GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht, zevende kamer
Uitspraak : 15 mei 2012
Zaaknummer : HV 200.092.995
Zaaknummer eerste aanleg : 215338 FA RK 10-726
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof,
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 25 mei 2011 (hierna: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2011, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Breda, althans opnieuw rechtdoende bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud dient te betalen van € 6.390,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
II. te bepalen dat de vrouw bevoegd is de bewoning van het pand aan de [adres sub 1.] te [woonplaats] en het gebruik van de zaken die behoren tot het pand en tot de inboedel ervan voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
III. de wijze van verdeling van de goederen die behoren tot de eenvoudige gemeenschap van partijen vast te stellen zoals door de vrouw verzocht;
IV. de man te veroordelen een nader te bepalen bedrag (dat per 23 augustus 2011 is begroot op € 65.486,-) aan de vrouw te voldoen wegens verrekening uit hoofde van de akte van huwelijkse voorwaarden;
V. zo nodig deskundigen te benoemen om de waarde van de onroerende en roerende zaken vast te stellen in het geval partijen het niet eens kunnen worden.
2.2. Bij verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 3 november 2011, heeft de man verweer gevoerd, verzocht de beschikking te vernietigen en primair de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, subsidiair opnieuw rechtdoende bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de vrouw enkel bevoegd is de bewoning van het pand aan de [adres sub 1.] te [woonplaats] en het gebruik van de zaken die behoren tot het pand en tot de inboedel ervan gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten, onder de voorwaarde dat zij aan de man een vergoeding van € 1.000,- per maand, althans een door het hof te bepalen maandelijkse vergoeding dient te voldoen;
- te bepalen dat de man een door hem aan de vrouw te betalen (aanvullende) bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verschuldigd is voor een termijn van vier jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans een door het hof te bepalen termijn;
- te bepalen dat de vrouw in verband met de verdeling en verrekening van het vermogen tussen partijen volledige informatie verstrekt over haar vermogen, door het overleggen van alle financiële bescheiden met betrekking tot haar vermogen, waartoe onder meer gerekend moeten worden de afschriften van de bankrekeningen die door de vrouw worden of werden aangehouden 1) bij de Rabobank te [vestigingsplaats] (Nederland) en 2) bij een bankinstelling in Duitsland, uiterlijk op een door het hof te bepalen tijdstip dat de man de mogelijkheid biedt zich uit te laten over de inhoud van de bescheiden die door de vrouw in het geding gebracht zullen worden;
- de verdeling en verrekening van het vermogen tussen partijen vast te stellen op de wijze als door de man verzocht in punt 13 tot en met 24 van het lichaam van het verweerschrift tevens houdend een zelfstandig verzoek van 10 mei 2010 en in aanvulling daarop te bepalen dat tussen partijen ook verrekend dient te worden het door de vrouw op 30 maart 2009 opgenomen voorschot op het te verdelen vermogen van € 110.000,- althans een verrekening en verdeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 16 maart 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Van Beukering-Michielsen;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van Hoof.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van mr. Van Hoof d.d. 5 maart 2012;
- de brief met bijlagen van mr. Van Beukering-Michielsen d.d. 6 maart 2012;
- de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Van Beukering-Michielsen overgelegde gecorrigeerde productie 22.
3.1. In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
i. Partijen zijn na het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar op 29 oktober 1990 gehuwd.
ii. De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
“(…)
Artikel 1
Tussen de echtelieden zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan.
(…)
Artikel 6
1. Per een juli van elk jaar voegen de echtgenoten ter verdeling bij helfte bijeen, hetgeen van hun inkomen over het voorafgaande jaar onverteerd is of door belegging van onverteerd inkomen is verkregen.
2. Wat een echtgenoot in het betrokken jaar uit zijn vermogen aan lasten van het huwelijk heeft betaald kan hij vóór deling vooruitnemen.
3. De verplichting tot bijeenvoeging en verdeling geldt niet met betrekking tot de tijd dat de echtelijke samenwoning verbroken is geweest.
(…).”
iii. Partijen hebben hun samenwoning op 29 januari 2010 verbroken.
iv. Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden;
v. De lijst van aanbrengsten die aan de akte van huwelijkse voorwaarden gehecht zou moeten zijn, maakt geen deel uit van het procesdossier. Partijen beschikken er naar eigen zeggen evenmin over.
3.2. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het meer of anders verzochte (onder meer: vaststelling van partneralimentatie, verdeling en verrekening) afgewezen.
3.3. Beide partijen kunnen zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zijn ervan in hoger beroep gekomen.
3.4. Het verzoek van partijen de zaak na vernietiging van de bestreden beschikking terug te wijzen naar de rechtbank Breda hebben zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ingetrokken. Hierop hoeft dan ook niet meer te worden beslist.
3.5. De vrouw heeft haar beroep doen uitstrekken over de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, evenwel zonder hiertegen een grief te richten. In zoverre is de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
3.6. Kern van het betoog van zowel de vrouw als de man in hoger beroep is dat de rechtbank ten onrechte de nevenverzoeken heeft afgewezen. Zij verzoeken het hof hun nevenverzoeken in hoger beroep alsnog toe te wijzen. Het hof zal in het navolgende de nevenverzoeken van partijen met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden beoordelen. Op de nevenverzoeken met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning aan de [adres sub 1.] te [woonplaats], de gebruiksvergoeding en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw heeft het hof partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling van 10 april 2012 en hierop zal door het hof afzonderlijk worden beslist (zaaknummer HV 200.092.771). Onderhavige beschikking betreft, behalve de echtscheiding, verder uitsluitend de verzoeken in hoger beroep van de vrouw en van de man betreffende de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van gemeenschappelijke zaken.
3.7. De nevenverzoeken van de vrouw en van de man zien (wat betreft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden) op de volgende onderwerpen:
a) de maatschap;
b) de echtelijke woning gelegen aan de [adres sub 1.] te [woonplaats];
c) de auto’s;
d) de inboedel;
e) het pand gelegen aan de [adres sub 2.] te [woonplaats];
f) de bankrekeningen;
g) de rekening-courant ING;
h) de kapitaalverzekeringen NN en VVAA
i) de aanslagen inkomstenbelasting 2007-2009.
3.8.1. Partijen hadden van 1 januari 1995 tot 1 januari 2009 samen een maatschap, waarin de man werkte als huisarts en de vrouw als orthopedagoog.
3.8.2. De vrouw maakt wat betreft de maatschap niet alleen aanspraak op de helft van de waarde van het vermogen van de maatschap per 31 december 2008 (de dag waarop de maatschap is geëindigd), maar ook op de helft van de stille reserve in de inventaris en in het pand aan de [adres sub 3.] te [woonplaats]. Hiertoe beroept zij zich enerzijds op het feit dat zij als maat recht heeft op de helft van het totale vermogen van de maatschap, inclusief stille reserves en anderzijds op het feit dat zij op basis van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden recht heeft op de helft van het overgespaard inkomen en van hetgeen verkregen is door daarmee gedane beleggingen.
3.8.3. De man betwist het standpunt van de vrouw wat betreft de stille reserves. Volgens de man behoort het pand aan de [adres sub 3.] hem alleen in eigendom toe en brengt het feit dat hij het pand aan de maatschap in gebruik heeft gegeven nog niet met zich dat hij daarmee de helft van de eigendom aan de vrouw heeft overgedragen. De vrouw kan dan ook geen aanspraak maken op de helft van de boekwaarde van het pand noch op de daarin aanwezige stille reserve. Daarnaast is de inventaris geen € 25.000,- waard zoals de vrouw stelt, aldus de man.
3.8.4. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Niet in geschil is dat de man de economische eigendom van het pand aan de [adres sub 3.] te [woonplaats], dat dienst deed als praktijkpand, ingebracht heeft in de maatschap en dat het pand is opgenomen op de balans. Evenmin in geschil is dat de overwinsten van de maatschap, voor zover deze niet door partijen in privé werden opgenomen, werden toegevoegd aan ieders aandeel in het maatschapvermogen. Volgens de conceptjaarrekening 2008 (productie 7 bij het inleidend verzoekschrift van de vrouw) bedroeg op 31 december 2008 het aandeel van de man in het ondernemingsvermogen € 231.800,- en van de vrouw € 150.465,-. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit ten eerste dat al verrekening van het overgespaarde inkomen in de maatschap heeft plaatsgevonden en ten tweede dat bij de bepaling van ieders aandeel in het maatschapvermogen rekening is gehouden met de economische eigendom van het praktijkpand. Hieruit volgt dat de aanspraak van de vrouw in beginsel beperkt is tot haar aandeel in het maatschapvermogen.
Dit is anders indien komt vast te staan dat, zoals de vrouw stelt, met betrekking tot het praktijkpand sprake is van stille reserve en in het praktijkpand is geïnvesteerd met overgespaard inkomen.
Het hof wil zowel omtrent de vraag of sprake is van stille reserve als omtrent de eventuele investering met overgespaard inkomen voorgelicht worden door een deskundige.
3.8.5. Ten aanzien van de stille reserve in de inventaris overweegt het hof het volgende. Naar het oordeel van het hof is het alleszins reëel dat er sprake is van een waardevermindering van de inventaris naarmate de jaren verstrijken. De vrouw heeft haar stelling dat de werkelijke waarde hoger is dan de boekwaarde verder niet onderbouwd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de waardevermindering gelijke tred houdt met de afschrijvingen in de jaarstukken en ziet geen aanleiding de aanspraak van de vrouw te verhogen met een bedrag ter zake van de stille reserve in de inventaris.
3.9. Ad b) de echtelijke woning gelegen aan de [adres sub 1.] te [woonplaats]
3.9.1. De voormalige echtelijke woning gelegen aan de [adres sub 1.] te [woonplaats] is gemeenschappelijk eigendom van partijen.
3.9.2. De vrouw verzoekt de woning aan haar toe te delen tegen een waarde van € 569.000,-, waarbij zij dan ook de daaraan verbonden hypothecaire geldlening voor haar rekening zal nemen.
3.9.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld, op voorwaarde dat zij de toedeling kan financieren. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning en de aan de woning verbonden hypotheekschuld.
Het hof wil hierover voorgelicht worden door een deskundige.
3.10.1. De vrouw verzoekt de auto merk Honda aan haar toe te delen tegen een waarde van € 1.000,- en de auto merk Volvo aan de man tegen een waarde van € 50.000,-.
3.10.2. De man heeft de waarden van de auto’s betwist en heeft verder aangevoerd dat hij de auto merk Volvo deels heeft gefinancierd met een lening van € 20.000,- die hij bij zijn moeder is aangegaan.
3.10.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn partijen het erover eens geworden dat de auto merk Honda een waarde vertegenwoordigt van € 1.000,- en de auto merk Volvo een waarde van € 37.355,-. Partijen zijn het er voorts over eens dat de auto’s tot de te verrekenen vermogens behoren, met dien verstande dat de man heeft gesteld dat de auto deels niet met overgespaard inkomen is gefinancierd maar met een lening. De vrouw heeft dat betwist.
Het hof zal de man overeenkomstig zijn aanbod toelaten te bewijzen dat de auto merk Volvo (deels) gefinancierd is met een geldbedrag van € 20.000,- dat hij bij zijn moeder heeft geleend.
3.11.1. De vrouw verzoekt de inboedel aan haar toe te delen.
3.11.2. De man verzoekt om toedeling aan hem van het schilderij Maastricht, het schilderij Limburg, zijn boeken en zijn persoonlijke bezittingen.
3.11.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn partijen het erover eens geworden dat de inboedel, met uitzondering van het schilderij Maastricht en de boeken van de man, die aan de man worden toegedeeld, aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij de vrouw is overbedeeld voor € 40.000,-, zodat zij € 20.000,- aan de man dient te voldoen.
Het hof zal overeenkomstig beslissen.
3.12. Ad e) het pand gelegen aan de [adres sub 2.] te [woonplaats]
3.12.1. De vrouw stelt dat het pand aan de [adres sub 2.] te [woonplaats], dat eigendom is van de man, deel uitmaakt van het te verrekenen vermogen en dat aan het pand een hypothecaire geldlening bij de ING met rekeningnummer [rekeningnummer sub 1.] is gekoppeld die eveneens in de verrekening betrokken dient te worden.
3.12.2. De man heeft de stelling van de vrouw betwist. Volgens hem behoort het pand niet tot het te verrekenen vermogen, aangezien de woning zijn eigendom is en er geen overgespaard inkomen in de woning is belegd. De hypothecaire geldlening die de vrouw noemt is verbonden aan de voormalige echtelijke woning en is een gemeenschappelijke schuld, die de man voor zijn rekening zal nemen tegen betaling door de vrouw van de helft ervan, aldus de man.
3.12.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Vaststaat dat het pand aan de [adres sub 2.] te [woonplaats] in 1991 aan de man is geleverd voor fl. 262.000,-.
(€ 118.890,42). Het pand is inmiddels verkocht en ieder van partijen heeft de helft van de overwaarde van € 10.104,55 ontvangen. Onduidelijk is hoe de woning was gefinancierd en of er beleggingen met overgespaard inkomen hebben plaatsgehad. Het hof wil hierover voorgelicht worden door een deskundige.
3.13. Ad f) de bankrekeningen
3.13.1. De vrouw stelt dat de saldi van de volgende bankrekeningen dienen te worden verrekend:
- bankrekening [rekeningnummer sub 2.] bij ABN ten name van de man;
- bankrekening [rekeningnummer sub 3.] (giro) bij de Postbank ten name van de vrouw;
- bankrekening [rekeningnummer sub 3.] (plus) bij de Postbank ten name van de vrouw;
- bankrekening [rekeningnummer sub 4.](giro) bij de Postbank ten name van de man;
- bankrekening [rekeningnummer sub 4.](plus) bij de Postbank ten name van de man;
- bankrekening [rekeningnummer sub 5.] bij Rabobank ten name van de vrouw.
3.13.2. De man stelt dat de vrouw nog meer bankrekeningen heeft, te weten een bij Rabobank [vestigingsplaats] en een bij Raiffeissen in Duitsland. Voorts stelt de man dat de vrouw een bedrag van € 110.000,- heeft opgenomen als voorschot op de verrekening en verdeling en dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem dient te vergoeden.
3.13.3. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De vrouw heeft niet betwist dat zij van haar bankrekening € 110.000,- heeft opgenomen en dat de helft daarvan aan de man toekomt. Partijen zijn het erover eens dat de saldi van hun bankrekeningen per 29 januari 2010 verrekend dienen te worden. Het hof zal bepalen dat partijen stukken in het geding dienen te brengen waaruit blijkt van de saldi van hun bankrekeningen per de peildatum.
3.14. Ad g) de rekening-courant ING
3.14.1. De man stelt dat de rekening-courant ING aanvankelijk een bankrekening van de maatschap betrof, maar vanaf 2009 door beide partijen in privé is gebruikt. De vrouw dient daarom de helft van het debetsaldo per 29 januari 2010 aan hem te vergoeden, aldus de man.
3.14.2. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
3.14.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Niet in geschil is dat de rekening-courant ING een rekening van de maatschap van partijen betrof. Voor zover partijen hiervan privé-uitgaven hebben gedaan, zijn die als zodanig geboekt in de jaarstukken van de maatschap. De waarde van het vermogen van de maatschap wordt door partijen gedeeld. Er bestaat naar het oordeel van het hof geen aanleiding de rekening-courant afzonderlijk te verrekenen.
3.15. Ad h) de kapitaalverzekeringen NN en VVAA
3.15.1. De vrouw verzoekt de kapitaalverzekering NN aan de man toe te delen, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. De waarde van de kapitaalverzekering VVAA dient te worden verrekend, aldus de vrouw.
3.15.2. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de kapitaalverzekeringen NN en VVAA waarschijnlijk samenhangen met de financiering van het onroerend goed van partijen. Het hof wil hierover voorgelicht worden door een deskundige.
3.16. Ad i) de aanslagen inkomstenbelasting 2007-2009
3.16.1. De vrouw stelt dat alleen nog de aanslagen inkomstenbelasting die zien op de periode waarin partijen getrouwd waren en die door een van partijen na de peildatum zijn betaald verrekend dienen te worden. Volgens de vrouw gaat het om een bedrag van € 29.514,- (exclusief heffingsrente) aan de zijde van de man en om een bedrag van € 43.976,- aan haar eigen zijde.
3.16.2. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De man heeft niet betwist dat uitsluitend nog de aanslagen die zien op de huwelijkse periode en die na de peildatum door een van partijen zijn betaald verrekend dienen te worden. De man heeft als productie 1 bij zijn brief van 5 maart 2012 de aanslagen inkomstenbelasting 2008 en 2009 overgelegd. Niet duidelijk is echter wanneer en welke bedragen de man op deze aanslagen heeft betaald.
Het hof zal bepalen dat de man hierover informatie dient te verstrekken.
3.17. Verdere gang van zaken
3.17.1. Alvorens te beslissen op de standpunten van partijen betreffende de maatschap, de echtelijke woning gelegen aan de [adres sub 1.] te [woonplaats], het pand gelegen aan de [adres sub 2.] te [woonplaats] en de kapitaalverzekeringen NN en VVAA (de onderwerpen sub a), b), e) en h)) wil het hof voorgelicht worden door een deskundige. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen geen bezwaren geuit tegen het voorstel van het hof één door het hof aan te wijzen deskundige te benoemen. Het hof zal als deskundige benoemen drs. W. Vosters RA van Adriaans Accountants te [vestigingsplaats], die de hierna te vermelden vragen dient te beantwoorden. Laatstgenoemde heeft zich bereid verklaard de opdracht uit te voeren en de kosten van het onderzoek begroot op € 8.000,-. Partijen dienen ieder de helft van het voorschot voor hun rekening te nemen.
De deskundige dient de volgende vragen te beantwoorden:
1) Welke hypothecaire geldleningen staan op naam van (een van) partijen?
2) Aan welke onroerende goederen zijn die hypothecaire geldleningen gekoppeld?
3) Welke aflossingen hebben er op die hypothecaire geldleningen plaatsgevonden en wat is de herkomst van de gelden waarmee die aflossingen zijn gedaan?
4) Welke kapitaalverzekeringen of gemengde verzekeringen staan op naam van (een van) partijen?
5) Wat is de relatie tussen deze verzekeringen en de hypothecaire geldleningen bedoeld onder 1)?
6) Welke premiebetalingen hebben er op die verzekeringen plaatsgevonden en wat is de herkomst van de gelden waarmee die premiebetalingen zijn gedaan?
7) Tot welke vermogensopbouw hebben de hypotheekaflossingen en premiebetalingen geleid?
3.17.2. Het hof wil daarnaast geïnformeerd worden over de actuele waarde van de echtelijke woning gelegen aan de [adres sub 1.] te [woonplaats] en de waarde van het praktijkpand [adres sub 3.] te [woonplaats] per 29 januari 2010. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het benoemen van één door het hof aan te wijzen deskundige.
Het hof zal als deskundige benoemen de heer A.M. Struijk RMT, werkzaam bij Staete Makelaars in [vestigingsplaats]. Laatstgenoemde heeft zich bereid verklaard de opdracht uit te voeren en de kosten van het onderzoek begroot op € 1.450,- (exclusief btw). Partijen dienen ieder de helft van het voorschot voor hun rekening te nemen.
De vragen die de deskundige dient te beantwoorden zijn:
1) Wat is de actuele waarde van het woonhuis met ondergrond en tuin, staande en gelegen aan de [adres sub 1.] te [woonplaats]?
2) Wat is de waarde per 29 januari 2010 van het praktijkpand, staande en gelegen aan de [adres sub 3.] te [woonplaats]?
Het hof merkt hierbij op dat gewaardeerd dient te worden op basis van de economische waarde, vrij van gebruik.
3.17.3. Voor beide deskundigenbenoemingen geldt het volgende. Aan de deskundige dienen alle financiële gegevens ter beschikking te worden gesteld, inlichtingen te worden verstrekt en medewerking te worden verleend die deze voor het onderzoek noodzakelijk acht.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken bij de advocaten op te vragen. De deskundigen wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
Het hof wijst er voorts op dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage dienen te worden verstrekt aan de wederpartij.
3.17.4. Alvorens te beslissen op de standpunten van partijen betreffende de auto’s (onderwerp sub c), zal het hof de man toelaten zijn stelling te bewijzen dat hij de auto merk Volvo (deels) heeft gefinancierd met een lening, aangegaan bij zijn moeder, van € 20.000,-.
3.17.5. Alvorens te beslissen op de standpunten van partijen betreffende de bankrekeningen (onderwerp sub f), zal het hof bepalen dat partijen stukken in het geding dienen te brengen waaruit blijkt van de saldi van hun bankrekeningen per de peildatum van 29 januari 2010.
3.17.6. Alvorens te beslissen op de standpunten van partijen betreffende de aanslagen inkomstenbelasting 2007-2009 (onderwerp sub i), zal het hof bepalen dat de man informatie dient te verschaffen over de bedragen die hij aan inkomstenbelasting heeft betaald en over de momenten van betaling.
3.18. In het vorenstaande heeft het hof een aantal beslissingen genomen. Nu partijen in feite maar in één instantie procederen, zal het hof de beslissingen vooralsnog aanmerken als voorlopige beslissingen en niet als bindende eindbeslissingen. Het staat partijen aldus nog vrij te wijzen op fouten en omissies.
3.19. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de uitgesproken echtscheiding;
bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in onderdeel 3.17.1. van deze beschikking geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
drs. W. Vosters RA
Adriaans Accountants,
[kantooradres]
[postcode] [kantoorplaats]
T [netnummer]-[telefoonnummer]
bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in onderdeel 3.17.2. van deze beschikking geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
de heer A.M. Struijk RMT
Staete Makelaars,
[kantooradres]
[postcode] [kantoorplaats]
T [netnummer]-[telefoonnummer]
bepaalt dat iedere deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat iedere deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van iedere deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt iedere deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op vier maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
verzoekt iedere deskundige op hetzelfde moment een afschrift van zijn bericht aan (de advocaten van) partijen toe te zenden;
bepaalt het voorschot op de kosten van drs. W. Vosters RA op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 8.000,-, tenzij partijen of een van hen binnen twee weken na heden bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 8.000,-, derhalve € 4.000,- binnen twee weken na heden zal overmaken naar rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HV 200.092.995;
bepaalt het voorschot op de kosten van A.M. Struijk RMT op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 1.450,- (exclusief omzetbelasting), tenzij partijen of een van hen binnen twee weken na heden bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 1.450,-, derhalve € 725,- binnen twee weken na heden zal overmaken naar rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HV 200.092.995;
verzoekt iedere deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan iedere deskundige zal toezenden;
bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de voor het onderzoek benodigde processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken en medewerking zullen verlenen;
benoemt mr. N.J.M. van Etten tot raadsheer-commissaris, tot wie iedere deskundige zich door tussenkomst van de griffie dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zijn om binnen vier weken na ontvangst van de deskundigenberichten een schriftelijke reactie aan het hof te zenden;
laat de man toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat hij de auto merk Volvo (deels) heeft gefinancierd met een lening, aangegaan bij zijn moeder, van € 20.000,-;
bepaalt, voor het geval de man bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
bepaalt dat partijen binnen twee weken na heden opgave dienen te doen van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) op woensdagen, donderdagen en vrijdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van deze beschikking;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris twee weken na de datum van deze beschikking dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van de man tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat partijen bij gelegenheid van hun reactie op de deskundigenberichten stukken in het geding dienen te brengen waaruit blijkt van de saldi van hun bankrekeningen per de peildatum van 29 januari 2010;
bepaalt dat de man bij gelegenheid van zijn reactie op de deskundigenberichten informatie dient te verschaffen over de bedragen die hij heeft betaald aan inkomstenbelasting 2008 en 2009 en over de momenten waarop hij heeft betaald;
houdt iedere verdere beslissing aan tot de zitting van 30 oktober 2012 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2012.