ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8444

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003650-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor moord met sterk verminderd toerekeningsvatbare dader

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De verdachte, die op 30 april 2010 haar echtgenoot in hun woning om het leven heeft gebracht, is door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De verdachte was ten tijde van het delict sterk verminderd toerekeningsvatbaar, zoals vastgesteld door gedragsdeskundigen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat deze niet in overeenstemming was met de vastgestelde feiten en omstandigheden. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar het hof oordeelde dat deze straf niet recht deed aan de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank had eerder een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging overwogen, maar het hof volgde dit advies niet. De verdachte had een ernstige depressie met psychotische verschijnselen, wat haar gedragskeuzes beïnvloedde. Het hof heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft haar man, die op dat moment weerloos was, met voorbedachte rade om het leven gebracht, wat het hof als een zeer ernstig feit beschouwt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, met bijzondere voorwaarden voor haar voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003650-11
Uitspraak : 15 juni 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 13 september 2011 in de strafzaak met parketnummer 04-850202-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1951],
thans verblijvende in [verblijfplaats verdachte] te [verblijfplaats verdachte].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte en de opgelegde maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het bewezen verklaarde strafbaar zal verklaren en zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 30 april 2010 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, de keel van die [slachtoffer] doorgesneden, althans met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de keel van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 april 2010 in de gemeente Roermond, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes de keel van die [slachtoffer] doorgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof komt, evenals de rechtbank, tot een bewezenverklaring van moord.
Op vrijdagochtend 30 april 2010 is er een melding binnengekomen bij de politie van [slachtoffer] dat zijn vader dood in bed lag in een plas bloed.
Toen de politie bij de woning kwam troffen zij in de slaapkamer van de woning in bed een man aan, [slachtoffer], zijnde de echtgenoot van verdachte. De man bleek te zijn overleden. Het hoofd van de man lag in een plas bloed en er zat een snee in zijn keel. In de woning trof de politie onder meer de verdachte aan.
Omtrent hetgeen heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte in Roermond in de nacht van 30 april 2010 heeft verdachte bij de politie onder meer verklaard:
-dat haar man lag te slapen in bed,
-dat zij niet kon slapen, dat zij is opgestaan en naar de kelder is gegaan en daar een mes heeft gepakt,
-dat zij het mes vasthad en dacht: ik doe het gewoon zo,
-dat zij naar de kamer van haar man is gegaan en het mes over de keel van haar man heeft gehaald,
-dat hij zich nog optilde en het dekbed vastpakte maar toen op de andere kant van het matras viel,
-dat zij toen naar de keuken is gegaan en het mes heeft gewassen en weer heeft teruggelegd in de kelder,
-dat zij haar pyjama heeft uitgespoeld in een teil omdat er wat bloed op zat en daarna in de wasmachine heeft gedaan,
-dat zij pas in de ochtend een van haar zoons heeft wakker gemaakt.
Evenals de rechtbank acht het hof op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en dat zij derhalve haar echtgenoot [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat door de deskundigen T. Zandi en I. Schilperoord, als psychiater respectievelijk als psycholoog verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie, locatie Pieter Baan Centrum, is geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een reeds jaren bestaande ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige depressie met psychotische verschijnselen, waarbij de mate van psychotische ontregeling ten tijde van het ten laste gelegde niet precies is te reconstrueren. De deskundigen achten het desondanks zeer waarschijnlijk dat aan het feit een psychotisch motief ten grondslag heeft gelegen. De deskundige T. Zandi heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat niet valt uit te sluiten dat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht. Omdat de verdachte slechts geringe informatie heeft gegeven en niet heeft verklaard over haar gevoelsleven, is de mate van de psychotische ontregeling niet precies te reconstrueren en is derhalve niet met zekerheid te zeggen of er sprake was van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch is geweest en dat de verdachte onder deze omstandigheden – overeenkomstig het oordeel van de rechter in eerste aanleg – volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De verdachte is daarom niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
In het op 15 juni 2011 door T. Zandi, psychiater, en I. Schilperoord, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie, locatie Pieter Baan Centrum opgemaakte pro justitia rapport over de verdachte, is als conclusie onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Ondergetekenden stellen dat betrokkene lijdt aan een reeds jaren bestaande ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige depressie met psychotische verschijnselen. De mate van psychotische ontregeling ten tijde van het tenlastegelegde is niet precies te reconstrueren. Dit hangt samen met de in ernst en omvang fluctuerende psychotische symptomatologie, de beperkingen in de beschikbare dossierinformatie en de geringe informatie die zijzelf hierover aan ons gegeven heeft. Dat aan deze feiten – indien bewezen - een psychotisch motief ten grondslag heeft gelegen is desondanks zeer waarschijnlijk. Vooral gezien het feit dat zij al geruime tijd achterdochtig en angstig was, zelfs richting haar eigen kinderen. Er zijn sterke aanwijzingen dat betrokkene voorafgaand aan het tenlastegelegde in verhoogd alerte, ernstig paranoïde toestand verkeerde, paranoïde waarnemingen deed in haar huis en ook het gedrag van haar familie, vooral haar man en latere slachtoffer - indien bewezen - sterk paranoïde, als tegen haar gericht, interpreteerde. Ze was dermate angstig dat zij de nachten voorafgaand aan het tenlastegelegde niet meer in bed maar op een matras bij de deur sliep. Gezien dit ernstig ontregelende ziektebeeld met grove vertekeningen van de realiteit en heftige paranoïde angsten, het chronische karakter daarvan (en het ontbreken van medicijngebruik) achten wij betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het haar tenlastegelegde, indien bewezen.
(…)
Op 24 mei 2012 is over de verdachte een aanvullend pro justitia rapport opgemaakt door voornoemde onderzoekers. Zij concluderen daarbij het navolgende:
Op basis van het aanvankelijke diagnostisch onderzoek, hetgeen uit het milieuonderzoek bekend is over haar ziektegeschiedenis, dat wat zij hier tijdens het aanvullend onderzoek over heeft verteld en op basis van haar reactie op de voorgeschreven medicatie, kunnen wij thans met nog meer zekerheid de aanvankelijke diagnose - een ernstige depressie met psychotische verschijnselen - bevestigen.(…)
Ondergetekenden stellen beiden dat betrokkene lijdt aan een reeds jaren bestaande ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van een ernstige depressie met psychotische verschijnselen, nu sinds enkele maanden in remissie.(…)
Dat aan het ten laste gelegde - indien bewezen - een psychotisch motief ten grondslag heeft gelegen is (…) nog steeds zeer waarschijnlijk.(…)
Gezien dit ernstig ontregelende ziektebeeld met grove vertekeningen van de realiteit en heftige paranoïde angsten, het chronische karakter daarvan (en het ontbreken van medicijngebruik) achten wij betrokkene, net als ten tijde van het oorspronkelijke onderzoek, sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het haar ten laste gelegde.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2011 heeft I. Schilperoord deze conclusie nader toegelicht:
Het is vrij uitzonderlijk dat wij tot de conclusie komen dat een onderzochte persoon volledig ontoerekeningsvatbaar is en dit gebeurt enkel als die persoon geen psychische bewegingsvrijheid meer heeft. Dat wil zeggen dat iemands gehele psychische toestand wordt bepaald door een stoornis, in die mate dat deze direct en volledig verband houdt met de gebeurtenissen. (…) Daar hebben wij bij de verdachte geen aanwijzingen voor gezien. Haar psychische toestand werd wel sterk ingekleurd door angst, gevoelens van bedreiging en vervreemding, maar om te concluderen dat het haar aan enige psychische bewegingsvrijheid heeft ontbroken hadden wij méér aanwijzingen moeten hebben. Die aanwijzingen waren er niet, waren niet te onderbouwen, dus hebben wij die conclusie ook niet getrokken. (…)
Ik kan nog wel melden dat wij bij het Pieter Baan Centrum hebben gediscussieerd over de vraag of wij de verdachte verminderd of sterk verminderd toerekeningsvatbaar achten. Wij zaten duidelijk in die hoek en dachten niet aan volledige ontoerekeningsvatbaarheid. (…) De grens tussen verminderde en sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid is moeilijk aan te geven, maar voorop stond dat wij aan één van die gradaties dachten. U vraagt wat de doorslag gaf voor het advies de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De ernst van de stoornis gaf daarvoor de doorslag. (…)
Wij hadden geen aanwijzingen voor een volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Wij konden daarover weliswaar niet met de verdachte spreken, maar er waren ook overigens geen aanwijzingen voor een dergelijk advies.
Ook T. Zandi heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 juni 2012 verklaard geen aanwijzingen te hebben gezien om te concluderen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het hof komt op basis van hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd en ter terechtzitting hebben verklaard tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de stoornis de gedragskeuzes van de verdachte dan wel haar gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig heeft beïnvloed dat het bewezenverklaarde niet aan haar kan worden toegerekend. Het hof verwerpt het verweer.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft haar echtgenoot, een man van 88 jaren oud die op dat moment in bed lag te slapen en weerloos was, in hun woning met voorbedachte raad om het leven gebracht door hem met een mes de keel door te snijden. Het opzettelijk en met voorbedachte raad benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. De verdachte heeft met haar handelen onherstelbaar leed berokkend aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals het hof onder meer is gebleken uit de op schrift gestelde slachtofferverklaring van de dochter.
Gelet op de ernst van het feit, het zeer gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde, zou het hof, indien de verdachte volledig toerekeningsvatbaar zou zijn geweest, een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend en geboden hebben geacht.
Uit de hiervoor bij de ‘Strafbaarheid van de verdachte’ weergegeven bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen blijkt dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een reeds jaren bestaande ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige depressie met psychotische verschijnselen, dat het zeer waarschijnlijk is dat aan het feit een psychotisch motief ten grondslag heeft gelegen en dat, gezien het ernstig ontregelende ziektebeeld met grove vertekeningen van de realiteit en heftige paranoïde angsten, het chronische karakter daarvan (en het ontbreken van medicijngebruik) de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het hof neemt deze bevindingen en conclusie van de gedragsdeskundigen over.
Het hof heeft voor het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat verder in het bijzonder gelet op de inhoud van de over de verdachte op 15 juni 2011 en 24 mei 2012 opgemaakte rapporten waarnaar hiervoor reeds is verwezen, en de door de gedragsdeskundigen ter terechtzitting gegeven toelichting.
In het rapport van 15 juni 2011 wordt onder meer het navolgende vermeld:
Het tenlastegelegde hangt dus vooral samen met de paranoïd psychotische aspecten van betrokkenes depressie. Deze psychotische depressie lijkt op zijn beurt te zijn ontstaan in reactie op chronisch stresserende omstandigheden(…).
Over het ziektebeeld van betrokkene is bekend dat dit in principe goed behandelbaar is. Betrokkene heeft aangegeven bereid te zijn medicatie te gebruiken. De kans is aanzienlijk dat haar paranoïde psychotische toestandsbeeld onder invloed van medicatie in relatief korte tijd grotendeels op kan klaren. Aangezien een mogelijk recidivegevaar sterk samenhangt met de genoemde paranoïde gekleurde psychotische belevingswereld, zou dit gevaar, hand in hand met het behandelsucces, sterk teruggedrongen kunnen worden.(…)
Het gevaar voor incidenten kan – teneinde het met de stoornis samenhangende recidiverisico of gevaar te verminderen- naar onze mening afdoende bestreden worden met het gebruik van medicatie, onder verplichte begeleiding van de GGZ (…) en onder toezicht van de reclassering. (…)
Ter terechtzitting van het hof van 7 december 2011 heeft I. Schilperoord het volgende verklaard:
U vraagt mij of wij hebben overwogen om terbeschikkingstelling met dwangverpleging te adviseren. Dat hebben wij niet overwogen, omdat wij voor de maatregel van terbeschikkingstelling een veel groter gevaar voor herhaling zouden hebben moeten zien. Wij verwachten op basis van ons onderzoek en de diagnose echter dat het ziektebeeld van de verdachte redelijk goed kan worden behandeld.(…)
(…) deze situatie is zó specifiek dat wij herhaling niet direct verwachten.
Het aanvullend rapport van 24 mei 2012 houdt als bevinding en conclusie van de rapporteurs onder meer het navolgende in:
Als gevolg van de medicatie die betrokkene in het PPC is gaan gebruiken (…) en vermoedelijk tevens, doch in mindere mate, als gevolg van de inmiddels langdurige rust en structuur, is zij ten tijde van het aanvullend onderzoek niet meer psychotisch. Ook een depressief toestandsbeeld is niet meer aanwezig.
(…) Omdat betrokkene inmiddels zeer goed op de medicatie blijkt te reageren, en bij ons nieuwe onderzoek geen feiten naar voren gekomen zijn die op gevaar van agressie in de familiale sfeer wijzen, kunnen wij het recidivegevaar als laag inschatten, op voorwaarde dat zij de medicatie blijft gebruiken.(…)
Onze inschatting is dat betrokkene goed begeleidbaar zal zijn, waarbij het wenselijk zou zijn voor langere tijd een vinger aan de pols te houden en toe te zien op voortzetting van het gebruik van medicatie. (…)
Het gevaar voor incidenten kan - teneinde het met de stoornis samenhangende recidiverisico of -gevaar te verminderen - naar onze mening afdoende bestreden worden met het gebruik van medicatie, onder verplichte begeleiding van de GGZ (…) en onder toezicht van de reclassering. Een en ander zou bijvoorbeeld gerealiseerd kunnen worden in het kader van een penitentiair programma bij betrokkenes resocialisatie.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben T. Zandi en I. Schilperoord verklaard dat het risico op recidive voldoende kan worden ingeperkt als gedurende enige tijd wordt toegezien op het gebruik van medicatie door de verdachte. Zij hebben desgevraagd verklaard dat noch oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dan wel met voorwaarden, noch een opname in een forensisch psychiatrische kliniek of op een forensisch psychiatrische afdeling in het kader van een voorwaardelijke straf geïndiceerd is, nu er bij de huidige stand van zaken onvoldoende aanwijzingen bestaan voor gevaar voor herhaling en nu de verdachte in feite uitbehandeld is.
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben zich in navolging van het advies van de gedragsdeskundigen op het standpunt gesteld dat oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege of met voorwaarden niet geïndiceerd is. Het hof sluit zich hierbij aan.
Door de advocaat-generaal is gevorderd om aan de verdachte een gevangenisstraf van 7 jaren op te leggen, met aftrek van voorarrest. Door het verbinden van voorwaarden aan een voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals een verplichte begeleiding door de GGZ en toezicht van de reclassering, kan voldoende worden gewaarborgd dat de verdachte haar medicijnen zal blijven innemen.
Door de verdediging is (subsidiair) bepleit om te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, met de voorwaarde van verplichte begeleiding van de reclassering en de GGZ.
Het hof acht de door de verdediging bepleite strafmodaliteit onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit, ook met inachtneming van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Anderzijds doet de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren onvoldoende recht aan de omstandigheid dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zoals hiervoor is overwogen.
Het hof houdt voorts rekening met de omstandigheid dat de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld.
Het hof zal, alles overwegende, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en op de persoon van de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest opleggen.
In het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld waarmee toezicht op het medicijngebruik en begeleiding kan worden gewaarborgd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 15 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.