklaard dat zij bij één van de bezichtigingen heeft gezien dat het lampje van de cv-ketel niet brandde. [getuige sub 3.] heeft verklaard dat hij de woning in de periode na het vertrek van [geintimeerde sub 2.] en [geintimeerde sub 1.] uit de woning tot aan de verkoop regelmatig heeft bezocht om te kijken of alles nog in orde was. Hij heeft verklaard dat er toen nog wel water in het zwembad stond en dat hij heeft gezien dat de filterpomp lek was. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij, toen het zwembad nog gevuld was, heeft gezien dat de cv-ketel niet werkte en tevergeefs heeft geprobeerd deze te resetten. Later is de stekker van de cv-ketel eruit getrokken, aldus [getuige sub 3.]. [geintimeerde sub 1.] heeft eveneens verklaard dat de koppeling van één van de filters lekte.
[getuige sub 3.] heeft voorts in een schriftelijke verklaring van 1 augustus 2008 (productie 26 memorie van grieven) verklaard dat het zwembad lekte aan verschillende aansluitpunten en aan de filterpomp. Daarnaast heeft hij schriftelijk verklaard dat de cv-installatie ten tijde van de verkoop op storing stond.
8.1.8.Voormelde verklaringen gezamenlijk bezien is het hof van oordeel dat [appellant] is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs dat de gebreken aan de cv-installatie en de filters reeds bestonden voor de verkoop. Naar het oordeel van het hof heeft [geintimeerde sub 1.] c.s. dit bewijs niet ontkracht. De in contra-enquête gehoorde getuige [getuige sub 2.] heeft enkel verklaard dat hij veel in het zwembad is geweest toen [geintimeerde sub 2.] en [geintimeerde sub 1.] er nog woonden. Alles functioneerde toen volgens [getuige sub 2.]. Nu de woning aanzienlijke tijd heeft leeggestaan voordat deze werd verkocht aan [appellant] zegt dit naar het oordeel van het hof onvoldoende over de staat van het zwembad voorafgaand aan de verkoop, maar na het vertrek van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.]. De makelaar [makelaar] heeft weliswaar verklaard dat hij geen gebreken aan de filters of de pomp heeft gezien, maar ook dat hij daarnaar geen onderzoek heeft gedaan.
8.1.9.Het hof is van oordeel dat de woning gelet op genoemde gebreken niet voldoet aan hetgeen [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. [appellant] heeft met betrekking tot herstel van de cv-installatie een bedrag van € 814,41 inclusief btw gevorderd (productie 8 inleidende dagvaarding, bijlage 7b). Dit bedrag wordt als niet dan wel onvoldoende weersproken toegewezen. Met betrekking tot reparatie van de filters heeft [appellant] een bedrag van € 731,60 inclusief btw gevorderd, welk bedrag eveneens wordt toegewezen (zie eveneens bijlage 7b). Daarnaast wordt toegewezen een bedrag van € 130,90 ter zake inspectiekosten. Voor het overige ziet het gevorderde bedrag, naar het hof begrijpt uit bijlage 7b bij productie 8 bij de inleidende dagvaarding, grotendeels op kosten voor herstel van de zwembadwand (€ 6.484,31 inclusief btw). Naar het oordeel van het hof volgt uit het door [appellant] in de memorie van grieven gestelde evenwel niet dan wel onvoldoende duidelijk dat hij ter zake een bedrag vordert. Het totaal toe te bewijzen bedrag is aldus € 1.676,91 inclusief btw (€ 814,41 plus € 731,60 plus € 130,90). Aangezien de rechtbank genoemde bedragen heeft afgewezen, wordt het vonnis in zoverre vernietigd.
8.1.10.Uit hetgeen in het tussenarrest is overwogen, volgt dat de rechtbank het eveneens gevorderde bedrag van € 10.000,00 ter zake de zonnecollectoren naar het oordeel van het hof terecht heeft afgewezen. [appellant] heeft bij memorie na enquête een brief d.d. 18 november 2010 van Technisch Bureau [Technisch Bureau] B.V. in het geding gebracht, waaruit volgens hem volgt dat de zonnecollectoren nimmer aan het dak verankerd zijn geweest. Wat hier van zij, nu dit stuk eerst na de gehouden getuigenverhoren in het geding is gebracht en de bewijsopdracht zich overigens niet (mede) uitstrekte tot de zonnecollectoren - het hof heeft immers reeds overwogen dat de grief voor wat betreft de zonnecollectoren faalt - houdt het hof geen rekening met deze nadere stellingname van [appellant]. Het hof blijft dan ook bij zijn oordeel dat de grief faalt voor zover het de zonnecollectoren betreft.
Grief 2 in principaal appel: houten vloeren eerste en tweede verdieping
8.2.1.Aan [appellant] is te bewijzen opgedragen dat de originele ondervloeren van de eerste en tweede verdieping reeds voor de verkoop waren aangetast door houtrot en dat deze vloeren dermate waren aangetast dat volledige vervanging van de ondervloeren noodzakelijk was.
8.2.2.[appellant] heeft onder meer de heer [getuige sub 4.] laten horen, die in opdracht van [appellant] werkzaamheden aan de vloeren heeft verricht. [getuige sub 4.] heeft onder meer verklaard dat de vloer op de eerste verdieping slechts op een paar plaatsen rot was. Verder heeft [getuige sub 4.] volgens zijn verklaring luikjes in de vloer aangetroffen. Op de tweede verdieping is volgens [getuige sub 4.] op meerdere plaatsen houtrot aangetroffen, waarna nieuwe planken zijn gelegd. [appellant] heeft onder meer verklaard dat houtrot en houtworm alleen op de tweede verdieping zijn aangetroffen en dat [getuige sub 4.] hier meer van zou weten. Ook de getuige [echtgenote van appellant] heeft verklaard dat houtrot alleen op de tweede verdieping is aangetroffen.
8.2.3.Naar het oordeel van het hof volgt uit deze verklaringen dat van de vloeren op de eerste en de tweede verdieping delen zijn vervangen vanwege houtrot en vanwege de in de vloeren aangetroffen luikjes, maar kan uit deze verklaringen niet worden afgeleid dat de aantasting zodanig was dat volledige vervanging van de ondervloeren noodzakelijk was. [appellant] is dan ook niet geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs, zodat de vordering van [appellant] ten aanzien van de vloeren dient te worden afgewezen. Het vonnis van de rechtbank wordt in zoverre bekrachtigd. De tweede grief in principaal appel faalt.
Grief 5 in principaal appel: tuinlantaarn en buitenverlichting
8.3.1.Aan [appellant] is te bewijzen opgedragen dat de tuinverlichting reeds voor de verkoop (deels) niet functioneerde.
8.3.2.Naar het oordeel van het hof volgt uit de verklaringen van [appellant] en [echtgenote van appellant] dat [geintimeerde sub 1.] heeft toegezegd dat hij zou laten zien dat de verlichting functioneerde, maar dat hij deze toezegging geen gestand heeft gedaan. Voorts hebben zij beiden onder meer verklaard dat de elektricien heeft gezegd dat de installatie niet goed was aangelegd, dat volledige vervanging noodzakelijk was en dat de tuinverlichting tot op heden niet functioneert. Daarnaast volgt uit de verklaring van de getuige [getuige sub 5.], die vanaf 1995 tot mei 2010 naast de onderhavige woning heeft gewoond, dat zij de verlichting nimmer in werking heeft gezien. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van [echtgenote van appellant] en [getuige sub 5.] zodanig sterk en betreffen deze verklaringen zodanig essentiële punten dat zij de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maken. Daarnaast acht het hof de verklaring van [geintimeerde sub 1.] op dit punt niet geloofwaardig, nu hij tegenstrijdig heeft verklaard. [geintimeerde sub 1.] heeft als getuige in de contra-enquête op 20 april 2011 verklaard dat hij de tuinverlichting vóór de verkoop op 30 november 2005 niet heeft uitgeprobeerd. Hij heeft volgens zijn verklaring niet kunnen vaststellen dat de verlichting functioneerde, omdat het op dat moment nog licht was. Wel kon hij volgens zijn verklaring aan de schemerschakelaar zien dat er voldoende spanning op zat. Bij het nadien op 5 oktober 2011 afgenomen getuigenverhoor heeft hij echter verklaard dat hij tijdens de bezichtiging wel aan [appellant] heeft laten zien dat de tuinverlichting werkte door iets voor de schemerschakelaar te houden. Voorts acht het hof van belang dat [geintimeerde sub 1.] heeft erkend dat één van de lantaarnpalen was omgevallen en niet meer is gerepareerd, terwijl de lampen in serie waren geschakeld. Uit één en ander leidt het hof af dat de tuinverlichting reeds vóór de verkoop niet functioneerde.
8.3.3.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [appellant] is geslaagd in de bewijsopdracht sub d. Het hof heeft in 4.13.6 van het tussenarrest reeds overwogen dat hieruit volgt dat [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hun mededelingsplicht hebben geschonden en dat aannemelijk is dat indien de mededelingsplicht niet was geschonden, [appellant] de koopovereenkomst niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Het beroep op dwaling gaat dan ook op. Dit betekent dat de vijfde grief in principaal appel slaagt en het vonnis in zoverre wordt vernietigd. In overweging 4.13.1 van het tussenarrest is ten onrechte vermeld dat [appellant] met betrekking tot de tuinverlichting betaling van een bedrag van € 4.400,00 heeft gevorderd. [appellant] heeft betaling gevorderd van de onderzoekskosten ad € 216,58 inclusief btw en van de reparatiekosten ad € 4.400,00 inclusief btw, in totaal een bedrag van € 4.617,20 inclusief btw (zie productie 8 bijlage 8 bij de inleidende dagvaarding). Dit bedrag wordt als onvoldoende weersproken toegewezen.
Grief 7 in principaal appel: vochtdoorslag in de kelders en in de tv-kamer
8.4.1.Aan [appellant] is bewijs opgedragen van zijn stelling dat [geintimeerde sub 1.] bij één van de bezichtigingen heeft meegedeeld dat de kelder droog was.
8.4.2.[appellant] heeft als getuige verklaard dat [geintimeerde sub 1.] op 2 november 2005, bij een gesprek op het kantoor van de makelaar, heeft gezegd dat injecteren van de kelderwand, zoals [Aannemingsbedrijf] Aannemingsbedrijf B.V. in haar offerte had voorgesteld, niet noodzakelijk was. Daarnaast heeft [appellant] verklaard dat [geintimeerde sub 1.] bij een bezichtiging op 16 november 2005 heeft gezegd dat de kelder droog was. [echtgenote van appellant] heeft in gelijke zin verklaard. [geintimeerde sub 1.] heeft in de contra-enquête verklaard dat hij bij één van de bezichtigingen aanwezig is geweest en toen heeft gezegd dat er nooit water in de kelder had gestaan. Voorts heeft hij onder meer verklaard dat hij aan [appellant] heeft meegedeeld dat in plaats van het injecteren van de wanden, zoals [appellant] aanvankelijk van plan was, zou kunnen worden volstaan met het aanbrengen van een speciale stucmortel, hetgeen veel goedkoper zou zijn.
De makelaar [makelaar] heeft verklaard dat [geintimeerde sub 1.] niet tegen [appellant] heeft gezegd dat de kelder droog was of niet vochtig was. Hij heeft echter eveneens verklaard dat bij de bezichtiging waarbij hijzelf, [appellant] en [echtgenote van appellant] aanwezig waren [geintimeerde sub 1.] niet aanwezig was. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat [makelaar] nimmer bij een bezichtiging aanwezig is geweest waarbij [appellant], [echtgenote van appellant] en [geintimeerde sub 1.] allen aanwezig zijn geweest. Gelet hierop acht het hof de verklaring van [makelaar] dat [geintimeerde sub 1.] niet tegen [appellant] heeft gezegd dat de kelder droog was of niet vochtig was onvoldoende geloofwaardig om daarmee rekening te houden.
8.4.3.[appellant] en [echtgenote van appellant] hebben in gelijke zin verklaard over bedoelde uitlatingen van [geintimeerde sub 1.]. Naar het oordeel van het hof maakt de verklaring van [echtgenote van appellant] de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig. Daarnaast volgt uit de verklaring van [geintimeerde sub 1.] dat hij in ieder geval heeft gezegd dat er nooit water in de kelder heeft gestaan. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [appellant] is geslaagd in het opgedragen bewijs sub e. Het hof heeft in overweging 4.15.3 van het tussenarrest reeds overwogen dat indien mocht komen vast te staan dat [geintimeerde sub 1.] heeft meegedeeld dat de kelder droog was, [appellant] op die mededeling heeft mogen vertrouwen en van hem niet kon worden verwacht dat hij nog een nader onderzoek naar de vochtproblematiek zou laten uitvoeren. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de woning op dit punt, mede gelet op de mededelingen van [geintimeerde sub 1.], niet voldoet aan hetgeen [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten, zodat sprake is van non-conformiteit.
8.4.4.Met betrekking tot het vochtprobleem in de tv-kamer heeft het hof in overweging 4.15.4 van het tussenarrest overwogen dat de vraag of het vochtprobleem in de tv-kamer voor rekening van [appellant] dient te blijven, afhankelijk is van de uitkomst van de bewijslevering ten aanzien van de kelder. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van het hof ook voor wat betreft de tv-kamer sprake van non-conformiteit.
8.4.5.[appellant] vordert ter zake herstel van de kelder en de tv-kamer betaling van een bedrag van in totaal € 41.368,60 inclusief btw (€ 40.576,00 voor de kelder en € 792,60 voor de tv-kamer, zie productie 8 bij de inleidende dagvaarding, bijlage 5). Nu de woning meer dan 100 jaar oud is en [appellant] na herstel van de kelder een gerenoveerde, opnieuw gestuukte kelder verkrijgt, acht het hof het redelijk voor de kelder een nieuw-voor-oud correctie toe te passen. Het hof acht redelijkerwijs een bedrag van € 30.432,00 toewijsbaar. Ter zake de tv-kamer past het hof geen correctie toe, omdat ter zake enkel een vergoeding voor het injecteren van de wand wordt gevorderd. De zevende grief in principaal appel slaagt. Het vonnis wordt vernietigd met toewijzing van een bedrag van € 31.224,60 inclusief btw.
Grief 4 in principaal appel: sproei-installatie tuin
8.5.Het hof heeft in het tussenarrest reeds overwogen dat [appellant] wist dat voor de sproei-installatie grondwater werd gebruikt, terwijl een eigenschap van grondwater is dat het ijzer bevat, in de ene regio meer dan in de andere. Gelet hierop heeft het hof overwogen dat voor zover [appellant] al een onjuiste voorstelling heeft gehad omtrent de bruikbaarheid van de sproei-installatie, dit voor zijn rekening dient te blijven. In randnummer 37 van de memorie na enquête voert [appellant] aan dat [geintimeerde sub 1.] c.s. ten onrechte niet heeft meegedeeld dat de sproei-installatie niet kon worden gebruikt, en dat de grondwaterpomp niet was inbegrepen in de koopprijs, maar dat hij hiervoor een bedrag van € 500,00 aan [geintimeerde sub 1.] c.s. heeft betaald. Voor zover dit laatste al tot een ander oordeel omtrent de sproei-installatie zou kunnen leiden, is het hof van oordeel dat [appellant] deze (nieuwe) stelling te laat heeft ingebracht. Hetzelfde geldt voor de als productie 39 bij memorie na enquête overgelegde brief van [Techniek] Techniek.
Grief 3, 6, 8 en 9 in principaal appel: slang stofzuigerinstallatie, lekkage dak en lekkage goten, lekkage plat dak zwembad, isolatie tuinkamer (serre)
8.6.1.[appellant] voert in de memorie na enquête wederom aan dat [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hun mededelingsplicht hebben geschonden ten aanzien van het dak van het zwembad. Het hof verwijst op dit punt naar hetgeen in het tussenarrest is overwogen.
8.6.2.Gelet op hetgeen in het tussenarrest is overwogen falen de grieven 3, 6, 8 en 9 in principaal appel. Het vonnis wordt in zoverre bekrachtigd.
Grief 2 in incidenteel appel: cai en telefoonbekabeling
8.7.1.De rechtbank heeft het gevorderde bedrag van € 1.532,72 toegewezen. In het tussenarrest is overwogen dat de door [geintimeerde sub 2.] hiertegen aangevoerde incidentele grief slaagt. Dit betekent dat het vonnis ten opzichte van [geintimeerde sub 2.] wordt vernietigd en de vordering alsnog wordt afgewezen.
8.7.2.Aangezien [geintimeerde sub 1.] geen incidenteel appel heeft ingesteld, blijft de veroordeling tot betaling van een bedrag van € 1.532,72, zoals reeds overwogen, ten aanzien van hem in stand.
Grief 3 in incidenteel appel: badkamer
8.8.In het tussenarrest is overwogen dat de derde incidentele grief faalt en dat de veroordeling tot betaling van een bedrag van € 3.879,80 ten opzichte van [geintimeerde sub 2.] en [geintimeerde sub 1.] in stand blijft. Het vonnis wordt in zoverre bekrachtigd.
Grief 4 in incidenteel appel: lekkage platte daken tuinkamer en keuken
8.9.Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat de vierde grief in incidenteel appel slaagt. De veroordeling tot betaling van een bedrag van € 3.280,31 wordt dan ook ten aanzien van [geintimeerde sub 2.] vernietigd. Zoals reeds in ro. 4.20.3 is overwogen blijft de veroordeling ten aanzien van [geintimeerde sub 1.] in stand, nu hij geen incidenteel appel heeft ingesteld.
8.10. Uit het tussenarrest volgt dat de eerste grief in incidenteel appel faalt.
8.11. Uit praktische overwegingen wordt het gehele vonnis vernietigd. [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 41.398,51 (€ 1.676,91 zwembad, € 4.617,20 tuinverlichting, € 31.224,60 kelder en tv-kamer, € 3.879,80 badkamer). [geintimeerde sub 1.] wordt daarnaast veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.813,03 (€ 1.532,72 cai en telefoonbekabeling en € 3.280,31 lekkage platte daken tuinkamer en keuken).
8.12. De tiende grief in principaal appel en de vijfde grief in incidenteel appel zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de proceskosten in eerste aanleg te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Nu [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] in hoger beroep hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk hoger bedrag dan in eerste aanleg, worden zij, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. Het hof zal hen, zoals gevorderd, hoofdelijk veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg. Het hof acht de in eerste aanleg gevorderde veroordeling in de nakosten eveneens toewijsbaar als na te melden.
8.13. [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] worden als de in het principaal appel grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Het hof specificeert deze kosten als volgt:
Verschotten € 5.255,98
Salaris advocaat € 7.896,00
Taxe € 541,00
Totaal € 16.324,98
8.14. [appellant] wordt als de in het incidenteel appel grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dat incidenteel appel, berekend op de helft van het tarief salaris advocaat in principaal appel.
8.15. Een en ander leidt tot de navolgende beslissing.
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geintimeerde sub 2.] en [geintimeerde sub 1.] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 41.398,51, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] voorts tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 4.813,03, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van de eerste aanleg, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 3.880,79 aan verschotten en op € 2.842,00 aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening heeft plaatsgevonden, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] in de proceskosten van het principaal appel, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 5.255,98 aan verschotten, € 541,00 aan getuigentaxe en op € 7.896,00 aan salaris advocaat;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het incidenteel appel, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geintimeerde sub 2.] worden begroot op € 3.948,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2012.